ECLI:NL:RBOVE:2022:3881

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
08-963504-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 83-jarige man voor de georganiseerde invoer van cocaïne met een onderschepping van 3279 kilogram

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 maart 2022 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 83-jarige man, die werd beschuldigd van de georganiseerde invoer van cocaïne. De verdachte was betrokken bij de invoer van een partij van 3279 kilogram cocaïne, die op 12 januari 2017 werd onderschept in een container die was afgeleverd bij een bedrijf in Hazeldonk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de cocaïne in de container, mede op basis van het feit dat hij op het moment van de onderschepping bezig was met het lossen van de container. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en dat hij deel uitmaakte van een criminele organisatie die tot doel had verdovende middelen in Nederland te brengen en de opbrengsten daarvan te witwassen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, rekening houdend met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte binnen de organisatie en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft ook de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten meegewogen in haar beslissing. De uitspraak benadrukt de ontwrichtende impact van de cocaïnehandel op de samenleving en de ernst van de betrokkenheid van de verdachte bij deze criminele activiteiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-963504-17 (P)
Datum vonnis: 21 maart 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1939 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 3 september 2019, 8 juni 2020, 9 september 2020, 14 januari 2021, 20 januari 2021, 17 februari 2022, 18 februari 2022, 21 februari 2022 en 7 maart 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. drs. M.R.A. van IJzendoorn en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J.J. Veldheer, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:3279 kilogram cocaïne heeft ingevoerd in Nederland
feit 2:heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het invoeren van verdovende middelen in Nederland en het witwassen van de opbrengsten daarvan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode 1 januari 2017 tot en met 12 januari 2017, te Hazeldonk, gemeente Breda en/althans (elders) in Nederland en/of in België en/of in Spanje,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
  • opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) en/of
  • opzettelijk heeft verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of
  • opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 3279 kilogram, in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode 1 januari 2014 tot en met 1 juni 2019, te Wernhout, in de gemeente Zundert en/of te Hazeldonk, in de gemeente Breda en/of te Echt en/althans (elders) in Nederland en/of in België en/of in Spanje en/of elders,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, te weten onder andere verdachte en/of [medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/althans een
of meer anderen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven, namelijk/ als bedoeld in:
- het (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of het (telkens) opzettelijk verwerken en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het opzettelijk aanwezig hebben en/of het voorbereiden/ bevorderen van voornoemde misdrijven, een en ander als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet, en/of
- het witwassen (van de opbrengsten van de door bovengenoemde misdrijven verkregen winsten) als bedoeld in artikel 420bis Wetboek van Strafrecht.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten.
Feit 1
De verdediging heeft – kort gezegd - aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van cocaïne in de container met nummer [nummer 1] , en dat hij dus geen opzet heeft gehad op de invoer en het aanwezig hebben van die cocaïne.
Feit 2
De verdediging heeft aangevoerd dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat sprake is geweest van een duurzaam gestructureerd samenwerkingsverband met een crimineel oogmerk. Het is namelijk niet bewezen dat de in het dossier genoemde eerdere transporten drugstransporten zijn geweest.
Subsidiair, als de rechtbank bewezen acht dat sprake is geweest van een criminele organisatie, dan is niet bewezen dat verdachte wetenschap heeft gehad van enig crimineel oogmerk van de organisatie. De verdachte vervulde enkel de rol van chauffeur van de transporten naar de eindbestemming, op het moment dat er volgens de lezing van het openbaar ministerie geen verdovende middelen meer in de containers zaten.
Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht de verdachte partieel vrij te spreken van de onder feit 2 ten laste gelegde periodes van 1 januari 2014 tot en met 15 februari 2016 en van 13 januari 2017 tot en met 1 juni 2019.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen op de terechtzitting is besproken, de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 12 januari 2017 werd bij het bedrijf [bedrijf 1] B.V., gevestigd aan [adres 2] , een container met nummer [nummer 1] afgeleverd. In deze container werden 3279 pakketten met cocaïne aangetroffen. De lading werd gelost door onder andere verdachte [verdachte] .
De container maakte deel uit van drie containers met partijen bananen, die uit Colombia waren geïmporteerd door [bedrijf 2] B.V. De lading was gefactureerd aan [bedrijf 3] B.V.
De omstandigheden in de bedrijfsruimte aan [adres 2] waren niet geschikt voor het opslaan van verse bananen.
