ECLI:NL:RBOVE:2022:3882

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
C/08/284972 / HA RK 22-78
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot benoeming derde bestuurder en ontbinding stichting

In deze beschikking van de Rechtbank Overijssel, uitgesproken op 23 november 2022, is het verzoek van verzoeker sub 2 om een derde bestuurder voor de Stichting Natuurbehoud De Woesten te benoemen afgewezen. Verweerster heeft twee zelfstandige tegenverzoeken ingediend: primair om verzoeker sub 2 als bestuurder van de stichting te ontslaan en subsidiair om de stichting te ontbinden. De rechtbank heeft beide tegenverzoeken afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 19 augustus 2022 werd ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 oktober 2022 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank oordeelde dat verzoeker sub 2 niet zelfstandig bevoegd was om de stichting in rechte te vertegenwoordigen, omdat de statuten vereisen dat het bestuur uit ten minste drie leden bestaat. De rechtbank concludeerde dat de stichting niet-ontvankelijk was in haar verzoek, maar dat verzoeker sub 2 als mede-bestuurder wel ontvankelijk was in zijn verzoek.

De rechtbank oordeelde dat er geen grondslag was voor de benoeming van een derde bestuurder, aangezien de situatie van een bestuur met twee leden al sinds de oprichting van de stichting in 1999 bestond. De rechtbank concludeerde dat er geen acuut probleem was dat om een besluit vroeg, en dat de stichting geen toekomst had gezien de onenigheid tussen de partijen. De verzoeken van beide partijen werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rekestnummer: C/08/284972 / HA RK 22-78
Beschikking van 23 november 2022
in de zaak van
1. de stichting
STICHTING NATUURBEHOUD DE WOESTEN,
gevestigd te Aadorp,
2.
[verzoeker sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers, hierna ook (afzonderlijk) te noemen de Stichting en [verzoeker sub 2] ,
advocaat mr. M.S. van Knippenberg te Enschede,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster, hierna te noemen [verweerster] ,
advocaat mr. S.J.M. Masselink te Almelo.

1.De procedure

1.1.
Verzoekers hebben op 19 augustus 2022 een verzoekschrift met producties ter griffie van deze rechtbank ingediend.
1.2.
[verweerster] heeft de rechtbank meerdere e-mails gestuurd met de vraag om de zitting uit te stellen. De rechtbank heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.
1.3.
Op 24 oktober 2022 heeft de rechtbank een verweerschrift met producties ontvangen.
1.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2022, waarbij [verzoeker sub 2] is verschenen, bijgestaan door mr. Knippenberg. Ook is [verweerster] verschenen, bijgestaan door mr. Masselink. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij mr. Knippenberg gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.5.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De beslissing samengevat

2.1.
Het verzoek van [verzoeker sub 2] om een derde bestuurder voor de Stichting te benoemen wijst de rechtbank af. [verweerster] heeft twee zelfstandige tegenverzoeken ingediend. [verweerster] verzoekt primair om [verzoeker sub 2] als bestuurder van de Stichting te ontslaan en subsidiair dat de Stichting wordt ontbonden. De rechtbank wijst ook deze tegenverzoeken af en compenseert de proceskosten tussen partijen. Hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen wordt hieronder toegelicht.

3.De feiten

3.1.
[verzoeker sub 2] en [verweerster] zijn gewezen echtgenoten. [verzoeker sub 2] en [verweerster] procederen op dit moment nog over de afwikkeling van de echtscheiding.
3.2.
De stichting is op 20 mei 1999 opgericht door [verzoeker sub 2] en [verweerster] en zij zijn beiden bestuurslid. Er is nooit een derde bestuurslid benoemd.
3.3.
De stichting heeft ten doel:
het bevorderen van de ontwikkeling van de natuur in met name De Woesten te Aadorp;
het verrichten van alle verdere handelingen die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
3.4.
In de statuten van de stichting staat, voor zover van belang, het volgende:
BestuurArtikel 3
“1. Het bestuur van de stichting bestaat uit ten minste drie leden. Het aantal bestuursleden wordt – met inachtneming van het in de vorige zin bepaalde – door het bestuur met algemene stemmen vastgesteld.
2. Het bestuur (met uitzondering van het eerste bestuur, waarvan de leden in functie worden benoemd) kiest uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester. De functies van secretaris en penningmeester kunnen ook door één persoon worden vervuld.
3. Bestuursleden worden benoemd voor onbepaalde tijd.
4. Bij het ontstaan van een (of meer) vacature(s) in het bestuur, zullen de overblijvende bestuursleden met algemene stemmen (of zal het enige overblijvende bestuurslid) binnen twee maanden na het ontstaan van de vacature(s) daarin voorzien door de benoeming van een (of meer) opvolger(s).
5. Ingeval van één of meer vacatures in het bestuur vormen de overblijvende bestuursleden, of vormt het overblijvende bestuurslid, een wettig samengesteld bestuur.
6. De bestuursleden genieten geen beloning voor hun werkzaamheden. Zij hebben wel recht op vergoeding van de door hen in de uitoefening van hun functie gemaakte kosten.”
3.5.
De Stichting is op 3 februari 2020 ingeschreven in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel. In het Handelsregister is alleen [verzoeker sub 2] als bestuurder ingeschreven. [verweerster] staat niet als bestuurder ingeschreven.
3.6.
Bij brief van 4 maart 2020 heeft de Provincie Overijssel (hierna: Provincie) het bestuur van de Stichting bericht dat op het perceel houtopstand is geveld zonder dat dit is gemeld. Door binnen drie jaar na velling deze houtopstand te herplanten kan de Stichting voorkomen dat de Provincie verder gaat handhaven of tot strafrechtelijke vervolging wordt overgegaan.
3.7.
Op 9 april 2020 hebben verzoekers een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend waarbij is verzocht [verweerster] te ontslaan als bestuurder van de Stichting. Bij beschikking van 7 juli 2020 heeft de rechtbank de Stichting niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek en het verzoek van [verzoeker sub 2] afgewezen.
3.8.
[verzoeker sub 2] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Almelo van 7 juli 2020. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij beschikking van 19 april 2021 de beschikking van de rechtbank Overijssel van 7 juli 2020 bekrachtigd.

4.Het verzoekschrift en het verweer

4.1.
Verzoekers verzoeken de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te benoemen als bestuurder van de Stichting: primair de heer
[A] te [plaats] , dan wel subsidiair de heer [B] te Emmen, met veroordeling van [verweerster] in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum van de beschikking tot aan de dag van algehele voldoening.
4.2.
[verweerster] heeft verweer gevoerd en zelfstandige tegenverzoeken ingediend. [verweerster] verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair [verzoeker sub 2] als bestuurder van de Stichting te ontslaan en subsidiair de Stichting te ontbinden met benoeming van twee onafhankelijke notarissen om te Stichting te vereffenen en [verzoeker sub 2] (hoofdelijk) te veroordelen in de kosten van de procedure.