Expediteur van de containers was het bedrijf [bedrijf 4] . In de dagen voor 12 januari 2017 onderhield [naam 1] , een medewerkster van [bedrijf 4] , via de e-mail contact met [bedrijf 2] . De e-mails van [bedrijf 2] werden ondertekend met de naam ‘ [naam 2] ’. Uit de e-mails blijkt dat de containers moesten worden ingeklaard op [bedrijf 3] en afgeleverd bij de firma [bedrijf 5] aan [adres 2] .
Volgens [naam 1] waren [bedrijf 2] en [bedrijf 3] nauw met elkaar verbonden, omdat betalingen en inklaringen van beide bedrijven door elkaar liepen. Als [naam 1] telefonisch contact had met [bedrijf 3] , dan was dat altijd met [medeverdachte 2] .
[verdachte] werd na het aantreffen van de partij cocaïne op 12 januari 2017 aangehouden. Uit onderzoek aan zijn telefoon bleek dat hij op 12 januari 2017 drie keer was gebeld door het telefoonnummer van [medeverdachte 1] en dat deze drie contactmomenten waren verwijderd.
Op 13 januari 2017 werd de woning van [verdachte] aan [adres 3] doorzocht. Onder het keukenblok werd een PGP-telefoon gevonden. In e-mailberichten die op deze telefoon werden gevonden, werd gesproken over het verzenden van containers.
Op 14 januari 2017 werd [medeverdachte 4] , eigenaresse van [bedrijf 1] B.V., gebeld door een onbekende man, met het Spaanse telefoonnummer + [telefoonnummer 1] , die vroeg naar de geboortedatum van ‘ [naam 3] ’ en aangaf het allemaal te zullen regelen.
Op 31 januari 2017 was [medeverdachte 4] op bezoek bij haar vader [verdachte] in de penitentiaire inrichting. [verdachte] vroeg naar het koffiezetapparaat en gaf aan dat er iets in de koffiedrab lag. [medeverdachte 4] antwoordde daarop dat ze dat had weggegooid.
[bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 5]
De websites van [bedrijf 2] B.V., [bedrijf 5] en [bedrijf 3] vertoonden grote overeenkomsten qua inhoud en lay-out. De domeinnaam [bedrijf 2] .eu stond op naam van [medeverdachte 3] , van [bedrijf 3] B.V. De domeinnaam [bedrijf 3] .com stond op naam van [medeverdachte 2] , van [bedrijf 3] . Als adres van [bedrijf 3] stond vermeld: [adres 4] .
Op de websites van [bedrijf 2] B.V., [bedrijf 5] en [bedrijf 3] staat vermeld dat deze ontwikkeld zijn door [bedrijf 6] .
Uit bevraging bij de Kamer van Koophandel van 7 juni 2017 blijkt dat voor [bedrijf 3] B.V. als aandeelhouder en bestuurder stond geregistreerd: N.V. [bedrijf 7] , gevestigd in België. Met ingang van 22 juli 2014 is [medeverdachte 3] benoemd als bestuurder van N.V. [bedrijf 7] .
Eind 2015 en begin 2016 hebben zowel [medeverdachte 3] als [medeverdachte 2] contact gehad met [bedrijf 6] over het veranderen van de naam en URL van de website van N.V. [bedrijf 7] naar [bedrijf 5] . [medeverdachte 2] correspondeerde hierbij namens [bedrijf 5] , vanaf een e-mailaccount met de naam ‘ [naam 4] ’.
[bedrijf 3] B.V. beschikt over de zakelijke bankrekening [rekeningnummer] , met als gemachtigde pashouder vanaf 3 december 2013 [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] heeft tussen 22 november 2013 en 29 augustus 2014 tevens als bestuurder voor [bedrijf 3] B.V. opgetreden.
Ook [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] acteerden namens [bedrijf 3] . Zij hebben samen gesprekken gevoerd met de bedrijven [bedrijf 8] en [bedrijf 9] (beiden fruitimporteurs) om tot een samenwerking te komen.
In de e-mailboxen van [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 4] zijn diverse e-mails van [bedrijf 5] , [bedrijf 3] en [bedrijf 2] B.V. aangetroffen. Deze e-mails waren voornamelijk verstuurd vanaf IP-adressen die gekoppeld zijn aan het adres [adres 4] . Enkele e-mails waren verstuurd vanaf een Spaans IP-adres, dat geregistreerd staat op naam van [medeverdachte 3] .