5.De beoordeling

Ontvankelijkheid

5.1.
[verweerster] heeft als verweer gevoerd dat het verzoekschrift welke door [verzoeker sub 2] namens de Stichting is ingediend, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. [verweerster] stelt dat uit de statuten volgt dat [verzoeker sub 2] niet zelfstandig bevoegd is om de Stichting in rechte te vertegenwoordigen c.q. als zelfstandige procespartij te laten optreden en te (laten) vertegenwoordigen door mr. Van Knippenberg.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt dit verweer. De statuten van de Stichting bepalen in artikel 7 lid 1 dat het bestuur de Stichting vertegenwoordigt en in lid 2 van dat artikel dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid mede toekomt aan twee gezamenlijk handelende bestuursleden. In artikel 7 lid 3 van de statuten is bepaald dat het bestuur volmacht kan verlenen aan één of meer bestuursleden, alsook aan derden, om de Stichting binnen de grenzen van die volmacht te vertegenwoordigen. Op grond van de statuten kan de Stichting dus niet, zoals nu kennelijk het geval is, (in rechte) vertegenwoordigd worden door één bestuurder. [verzoeker sub 2] heeft naar voren gebracht dat sinds de inwerkingtreding van de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen per 1 juli 2021 de tegenstrijdig belang regeling is geïntroduceerd in de stichting (artikel 2:291 lid 6 BW). Een bestuurder met een tegenstrijdig belang neemt niet deel aan de beraadslaging in de besluitvorming voor een besluit, aldus [verzoeker sub 2] . Volgens [verzoeker sub 2] heeft [verweerster] een tegenstrijdig belang in het bestuur van de Stichting, omdat zij betrokken is bij een onrechtmatige daad gepleegd jegens de Stichting. De resterende bestuurder kan dan het besluit nemen en volgens [verzoeker sub 2] was hij daarom bevoegd om namens de Stichting het verzoekschrift in te dienen. De rechtbank volgt het betoog van [verzoeker sub 2] niet. De rechtbank heeft immers in het vonnis van 7 juli 2020 geoordeeld dat niet kan worden geconcludeerd dat de handelwijze van [verweerster] per definitie in strijd is met de doelstelling van de Stichting. [verzoeker sub 2] was dan ook niet bevoegd het verzoek namens de Stichting in te dienen en de rechtbank zal de Stichting niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
5.3.
Nu [verzoeker sub 2] als (mede-)bestuurder van de Stichting en als mede-eigenaar van het perceel, als belanghebbende in de zin van artikel 2:299 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan worden aangemerkt, kan hij wel worden ontvangen in zijn verzoek.
Inhoudelijk
5.4.
Het verzoek van [verzoeker sub 2] is gebaseerd op artikel 2:299 BW. Dat artikel bepaalt dat telkens wanneer het door de statuten voorgeschreven bestuur geheel of gedeeltelijk ontbreekt en daarin niet overeenkomstig de statuten wordt voorzien, de rechtbank op verzoek van iedere belanghebbende of het openbaar ministerie in de vervulling van de ledige plaats kan voorzien. De rechtbank neemt daarbij zoveel mogelijk de statuten in acht.
5.5.
[verzoeker sub 2] heeft aan het verzoek het volgende ten grondslag gelegd. Het ligt in de rede dat een voltallig bestuur van minimaal drie leden in functie zal zijn om de toekomst van de Stichting vorm te geven. De benoeming van een derde bestuurder zal de huidige patstelling in het bestuur doorbreken. Het voorkomt dat een individuele bestuurder elke besluitvorming zou kunnen frustreren door niet op vergaderingen te verschijnen. Onder de situatie dat niet overeenkomstig de statuten wordt voorzien in de benoeming van een nieuwe bestuurder wordt in de literatuur mede verstaan de situatie dat resterende bestuursleden niet in die benoeming voorzien, bijvoorbeeld door een onderling verschil van mening. [verzoeker sub 2] stelt tot twee keer toe vergaderingen van het bestuur van de Stichting bijeen te hebben geroepen, maar [verweerster] is telkens niet verschenen. Zonder dat een meerderheid van de bestuurders aanwezig is, kunnen krachtens de statuten geen besluiten worden genomen. Door niet te verschijnen legt [verweerster] de besluitvorming lam.
5.6.