Doorzoeking [adres 4]
Op 28 maart 2017 werd het kantoorpand aan de [adres 4] doorzocht. Tijdens de doorzoeking kwam [medeverdachte 1] ter plaatse. Hij is aangehouden, waarna de laptoptas die hij bij zich had in beslag is genomen. In de laptoptas zijn diverse documenten en notities aangetroffen, waarvan een aantal betrekking heeft op de handel in verdovende middelen, waaronder het transport van 12 januari 2017.
Daarnaast werd onder [medeverdachte 1] een sleutel in beslag genomen, met daaraan een label met de tekst ‘ [adres 5] ’. Deze sleutel gaf toegang tot het adres [adres 5] , het vestigingsadres van [bedrijf 5] .
Ook werd een Samsung telefoon onder [medeverdachte 1] in beslag genomen. In de telefoon was een simkaart met telefoonnummer [telefoonnummer 2] aanwezig. In de telefoon bleken verschillende contactgegevens te zijn verwijderd, waaronder ‘ [naam 5] ’, ‘ [naam 6] ’, telefoonnummer [telefoonnummer 3] (in gebruik bij [verdachte] ) en ‘ [adres 2] .
Ook bleek dat de telefoon vele malen contact maakte met het wifi-netwerk ‘ [naam 7] ’, het wifinetwerk van het kantoorpand aan de [adres 4] .
In de telefoon werd een foto aangetroffen van stapels pakketten die omwikkeld waren met tape.
Verder werden in het kantoorpand twee PGP-telefoons van het merk BlackBerry gevonden, waaronder een met beslagcode [code 1] . In de gebruikersinstellingen van deze telefoon stond de naam [medeverdachte 1] vermeld. In deze telefoon stonden de volgende contacten opgeslagen: [medeverdachte 4] , [bedrijf 10] bv, [bedrijf 3] bv, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [bedrijf 5] bv en [naam 8] . Bij de contacten [medeverdachte 2] en [bedrijf 5] bv stond het nummer [telefoonnummer 4] vermeld. Met dit telefoonnummer zijn op 12 januari 2017 meerdere contactmomenten geweest over het transport van de containers die zijn afgeleverd bij [bedrijf 1] .
Ook werd op 10 januari 2017 om 13.39 uur op telefoonnummer [telefoonnummer 4] een sms van ING ontvangen. Daarbij werd een zendmast in Echt aangestraald. Om 13.48 uur stuurde [naam 2] van [bedrijf 3] een print screen van een ING-betaling via de zakelijke bankrekening van [bedrijf 3] aan [bedrijf 4] . Op de printscreen is te zien dat [medeverdachte 3] op de zakelijke bankrekening van [bedrijf 3] is ingelogd.
Verder werden ook op de SD-kaart van de PGP-telefoon met beslagcode [code 1] twee foto’s aangetroffen van stapels pakketten die omwikkeld waren met tape of folie.
Verliesgevend transport
Op 10 februari 2017 stuurde [bedrijf 3] B.V. een factuur van € 7.560,00 naar [bedrijf 8] voor het leveren van bananen op 12 januari 2017. De aankoop en het verschepen van de bananen heeft [bedrijf 3] $ 16.632,00 (omgerekend € 16.041,40) gekost. Voor dit transport heeft [bedrijf 4] € 1.262,00 gefactureerd. Het verlies op deze partij bananen bedroeg
€ 9.743,40.
Andere transporten
In de periode van 1 januari 2016 tot en met 12 januari 2017 zijn door [bedrijf 3] en/of [bedrijf 2] in elk geval zes keer partijen bananen getransporteerd met tussenkomst van [bedrijf 4] . Van deze transporten zijn niet alle kosten inzichtelijk middels facturen. Wel kunnen op basis van de bekende gegevens van alle transporten schattingen worden gemaakt van de per transport daadwerkelijk gemaakte kosten. Uit die berekeningen volgt dat elk transport verliesgevend is geweest.
Transport 19 tot en met 21 juli 2016
Op 19 juli 2016 arriveerden drie door [bedrijf 3] / [bedrijf 2] geïmporteerde, gekoelde containers met bananen in de haven van Antwerpen. Twee van deze containers werden direct getransporteerd naar het bedrijf [bedrijf 9] in Ridderkerk. De derde container met nummer [nummer 2] werd getransporteerd naar [bedrijf 5] aan [adres 2] , het vestigingsadres van [bedrijf 1] .