Volgens [verweerster] is er geen grondslag voor de benoeming van een nieuwe bestuurder. Uit de akte van oprichting volgt dat de oprichters [verzoeker sub 2] en [verweerster] zijn benoemd tot bestuurders. Dit is een wettig samengesteld bestuur. De oprichters hebben geen derde bestuurder benoemd en de Stichting ook niet ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Uit het voorgaande volgt dat niet beoogd is om activiteiten te ontwikkelen in de Stichting, dat er ook nimmer activiteiten zijn verricht, geen gelden zijn geworven en dat de oprichting enkel vanuit fiscaal oogmerk heeft plaatsgevonden. Dat er geen derde bestuurslid is benoemd maakt niet dat er een ledige plaats zou zijn waarin middels een verzoek ex artikel 2:299 BW zou kunnen worden voorzien. In artikel 3 lid 1 van de statuten is bepaald dat het aantal bestuursleden met algemene stemmen wordt vastgesteld. Het artikel is ook van toepassing wanneer het een vaststelling van een derde bestuurslid betreft. Mocht de rechtbank oordelen dat er een ledige plaats zou zijn, dan wordt in artikel 3 lid 4 van de statuten bepaald dat daarin enkel door de beide bestuursleden met algemene stemmen kan worden voorzien.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van [verzoeker sub 2] tot de benoeming van een bestuurder van de Stichting moet worden afgewezen. De rechtbank oordeelt daarover als volgt. De eerste eis waaraan voldoen moet zijn bij artikel 2:299 BW is dat het door de statuten voorgeschreven bestuur geheel of gedeeltelijk ontbreekt. In artikel 3 lid 1 van de statuten is bepaald dat het bestuur van de Stichting bestaat uit tenminste 3 bestuursleden. Het huidige bestuur bestaat uit een tweetal bestuursleden, namelijk [verweerster] en [verzoeker sub 2] . De rechtbank stelt dan ook vast dat aan het eerste vereiste is voldaan, omdat het voorgeschreven bestuur gedeeltelijk ontbreekt. Echter, niet in geschil is dat deze situatie al sinds de oprichting van de Stichting in 1999 bestaat, waardoor de rechtbank van oordeel is dat onder deze omstandigheden een bestuur van twee leden als een feitelijk bestuur heeft te gelden. Zoals [verweerster] terecht naar voren heeft gebracht blijkt uit de feitelijke omstandigheden en uit de statuten niet dat er een bestuurder ontbreekt. [verweerster] en [verzoeker sub 2] vormen immers op grond van artikel 3 lid 5 van de statuten samen nog steeds een wettig samengesteld bestuur. Tussen partijen is ook niet in geschil dat het in de afgelopen twintig jaar nooit een probleem heeft opgeleverd dat de Stichting altijd maar twee bestuursleden heeft gehad. Dat er op dit moment sprake is van een acuut probleem waarover de Stichting een besluit moet nemen is naar het oordeel van de rechtbank ook niet gebleken. De rechtbank begrijpt het aanvankelijke standpunt van [verzoeker sub 2] dat de Stichting en hij er een belang bij hebben dat een derde bestuurder wordt benoemd, om besluiten te kunnen nemen over de herplantplicht. [verweerster] heeft hierover naar voren gebracht dat uit het controlerapport van de Provincie blijkt dat er is beplant conform de Wet Natuurbescherming Houtopstanden, dat de conclusie is dat is voldaan aan de herplantverplichting en dat de handhavingsstrategie is ‘geen overtreding, geen vervolg’. Nu [verzoeker sub 2] ter zitting heeft erkend dat aan de herplantplicht is voldaan, is er naar het oordeel van de rechtbank geen probleem waarover de Stichting een besluit dient te nemen. Voor zover [verzoeker sub 2] zich op het standpunt stelt dat er besluiten moeten worden genomen over de toekomst van de Stichting, is de rechtbank van oordeel dat dit een vraag is die mogelijk aan de orde kan komen in de verdelingsprocedure tussen partijen: uiteindelijk gaat het om niet meer dan een stichting van partijen, die naar het zich laat aanzien geen toekomst heeft omdat partijen uit elkaar zijn en het niet met elkaar eens kunnen en/of willen worden.
Zelfstandige (tegen)verzoeken [verweerster]
5.8.