Op 21 juli 2016 werd een lading bananen vanaf [bedrijf 5] aan de [adres 2] in Breda vervoerd naar [bedrijf 9] . Een medewerker van [bedrijf 9] zei over deze lading bananen dat ze geel waren en een te hoge temperatuur hadden.
Transport 20 tot en met 25 oktober 2016
Op 25 oktober 2016 arriveerden drie door [bedrijf 3] / [bedrijf 2] geïmporteerde, gekoelde containers met bananen in de haven van Antwerpen. Twee van deze containers werden direct getransporteerd naar het bedrijf [bedrijf 9] in Ridderkerk. De derde container met nummer [nummer 3] werd getransporteerd naar [bedrijf 11] aan [adres 2] , het vestigingsadres van [bedrijf 1] .
Op 26 oktober 2016 werd de lading door [bedrijf 1] in een vrachtwagen voorzien van kenteken [kenteken] naar het bedrijf [bedrijf 12] in Rotterdam getransporteerd. De CMR van deze lading werd ondertekend door [verdachte] .
Het bedrijf [bedrijf 11] staat sinds 30 juni 2016 op naam van [medeverdachte 1] .
Op 19 oktober 2016 was er telefonisch contact tussen [verdachte] ( [telefoonnummer 5] ) en [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ). Op 27 oktober 2016 hebben zij nogmaals contact.
Op 24, 26, 27 en 28 oktober 2016 had de telefoon van [medeverdachte 1] contact met het wifinetwerk [adres 4] .
Transport 4 en 5 december 2016
Op 4 december 2016 arriveerden twee door [bedrijf 3] / [bedrijf 2] geïmporteerde, gekoelde containers met bananen in de haven van Antwerpen. Op 5 december 2016 werden de containers naar [bedrijf 5] aan [adres 2] getransporteerd. De lading van beide containers werd vervolgens naar [bedrijf 12] getransporteerd.
Transport 30 november 2016 tot en met 6 december 2016
Op 6 december 2016 arriveerden twee door [bedrijf 3] / [bedrijf 2] geïmporteerde, gekoelde containers met bananen in de haven van Antwerpen. Op 6 december 2016 werden de containers naar [bedrijf 5] aan [adres 2] getransporteerd. De lading van beide containers werd vervolgens naar [bedrijf 12] getransporteerd.
[bedrijf 3] factureerde de lading van beide containers aan [bedrijf 12] . Namens [bedrijf 3] werd op 3 januari 2017 per e-mail een herinnering aan [bedrijf 12] gestuurd. Deze e-mail werd ondertekend met de naam ‘ [naam 4] ’ van [bedrijf 5] BV.
Transport 20 tot en met 24 december 2016
Op 20 december 2016 arriveerde een door [bedrijf 3] / [bedrijf 2] geïmporteerde, gekoelde container met bananen in de haven van Antwerpen. De container werd op 23 december 2016 door [bedrijf 4] naar [bedrijf 5] aan [adres 2] getransporteerd. Op 24 december 2016 werd de lading door [bedrijf 1] met een vrachtwagen voorzien van kenteken [kenteken] naar het bedrijf [bedrijf 12] getransporteerd. De CMR die bij dit transport hoorde, was ondertekend door [verdachte] .
Op 22 december 2016 om 11.46 uur ontving telefoonnummer [telefoonnummer 4] om 11.47 uur een TAN-code van de ING. Daarbij werd een zendmast in Echt aangestraald. Diezelfde dag werd vanaf de bankrekening van [bedrijf 3] een bedrag van € 3.508,47 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 4] .
Tussen 19 en 23 december 2016 maakte de telefoon van [medeverdachte 1] meerdere keren contact met het wifinetwerk ‘ [naam 7] ’ aan de [adres 4] .
Transport 25 tot en met 28 december 2016
Op 25 december 2016 arriveerden vanuit Colombia twee door [bedrijf 3] / [bedrijf 2] geïmporteerde, gekoelde containers met bananen in de haven van Antwerpen. Op 27 december 2016 werden de containers naar [bedrijf 5] aan [adres 2] getransporteerd. Op 28 december 2016 werd de lading door [bedrijf 1] in een vrachtwagen voorzien van [kenteken] naar [bedrijf 12] getransporteerd. De CMR die bij dit transport hoorde was ondertekend door [verdachte] .
Op 21 december 2016 ontving telefoonnummer [telefoonnummer 4] om 11.21 uur een TAN-code van de ING. Daarbij werd een zendmast in Echt aangestraald. Diezelfde dag werd om 11.21 uur vanaf de bankrekening van [bedrijf 3] een bedrag van € 6.752,00 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 4] .
Op 5 januari 2017 ontving telefoonnummer [telefoonnummer 4] om 10.31 uur een TAN-code van de ING. Diezelfde dag werd om 10.31 uur vanaf de bankrekening van [bedrijf 5] een bedrag van € 22.896,00 overgemaakt op de bankrekening van [bedrijf 3] .
Op 27 en 28 december 2016 maakte de telefoon van [medeverdachte 1] meerdere keren contact met het wifinetwerk ‘ [naam 7] ’ aan de [adres 4] .
[adres 6]
Op 10 januari 2018 heeft een schouw plaatsgevonden in een bedrijfspand aan de [adres 6] . De foto’s van stapels pakketten, die op de telefoons met beslagcodes [code 2] en [code 3] zijn gevonden, vertoonden veel overeenkomsten met gedeelten van de vloer en wanden in dit bedrijfspand.
In het pand werden visitekaartjes aangetroffen van [medeverdachte 2] .
Onroerend goed
[medeverdachte 3] heeft, via het bedrijf [bedrijf 13] , vanaf maart 2016 in onroerend goed geïnvesteerd, voor een bedrag van ruim 1,2 miljoen euro. Ook [medeverdachte 1] was actief bij het bedrijf van [medeverdachte 3] .
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Feit 1 – invoer van 3279 kilo cocaïne
Op basis van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden staat vast dat verdachte op 12 januari 2017 bezig was met het lossen van de container met containernummer [nummer 1] op het terrein van [bedrijf 1] . In deze container werd kort daarna door de douane een partij cocaïne aangetroffen. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de cocaïne in die container.
Uit de gegevens van de telefoon van verdachte blijkt dat verdachte op de ochtend van 12 januari 2017 drie keer door medeverdachte [medeverdachte 1] is gebeld. De gespreksgegevens zijn uit de telefoon van verdachte verwijderd. Later bleek dat ook uit de telefoon van [medeverdachte 1] de contactgegevens van verdachte zijn verwijderd.
In de woning van verdachte werd onder het keukenblok een PGP-telefoon aangetroffen. Met PGP-telefoons kunnen versleutelde berichten worden verstuurd, waardoor de gebruikers anoniem kunnen communiceren. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze PGP-telefoons veelvuldig in het criminele circuit worden gebruikt, om onderschepping van belastende informatie door opsporingsdiensten te voorkomen.
In de PGP-telefoon die in de woning van verdachte is gevonden, zijn e-mails aangetroffen waarin werd gesproken over de verzending van containers. Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor het bezit van een PGP-telefoon.
Verder heeft verdachte tijdens zijn detentie zijn dochter gevraagd of zij het koffieapparaat heeft schoongemaakt en of ‘die’ erin lag, in de koffiedrab. Dit wekt de indruk dat er iets in het koffieapparaat heeft gelegen wat niet onder de aandacht van de opsporingsdiensten mocht komen.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist van de cocaïne in de container. De rechtbank acht deze verklaring op grond van de voorgaande omstandigheden niet geloofwaardig. Op het moment dat de douane het bedrijfsterrein van [bedrijf 1] op kwam, was verdachte bezig met het lossen van de container. In het algemeen is het moeilijk voorstelbaar dat importeurs van een grote partij verdovende middelen met een grote waarde het risico willen lopen dat de verdovende middelen in handen komen van een onwetende ontvanger. Het wissen van telefoongegevens en het bezit van een PGP-telefoon, die bovendien correspondentie over containers bevat, wijzen op betrokkenheid bij criminele activiteiten. De rechtbank komt op basis van deze omstandigheden tot de conclusie dat verdachte wetenschap heeft gehad van de cocaïne in de container en dus opzet heeft gehad op de invoer daarvan.
Feit 2 – deelneming aan een criminele organisatie
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie onder een organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 11b van de Opiumwet (Ow) wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen ten minste twee personen. Van deelneming aan een dergelijke organisatie kan slechts sprake zijn, als verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr of artikel 11b Ow bedoelde oogmerk. Voor deelneming is voldoende dat verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Is er sprake van een samenwerkingsverband?
Zoals hiervoor op basis van de inhoud van het dossier al is uiteengezet, waren bij het transport van 12 januari 2017 verschillende bedrijven betrokken. [bedrijf 2] B.V. was de importeur van de containers. De lading werd gefactureerd aan [bedrijf 3] B.V. en afgeleverd bij [bedrijf 5] .
De rechtbank concludeert op grond van de verklaring van de medewerkster van [bedrijf 4] en zich in het dossier bevindende e-mailcorrespondentie dat [bedrijf 2] en [bedrijf 3] zo nauw met elkaar verbonden waren, dat zij aan elkaar gelijk te stellen zijn. Zo liepen betalingen en inklaringen van transporten van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] door elkaar en werd door de bedrijven ook namens de ander gecorrespondeerd.
[bedrijf 5] is opgericht door verdachte, maar later overgedragen aan anderen. Begin 2016 correspondeerden [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] over het overzetten van de website van [bedrijf 5] , waarbij [medeverdachte 2] namens [bedrijf 5] handelde.
[medeverdachte 3] is gedurende een periode bestuurder geweest van [bedrijf 3] . Hij hield zich bezig met de websites van [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 5] . Ook was hij gevolmachtigde van de bankrekening van [bedrijf 3] .
[medeverdachte 2] onderhield namens [bedrijf 3] / [bedrijf 2] contact met expediteur [bedrijf 4] . Ook heeft hij namens [bedrijf 5] contact gehad met websitebouwer [bedrijf 6] . Verder heeft hij samen met zijn vader [medeverdachte 1] namens [bedrijf 3] gesprekken gevoerd met potentiële nieuwe zakelijke relaties.
Uit informatie van [bedrijf 4] , de expediteur van het transport van 12 januari 2017, bleek dat er ten minste zes eerdere bananentransporten van [bedrijf 3] / [bedrijf 2] zijn geweest. Bij al deze transporten werd in elk geval een deel van de containers afgeleverd aan het adres [adres 2] , het adres van [bedrijf 1] . Uit vrachtbrieven van een aantal transporten blijkt dat verdachte de geleverde containers verder heeft vervoerd.
Ook blijkt uit whatsappgesprekken en telefoongegevens dat [medeverdachte 1] in de periode rond een aantal transporten telkens naar Nederland kwam en in Echt was.
De rechtbank concludeert op basis van deze omstandigheden dat er sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en verdachte.
Oogmerk van de organisatie
De rechtbank stelt vast dat bij de zeven transporten tussen 9 juli 2016 en 12 januari 2017 steeds sprake is geweest van dezelfde handelswijze. [bedrijf 3] / [bedrijf 2] importeerde een of meer container(s) met bananen vanuit Colombia. In enkele gevallen gingen alle containers eerst naar het adres van [bedrijf 1] in Breda, waarna de containers een dag later verder werden getransporteerd. In andere gevallen ging een deel van de containers direct naar de eindbestemming en werd de rest eerst naar [bedrijf 1] gebracht. [bedrijf 1] beschikte niet over een opslagruimte met koelinstallatie, waar de bananen onder de juiste omstandigheden tijdelijk konden worden opgeslagen. Dat volgt ook uit de verklaring van [naam 9] , die verklaarde dat [bedrijf 9] op 21 juli 2016 een lading bananen geleverd kreeg van [bedrijf 5] die veel te warm en al geel waren.
Alle transporten leverden een verlies op voor [bedrijf 3] / [bedrijf 2] . Van een normale bedrijfsvoering was dus geen sprake.
In het geval van het transport van 12 januari 2017 werd in één van de naar [bedrijf 1] gebrachte containers cocaïne aangetroffen.
Op de telefoon van [medeverdachte 1] en een BlackBerry die in het pand aan de [adres 4] is gevonden, zijn foto’s aangetroffen van stapels pakketten die omwikkeld waren met tape. De wijze van verpakken komt overeen met de wijze waarop pakketten verdovende middelen worden verpakt. De foto’s zijn gemaakt in een loods aan [adres 6] . In deze loods zijn visitekaartjes aangetroffen met daarop de naam [medeverdachte 2] . De rechtbank concludeert uit het aantreffen van de visitekaartjes en de foto’s op de telefoon van [medeverdachte 1] en de BlackBerry, dat de organisatie toegang had tot de loods in Susteren. Ook concludeert de rechtbank dat de pakketten op de foto’s cocaïne bevatten. Het is een feit van algemene bekendheid dat cocaïne verpakt wordt op dezelfde wijze als de pakketten op de foto’s. Bovendien is op 12 januari 2017 daadwerkelijk cocaïne gevonden in een door de organisatie geïmporteerde container.
Daarbij komt dat de bedrijven [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 5] veel overeenkomsten met elkaar vertonen en op elkaar gelijkende websites hadden. Verder is onder [medeverdachte 1] administratie in beslag genomen, waaronder een aantal notities die betrekking lijken te hebben op de handel in verdovende middelen. Zo staat er genoteerd: ‘
de vorige keer is domme pech’en
‘bij de laatste levering is de chauffeur opgepakt en heeft 6dg in gevangenis gezeten’. Deze notities duiden erop dat er eerdere transporten zijn geweest. De chauffeur van de container met cocaïne is inderdaad aangehouden en heeft zes dagen vast gezeten.
Ook staat er geschreven: ‘
Streep moet weten dat dit een groot bedrijf is. Wij moeten 100% zekerheid hebben dat bak er altijd uitkomt, wat er ook gebeurt. Als de bak in de haven gepakt wordt, dan moet streep alles betalen, zodat hij zeker is dat hij de bak eruit krijgt.’Met ‘streep’ wordt in het criminele circuit een corrupte douanier bedoeld, die containers met smokkelwaar langs de controle in de haven loodst.
Verder werden e-mails van [bedrijf 3] verstuurd onder de namen ‘ [naam 4] ’ en ‘ [naam 2] ’. De politie heeft deze personen niet kunnen traceren. Het lijken valse namen te zijn.
[medeverdachte 3] hield zich, naast de websites van de bedrijven [bedrijf 3] , [bedrijf 2] en [bedrijf 5] , samen met [medeverdachte 1] ook bezig met het investeren in onroerend goed in Spanje.
Uit alle voornoemde omstandigheden leidt de rechtbank af dat de organisatie een drugslijn heeft opgezet, waarbij cocaïne in containers met bananen in Nederland werd gevoerd. De containers met cocaïne werden naar [bedrijf 1] getransporteerd, waar de cocaïne uit de containers werden gehaald. De lading bananen werd vervolgens met verlies verkocht aan een fruitbedrijf. Verdachte fungeerde als chauffeur om de bananen naar de eindbestemming te brengen.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de organisatie als oogmerk had het invoeren en aanwezig hebben van cocaïne en het witwassen van de opbrengsten daarvan.
Duurzaamheid en structuur van de organisatie
Uit het hiervoor overwogene leidt de rechtbank af dat verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] gedurende in elk geval de zeven genoemde transporten duurzaam hebben samengewerkt.
Ten aanzien van hun onderlinge rolverdeling overweegt de rechtbank het volgende.
[medeverdachte 1]
kwam in de periode rond elk transport naar Nederland en onderhield contact met verdachte. Samen met zijn zoon [medeverdachte 2] onderhield hij de contacten met zakelijke relaties. Ook hield hij een administratie bij van de transporten en betalingen die verband hielden met die transporten. Verder hield hij zich samen met zijn zoon [medeverdachte 3] bezig met het investeren van de cocaïne-opbrengsten in vastgoed in Spanje.
[medeverdachte 3]
hield zich bezig met de websites van de bedrijven [bedrijf 3] , [bedrijf 2] en [bedrijf 5] , waarmee hij bijdroeg aan het construeren van een dekmantel van de organisatie.
Verder hield hij zich samen met zijn vader [medeverdachte 1] bezig met het investeren van de cocaïne-opbrengsten in vastgoed in Spanje.
[medeverdachte 2]
onderhield als aanspreekpunt contact met de expediteur van de transporten, [bedrijf 4] . Ook hield hij zich samen met zijn vader [medeverdachte 1] bezig met het onderhouden van contacten met zakelijke relaties. Daarmee heeft hij een belangrijke rol gespeeld bij het creëren en in stand houden van een rookgordijn rond het samenwerkingsverband dat de drugs invoerde.
Verdachte
Verdachte had de rol van chauffeur en transporteerde de ladingen bananen, nadat de cocaïne uit de containers waren gehaald, verder naar de eindbestemming.
Zoals ten aanzien van feit 1 al is overwogen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij niet wist van de cocaïne niet geloofwaardig, gelet op het wissen van telefoongegevens, de verstopte PGP-telefoon en het feit dat verdachte op 12 januari 2017 de container met cocaïne aan het lossen was. De rechtbank concludeert daarmee dat verdachte wetenschap had van het oogmerk van de organisatie, behoorde tot het samenwerkingsverband binnen die organisatie en met zijn (hierboven vermelde handelingen) heeft bijgedragen aan het crimineel oogmerk van de organisatie.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode 1 januari 2017 tot en met 12 januari 2017, te Hazeldonk, gemeente Breda en
/althans (elders
)in Nederland
en/of in Belgiëen
/ofin Spanje,
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,
  • opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) en
  • opzettelijk heeft
  • opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 3279 kilogram
, in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattendecocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in
of omstreeksde periode 1 januari 2014 tot en met 1 juni 2019, te Wernhout,
in de gemeente Zunderten
/ofte Hazeldonk, in de gemeente Breda en
/ofte Echt en
/althans (elders
)in Nederland en
/ofin België en
/ofin Spanje
en/of elders,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, te weten onder andere verdachte en
/of[medeverdachte 1]
en
/of[medeverdachte 2] en
/of[medeverdachte 3]
en/of [medeverdachte 4] en/althans een
of meer anderen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven, namelijk
/als bedoeld in:
- het
(telkens
)opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en
/ofhet
(telkens
)opzettelijk
verwerken en/of afleveren en/of verstrekken en/ofvervoeren en
/ofhet opzettelijk aanwezig hebben en
/ofhet voorbereiden/ bevorderen van voornoemde misdrijven, een en ander als bedoeld in artikel 10 derde,
vierde,vijfde lid
, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11aOpiumwet, en
/of
- het witwassen (van de opbrengsten van de door bovengenoemde misdrijven verkregen winsten) als bedoeld in artikel 420bis Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2, 10, 11a (oud) en 11b (nieuw) Ow en artikel 140 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2
het misdrijf:
de eendaadse samenloop van
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vijfde lid van de Opiumwet
en
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren op te leggen. Verder heeft de officier van justitie de gevangenneming van verdachte gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de eis van de officier van justitie te matigen, in verband met artikel 63 Sr, de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De verdediging heeft verzocht om geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich bezig gehouden met de georganiseerde invoer van cocaïne. Er is slechts één transport van ruim 3000 kilo cocaïne onderschept. Dat doet vermoeden dat de daadwerkelijke hoeveelheid ingevoerde cocaïne vele malen groter is. Het op deze schaal handelen in cocaïne is ontwrichtend voor de samenleving. Niet alleen is cocaïne schadelijk voor de gezondheid en het welzijn van de gebruikers, maar gaat de handel in cocaïne gepaard met soms ernstige vormen van geweld en wapengebruik. Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele drugsorganisatie zonder zich te bekommeren om de maatschappelijke gevolgen.
De rechtbank weegt mee dat verdachte, vergeleken met de andere leden van de organisatie, een ietwat ondergeschikte rol had.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 14 januari 2022 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Die wijzen in geval van de invoer van harddrugs van meer dan 20 kilo in georganiseerd verband naar een gevangenisstraf van minimaal zes jaren.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat verder rekening met artikel 63 Sr, omdat verdachte tussen het plegen van de feiten en het uitspreken van dit vonnis onherroepelijk is veroordeeld voor een ander strafbaar feit. Ook houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van de verdachte kan als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De rechtbank ziet in dit geval geen bijzondere omstandigheden die zouden moeten leiden tot een langere termijn.
Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen – waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – kan echter in bepaalde gevallen worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.
Op 5 maart 2019 is verdachte in verzekering gesteld. Op die datum is de redelijke termijn aangevangen. Daarmee is de redelijke termijn met ruim een jaar overschreden.
De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Strafmaat
Gezien de ernst van de gepleegde feiten, de rol van verdachte daarbij en de overschrijding van de redelijke termijn acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 47, 55, 57 en 63 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2
het misdrijf:
de eendaadse samenloop
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vijfde lid en artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet
en
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
voorlopige hechtenis
- wijst af de vordering tot gevangenneming.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Schimmel, voorzitter, mr. R.M. van Vuure en
mr. R. ter Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2022.
Buiten staat
Mr. ter Haar en mr. Vedder zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.