[verweerster] verzoekt allereerst om [verzoeker sub 2] als bestuurder van de Stichting te ontslaan. Het verzoek van [verweerster] is gebaseerd op artikel 2:298 lid 1 aanhef en onder a BW. De regeling is op 1 juli 2021 gewijzigd, maar de gewijzigde regeling (hierna: artikel 2:298 (nieuw) BW) is alleen van kracht ten aanzien van feiten en omstandigheden die zich na 1 juli 2021 hebben voorgedaan. [verweerster] beroept zich op feiten en omstandigheden die zich vóór 1 juli 2021 hebben voorgedaan, zodat het oude recht daarop van toepassing is. In artikel 2:298 (oud) was destijds bepaald dat de rechtbank op verzoek van het openbaar ministerie of op verzoek van een belanghebbende, een bestuurder die iets doet of nalaat in strijd met de bepalingen van de wet of van de statuten, dan wel zich schuldig maakt aan wanbeheer, kan ontslaan.
5.9.
[verweerster] heeft het volgende ten grondslag gelegd aan dat verzoek. [verzoeker sub 2] heeft op 3 februari 2020 de Stichting eenzijdig ingeschreven in het register van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) in strijd met de statuten op zijn woonadres, en ook aangegeven dat hij alleen/zelfstandig bevoegd is. [verweerster] verwijst naar het uittreksel van de KvK waaruit blijkt dat [verzoeker sub 2] deze wederrechtelijke registratie tot op heden nog niet heeft gewijzigd. Volgens [verweerster] heeft [verzoeker sub 2] wederrechtelijk en in strijd met de statuten zichzelf geregistreerd als begunstigde van 50% van het vermogen van de Stichting. [verzoeker sub 2] heeft bovendien in de bodemprocedure (zaaknummer C/08/208483, vonnisdatum 15 augustus 2018) toegezegd dat hij als bestuurder zal terugtreden, maar hij weigert hier uitvoering aan te geven.
5.10.
De rechtbank is van oordeel dat [verweerster] met het bovenstaande onvoldoende heeft onderbouwd dat [verzoeker sub 2] in strijd met de wet of de bepalingen van de statuten van de Stichting heeft gehandeld. [verweerster] heeft immers niet gesteld met welke bepalingen van de statuten of de wet [verzoeker sub 2] in strijd heeft gehandeld door zichzelf in te schrijven in het Handelsregister. Dat [verzoeker sub 2] zich heeft ingeschreven als enig bestuurder levert naar het oordeel van de rechtbank ook geen wanbeheer op. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat [verweerster] onvoldoende heeft onderbouwd dat [verzoeker sub 2] in strijd heeft gehandeld met de statuten of de wet door zich niet te houden aan zijn gedane toezegging in de bodemprocedure om uit te treden als bestuurder van de Stichting. Dat [verzoeker sub 2] zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan wanbeheer kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden vastgesteld. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het verzoek van [verweerster] om [verzoeker sub 2] te ontslaan als bestuurder van de Stichting niet toewijsbaar is.
5.11.
[verweerster] verzoekt subsidiair de Stichting te ontbinden (ex artikel 2:21 BW al dan niet in samenhang met artikel 2:4 BW dan wel op grond van een analoge toepassing van deze dan wel andere wetsartikelen dan wel jurisprudentie, waaronder de beschikkingen in voormelde procedure waarin gemotiveerd in overweging is gegeven om de Stichting te ontbinden). [verzoeker sub 2] stelt dat [verweerster] geen begin gemaakt heeft met een onderbouwing hoe aan de criteria van artikel 2:21 BW is voldaan en de rechtbank volgt [verzoeker sub 2] in dat standpunt. [verweerster] heeft immers niet gesteld op grond waarvan de Stichting zou moeten worden ontbonden. [verweerster] heeft enkel gesteld dat de rechtbank in de beschikking van 7 juli 2020 gemotiveerd in overweging heeft gegeven om de Stichting te ontbinden, maar dit levert naar het oordeel van de rechtbank in deze procedure geen grondslag op voor ontbinding van de Stichting. Dat het wenselijk is de Stichting te ontbinden, al was het maar omdat partijen dan een onderwerp minder hebben om het over oneens te zijn, betekent immers niet dat die ontbinding noodzakelijk is.
Proceskosten
5.12.
Nu [verzoeker sub 2] in zijn verzoek in het ongelijk wordt gesteld en [verweerster] in haar tegenverzoeken in het ongelijk wordt gesteld en partijen (ex-)echtgenoten zijn, zullen de kosten van deze procedure tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart de Stichting niet-ontvankelijk in haar verzoek;
6.2.
wijst de verzoeken van beide partijen af;
6.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: