4.3Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen op de terechtzitting is besproken, de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 12 januari 2017 werd bij het bedrijf [bedrijf 1] B.V., gevestigd aan [adres 2] , een container met nummer [nummer 1] afgeleverd. In deze container werden 3279 pakketten met cocaïne aangetroffen. De lading werd gelost door onder andere verdachte [verdachte] .
De container maakte deel uit van drie containers met partijen bananen, die uit Colombia waren geïmporteerd door [bedrijf 2] B.V. De lading was gefactureerd aan [bedrijf 3] B.V.
De omstandigheden in de bedrijfsruimte aan [adres 2] waren niet geschikt voor het opslaan van verse bananen.
Expediteur van de containers was het bedrijf [bedrijf 4] . In de dagen voor 12 januari 2017 onderhield [naam 1] , een medewerkster van [bedrijf 4] , via de e-mail contact met [bedrijf 2] . De e-mails van [bedrijf 2] werden ondertekend met de naam ‘ [naam 2] ’. Uit de e-mails blijkt dat de containers moesten worden ingeklaard op [bedrijf 3] en afgeleverd bij de firma [bedrijf 5] aan [adres 2] .
Volgens [naam 1] waren [bedrijf 2] en [bedrijf 3] nauw met elkaar verbonden, omdat betalingen en inklaringen van beide bedrijven door elkaar liepen. Als [naam 1] telefonisch contact had met [bedrijf 3] , dan was dat altijd met [medeverdachte 2] .
[verdachte] werd na het aantreffen van de partij cocaïne op 12 januari 2017 aangehouden. Uit onderzoek aan zijn telefoon bleek dat hij op 12 januari 2017 drie keer was gebeld door het telefoonnummer van [medeverdachte 1] en dat deze drie contactmomenten waren verwijderd.
Op 13 januari 2017 werd de woning van [verdachte] aan [adres 3] doorzocht. Onder het keukenblok werd een PGP-telefoon gevonden. In e-mailberichten die op deze telefoon werden gevonden, werd gesproken over het verzenden van containers.
Op 14 januari 2017 werd [medeverdachte 4] , eigenaresse van [bedrijf 1] B.V., gebeld door een onbekende man, met het Spaanse telefoonnummer + [telefoonnummer 1] , die vroeg naar de geboortedatum van ‘ [naam 3] ’ en aangaf het allemaal te zullen regelen.
Op 31 januari 2017 was [medeverdachte 4] op bezoek bij haar vader [verdachte] in de penitentiaire inrichting. [verdachte] vroeg naar het koffiezetapparaat en gaf aan dat er iets in de koffiedrab lag. [medeverdachte 4] antwoordde daarop dat ze dat had weggegooid.
[bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 5]
De websites van [bedrijf 2] B.V., [bedrijf 5] en [bedrijf 3] vertoonden grote overeenkomsten qua inhoud en lay-out. De domeinnaam [bedrijf 2] .eu stond op naam van [medeverdachte 3] , van [bedrijf 3] B.V. De domeinnaam [bedrijf 3] .com stond op naam van [medeverdachte 2] , van [bedrijf 3] . Als adres van [bedrijf 3] stond vermeld: [adres 4] .
Op de websites van [bedrijf 2] B.V., [bedrijf 5] en [bedrijf 3] staat vermeld dat deze ontwikkeld zijn door [bedrijf 6] .
Uit bevraging bij de Kamer van Koophandel van 7 juni 2017 blijkt dat voor [bedrijf 3] B.V. als aandeelhouder en bestuurder stond geregistreerd: N.V. [bedrijf 7] , gevestigd in België. Met ingang van 22 juli 2014 is [medeverdachte 3] benoemd als bestuurder van N.V. [bedrijf 7] .
Eind 2015 en begin 2016 hebben zowel [medeverdachte 3] als [medeverdachte 2] contact gehad met [bedrijf 6] over het veranderen van de naam en URL van de website van N.V. [bedrijf 7] naar [bedrijf 5] . [medeverdachte 2] correspondeerde hierbij namens [bedrijf 5] , vanaf een e-mailaccount met de naam ‘ [naam 4] ’.
[bedrijf 3] B.V. beschikt over de zakelijke bankrekening [rekeningnummer] , met als gemachtigde pashouder vanaf 3 december 2013 [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] heeft tussen 22 november 2013 en 29 augustus 2014 tevens als bestuurder voor [bedrijf 3] B.V. opgetreden.
Ook [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] acteerden namens [bedrijf 3] . Zij hebben samen gesprekken gevoerd met de bedrijven [bedrijf 8] en [bedrijf 9] (beiden fruitimporteurs) om tot een samenwerking te komen.
In de e-mailboxen van [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 4] zijn diverse e-mails van [bedrijf 5] , [bedrijf 3] en [bedrijf 2] B.V. aangetroffen. Deze e-mails waren voornamelijk verstuurd vanaf IP-adressen die gekoppeld zijn aan het adres [adres 4] . Enkele e-mails waren verstuurd vanaf een Spaans IP-adres, dat geregistreerd staat op naam van [medeverdachte 3] .
Doorzoeking [adres 4]
Op 28 maart 2017 werd het kantoorpand aan de [adres 4] doorzocht. Tijdens de doorzoeking kwam [medeverdachte 1] ter plaatse. Hij is aangehouden, waarna de laptoptas die hij bij zich had in beslag is genomen. In de laptoptas zijn diverse documenten en notities aangetroffen, waarvan een aantal betrekking heeft op de handel in verdovende middelen, waaronder het transport van 12 januari 2017.
Daarnaast werd onder [medeverdachte 1] een sleutel in beslag genomen, met daaraan een label met de tekst ‘ [adres 5] ’. Deze sleutel gaf toegang tot het adres [adres 5] , het vestigingsadres van [bedrijf 5] .
Ook werd een Samsung telefoon onder [medeverdachte 1] in beslag genomen. In de telefoon was een simkaart met telefoonnummer [telefoonnummer 2] aanwezig. In de telefoon bleken verschillende contactgegevens te zijn verwijderd, waaronder ‘ [naam 5] ’, ‘ [naam 6] ’, telefoonnummer [telefoonnummer 3] (in gebruik bij [verdachte] ) en ‘ [adres 2] .
Ook bleek dat de telefoon vele malen contact maakte met het wifi-netwerk ‘ [naam 7] ’, het wifinetwerk van het kantoorpand aan de [adres 4] .
In de telefoon werd een foto aangetroffen van stapels pakketten die omwikkeld waren met tape.
Verder werden in het kantoorpand twee PGP-telefoons van het merk BlackBerry gevonden, waaronder een met beslagcode [code 1] . In de gebruikersinstellingen van deze telefoon stond de naam [medeverdachte 1] vermeld. In deze telefoon stonden de volgende contacten opgeslagen: [medeverdachte 4] , [bedrijf 10] bv, [bedrijf 3] bv, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [bedrijf 5] bv en [naam 8] . Bij de contacten [medeverdachte 2] en [bedrijf 5] bv stond het nummer [telefoonnummer 4] vermeld. Met dit telefoonnummer zijn op 12 januari 2017 meerdere contactmomenten geweest over het transport van de containers die zijn afgeleverd bij [bedrijf 1] .
Ook werd op 10 januari 2017 om 13.39 uur op telefoonnummer [telefoonnummer 4] een sms van ING ontvangen. Daarbij werd een zendmast in Echt aangestraald. Om 13.48 uur stuurde [naam 2] van [bedrijf 3] een print screen van een ING-betaling via de zakelijke bankrekening van [bedrijf 3] aan [bedrijf 4] . Op de printscreen is te zien dat [medeverdachte 3] op de zakelijke bankrekening van [bedrijf 3] is ingelogd.
Verder werden ook op de SD-kaart van de PGP-telefoon met beslagcode [code 1] twee foto’s aangetroffen van stapels pakketten die omwikkeld waren met tape of folie.
Verliesgevend transport
Op 10 februari 2017 stuurde [bedrijf 3] B.V. een factuur van € 7.560,00 naar [bedrijf 8] voor het leveren van bananen op 12 januari 2017. De aankoop en het verschepen van de bananen heeft [bedrijf 3] $ 16.632,00 (omgerekend € 16.041,40) gekost. Voor dit transport heeft [bedrijf 4] € 1.262,00 gefactureerd. Het verlies op deze partij bananen bedroeg
€ 9.743,40.
Andere transporten
In de periode van 1 januari 2016 tot en met 12 januari 2017 zijn door [bedrijf 3] en/of [bedrijf 2] in elk geval zes keer partijen bananen getransporteerd met tussenkomst van [bedrijf 4] . Van deze transporten zijn niet alle kosten inzichtelijk middels facturen. Wel kunnen op basis van de bekende gegevens van alle transporten schattingen worden gemaakt van de per transport daadwerkelijk gemaakte kosten. Uit die berekeningen volgt dat elk transport verliesgevend is geweest.
Transport 19 tot en met 21 juli 2016
Op 19 juli 2016 arriveerden drie door [bedrijf 3] / [bedrijf 2] geïmporteerde, gekoelde containers met bananen in de haven van Antwerpen. Twee van deze containers werden direct getransporteerd naar het bedrijf [bedrijf 9] in Ridderkerk. De derde container met nummer [nummer 2] werd getransporteerd naar [bedrijf 5] aan [adres 2] , het vestigingsadres van [bedrijf 1] .
Op 21 juli 2016 werd een lading bananen vanaf [bedrijf 5] aan de [adres 2] in Breda vervoerd naar [bedrijf 9] . Een medewerker van [bedrijf 9] zei over deze lading bananen dat ze geel waren en een te hoge temperatuur hadden.
Transport 20 tot en met 25 oktober 2016
Op 25 oktober 2016 arriveerden drie door [bedrijf 3] / [bedrijf 2] geïmporteerde, gekoelde containers met bananen in de haven van Antwerpen. Twee van deze containers werden direct getransporteerd naar het bedrijf [bedrijf 9] in Ridderkerk. De derde container met nummer [nummer 3] werd getransporteerd naar [bedrijf 11] aan [adres 2] , het vestigingsadres van [bedrijf 1] .
Op 26 oktober 2016 werd de lading door [bedrijf 1] in een vrachtwagen voorzien van kenteken [kenteken] naar het bedrijf [bedrijf 12] in Rotterdam getransporteerd. De CMR van deze lading werd ondertekend door [verdachte] .
Het bedrijf [bedrijf 11] staat sinds 30 juni 2016 op naam van [medeverdachte 1] .
Op 19 oktober 2016 was er telefonisch contact tussen [verdachte] ( [telefoonnummer 5] ) en [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ). Op 27 oktober 2016 hebben zij nogmaals contact.
Op 24, 26, 27 en 28 oktober 2016 had de telefoon van [medeverdachte 1] contact met het wifinetwerk [adres 4] .
Transport 4 en 5 december 2016
Op 4 december 2016 arriveerden twee door [bedrijf 3] / [bedrijf 2] geïmporteerde, gekoelde containers met bananen in de haven van Antwerpen. Op 5 december 2016 werden de containers naar [bedrijf 5] aan [adres 2] getransporteerd. De lading van beide containers werd vervolgens naar [bedrijf 12] getransporteerd.
Transport 30 november 2016 tot en met 6 december 2016
Op 6 december 2016 arriveerden twee door [bedrijf 3] / [bedrijf 2] geïmporteerde, gekoelde containers met bananen in de haven van Antwerpen. Op 6 december 2016 werden de containers naar [bedrijf 5] aan [adres 2] getransporteerd. De lading van beide containers werd vervolgens naar [bedrijf 12] getransporteerd.
[bedrijf 3] factureerde de lading van beide containers aan [bedrijf 12] . Namens [bedrijf 3] werd op 3 januari 2017 per e-mail een herinnering aan [bedrijf 12] gestuurd. Deze e-mail werd ondertekend met de naam ‘ [naam 4] ’ van [bedrijf 5] BV.
Transport 20 tot en met 24 december 2016
Op 20 december 2016 arriveerde een door [bedrijf 3] / [bedrijf 2] geïmporteerde, gekoelde container met bananen in de haven van Antwerpen. De container werd op 23 december 2016 door [bedrijf 4] naar [bedrijf 5] aan [adres 2] getransporteerd. Op 24 december 2016 werd de lading door [bedrijf 1] met een vrachtwagen voorzien van kenteken [kenteken] naar het bedrijf [bedrijf 12] getransporteerd. De CMR die bij dit transport hoorde, was ondertekend door [verdachte] .
Op 22 december 2016 om 11.46 uur ontving telefoonnummer [telefoonnummer 4] om 11.47 uur een TAN-code van de ING. Daarbij werd een zendmast in Echt aangestraald. Diezelfde dag werd vanaf de bankrekening van [bedrijf 3] een bedrag van € 3.508,47 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 4] .
Tussen 19 en 23 december 2016 maakte de telefoon van [medeverdachte 1] meerdere keren contact met het wifinetwerk ‘ [naam 7] ’ aan de [adres 4] .
Transport 25 tot en met 28 december 2016
Op 25 december 2016 arriveerden vanuit Colombia twee door [bedrijf 3] / [bedrijf 2] geïmporteerde, gekoelde containers met bananen in de haven van Antwerpen. Op 27 december 2016 werden de containers naar [bedrijf 5] aan [adres 2] getransporteerd. Op 28 december 2016 werd de lading door [bedrijf 1] in een vrachtwagen voorzien van [kenteken] naar [bedrijf 12] getransporteerd. De CMR die bij dit transport hoorde was ondertekend door [verdachte] .
Op 21 december 2016 ontving telefoonnummer [telefoonnummer 4] om 11.21 uur een TAN-code van de ING. Daarbij werd een zendmast in Echt aangestraald. Diezelfde dag werd om 11.21 uur vanaf de bankrekening van [bedrijf 3] een bedrag van € 6.752,00 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 4] .
Op 5 januari 2017 ontving telefoonnummer [telefoonnummer 4] om 10.31 uur een TAN-code van de ING. Diezelfde dag werd om 10.31 uur vanaf de bankrekening van [bedrijf 5] een bedrag van € 22.896,00 overgemaakt op de bankrekening van [bedrijf 3] .
Op 27 en 28 december 2016 maakte de telefoon van [medeverdachte 1] meerdere keren contact met het wifinetwerk ‘ [naam 7] ’ aan de [adres 4] .
[adres 6]
Op 10 januari 2018 heeft een schouw plaatsgevonden in een bedrijfspand aan de [adres 6] . De foto’s van stapels pakketten, die op de telefoons met beslagcodes [code 2] en [code 3] zijn gevonden, vertoonden veel overeenkomsten met gedeelten van de vloer en wanden in dit bedrijfspand.
In het pand werden visitekaartjes aangetroffen van [medeverdachte 2] .
Onroerend goed
[medeverdachte 3] heeft, via het bedrijf [bedrijf 13] , vanaf maart 2016 in onroerend goed geïnvesteerd, voor een bedrag van ruim 1,2 miljoen euro. Ook [medeverdachte 1] was actief bij het bedrijf van [medeverdachte 3] .
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Feit 1 – invoer van 3279 kilo cocaïne
Op basis van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden staat vast dat verdachte op 12 januari 2017 bezig was met het lossen van de container met containernummer [nummer 1] op het terrein van [bedrijf 1] . In deze container werd kort daarna door de douane een partij cocaïne aangetroffen. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de cocaïne in die container.
Uit de gegevens van de telefoon van verdachte blijkt dat verdachte op de ochtend van 12 januari 2017 drie keer door medeverdachte [medeverdachte 1] is gebeld. De gespreksgegevens zijn uit de telefoon van verdachte verwijderd. Later bleek dat ook uit de telefoon van [medeverdachte 1] de contactgegevens van verdachte zijn verwijderd.
In de woning van verdachte werd onder het keukenblok een PGP-telefoon aangetroffen. Met PGP-telefoons kunnen versleutelde berichten worden verstuurd, waardoor de gebruikers anoniem kunnen communiceren. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze PGP-telefoons veelvuldig in het criminele circuit worden gebruikt, om onderschepping van belastende informatie door opsporingsdiensten te voorkomen.
In de PGP-telefoon die in de woning van verdachte is gevonden, zijn e-mails aangetroffen waarin werd gesproken over de verzending van containers. Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor het bezit van een PGP-telefoon.
Verder heeft verdachte tijdens zijn detentie zijn dochter gevraagd of zij het koffieapparaat heeft schoongemaakt en of ‘die’ erin lag, in de koffiedrab. Dit wekt de indruk dat er iets in het koffieapparaat heeft gelegen wat niet onder de aandacht van de opsporingsdiensten mocht komen.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist van de cocaïne in de container. De rechtbank acht deze verklaring op grond van de voorgaande omstandigheden niet geloofwaardig. Op het moment dat de douane het bedrijfsterrein van [bedrijf 1] op kwam, was verdachte bezig met het lossen van de container. In het algemeen is het moeilijk voorstelbaar dat importeurs van een grote partij verdovende middelen met een grote waarde het risico willen lopen dat de verdovende middelen in handen komen van een onwetende ontvanger. Het wissen van telefoongegevens en het bezit van een PGP-telefoon, die bovendien correspondentie over containers bevat, wijzen op betrokkenheid bij criminele activiteiten. De rechtbank komt op basis van deze omstandigheden tot de conclusie dat verdachte wetenschap heeft gehad van de cocaïne in de container en dus opzet heeft gehad op de invoer daarvan.
Feit 2 – deelneming aan een criminele organisatie
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie onder een organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 11b van de Opiumwet (Ow) wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen ten minste twee personen. Van deelneming aan een dergelijke organisatie kan slechts sprake zijn, als verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr of artikel 11b Ow bedoelde oogmerk. Voor deelneming is voldoende dat verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Is er sprake van een samenwerkingsverband?
Zoals hiervoor op basis van de inhoud van het dossier al is uiteengezet, waren bij het transport van 12 januari 2017 verschillende bedrijven betrokken. [bedrijf 2] B.V. was de importeur van de containers. De lading werd gefactureerd aan [bedrijf 3] B.V. en afgeleverd bij [bedrijf 5] .
De rechtbank concludeert op grond van de verklaring van de medewerkster van [bedrijf 4] en zich in het dossier bevindende e-mailcorrespondentie dat [bedrijf 2] en [bedrijf 3] zo nauw met elkaar verbonden waren, dat zij aan elkaar gelijk te stellen zijn. Zo liepen betalingen en inklaringen van transporten van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] door elkaar en werd door de bedrijven ook namens de ander gecorrespondeerd.
[bedrijf 5] is opgericht door verdachte, maar later overgedragen aan anderen. Begin 2016 correspondeerden [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] over het overzetten van de website van [bedrijf 5] , waarbij [medeverdachte 2] namens [bedrijf 5] handelde.
[medeverdachte 3] is gedurende een periode bestuurder geweest van [bedrijf 3] . Hij hield zich bezig met de websites van [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 5] . Ook was hij gevolmachtigde van de bankrekening van [bedrijf 3] .
[medeverdachte 2] onderhield namens [bedrijf 3] / [bedrijf 2] contact met expediteur [bedrijf 4] . Ook heeft hij namens [bedrijf 5] contact gehad met websitebouwer [bedrijf 6] . Verder heeft hij samen met zijn vader [medeverdachte 1] namens [bedrijf 3] gesprekken gevoerd met potentiële nieuwe zakelijke relaties.
Uit informatie van [bedrijf 4] , de expediteur van het transport van 12 januari 2017, bleek dat er ten minste zes eerdere bananentransporten van [bedrijf 3] / [bedrijf 2] zijn geweest. Bij al deze transporten werd in elk geval een deel van de containers afgeleverd aan het adres [adres 2] , het adres van [bedrijf 1] . Uit vrachtbrieven van een aantal transporten blijkt dat verdachte de geleverde containers verder heeft vervoerd.
Ook blijkt uit whatsappgesprekken en telefoongegevens dat [medeverdachte 1] in de periode rond een aantal transporten telkens naar Nederland kwam en in Echt was.
De rechtbank concludeert op basis van deze omstandigheden dat er sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en verdachte.
Oogmerk van de organisatie
De rechtbank stelt vast dat bij de zeven transporten tussen 9 juli 2016 en 12 januari 2017 steeds sprake is geweest van dezelfde handelswijze. [bedrijf 3] / [bedrijf 2] importeerde een of meer container(s) met bananen vanuit Colombia. In enkele gevallen gingen alle containers eerst naar het adres van [bedrijf 1] in Breda, waarna de containers een dag later verder werden getransporteerd. In andere gevallen ging een deel van de containers direct naar de eindbestemming en werd de rest eerst naar [bedrijf 1] gebracht. [bedrijf 1] beschikte niet over een opslagruimte met koelinstallatie, waar de bananen onder de juiste omstandigheden tijdelijk konden worden opgeslagen. Dat volgt ook uit de verklaring van [naam 9] , die verklaarde dat [bedrijf 9] op 21 juli 2016 een lading bananen geleverd kreeg van [bedrijf 5] die veel te warm en al geel waren.
Alle transporten leverden een verlies op voor [bedrijf 3] / [bedrijf 2] . Van een normale bedrijfsvoering was dus geen sprake.
In het geval van het transport van 12 januari 2017 werd in één van de naar [bedrijf 1] gebrachte containers cocaïne aangetroffen.
Op de telefoon van [medeverdachte 1] en een BlackBerry die in het pand aan de [adres 4] is gevonden, zijn foto’s aangetroffen van stapels pakketten die omwikkeld waren met tape. De wijze van verpakken komt overeen met de wijze waarop pakketten verdovende middelen worden verpakt. De foto’s zijn gemaakt in een loods aan [adres 6] . In deze loods zijn visitekaartjes aangetroffen met daarop de naam [medeverdachte 2] . De rechtbank concludeert uit het aantreffen van de visitekaartjes en de foto’s op de telefoon van [medeverdachte 1] en de BlackBerry, dat de organisatie toegang had tot de loods in Susteren. Ook concludeert de rechtbank dat de pakketten op de foto’s cocaïne bevatten. Het is een feit van algemene bekendheid dat cocaïne verpakt wordt op dezelfde wijze als de pakketten op de foto’s. Bovendien is op 12 januari 2017 daadwerkelijk cocaïne gevonden in een door de organisatie geïmporteerde container.
Daarbij komt dat de bedrijven [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 5] veel overeenkomsten met elkaar vertonen en op elkaar gelijkende websites hadden. Verder is onder [medeverdachte 1] administratie in beslag genomen, waaronder een aantal notities die betrekking lijken te hebben op de handel in verdovende middelen. Zo staat er genoteerd: ‘
de vorige keer is domme pech’en
‘bij de laatste levering is de chauffeur opgepakt en heeft 6dg in gevangenis gezeten’. Deze notities duiden erop dat er eerdere transporten zijn geweest. De chauffeur van de container met cocaïne is inderdaad aangehouden en heeft zes dagen vast gezeten.
Ook staat er geschreven: ‘
Streep moet weten dat dit een groot bedrijf is. Wij moeten 100% zekerheid hebben dat bak er altijd uitkomt, wat er ook gebeurt. Als de bak in de haven gepakt wordt, dan moet streep alles betalen, zodat hij zeker is dat hij de bak eruit krijgt.’Met ‘streep’ wordt in het criminele circuit een corrupte douanier bedoeld, die containers met smokkelwaar langs de controle in de haven loodst.
Verder werden e-mails van [bedrijf 3] verstuurd onder de namen ‘ [naam 4] ’ en ‘ [naam 2] ’. De politie heeft deze personen niet kunnen traceren. Het lijken valse namen te zijn.
[medeverdachte 3] hield zich, naast de websites van de bedrijven [bedrijf 3] , [bedrijf 2] en [bedrijf 5] , samen met [medeverdachte 1] ook bezig met het investeren in onroerend goed in Spanje.
Uit alle voornoemde omstandigheden leidt de rechtbank af dat de organisatie een drugslijn heeft opgezet, waarbij cocaïne in containers met bananen in Nederland werd gevoerd. De containers met cocaïne werden naar [bedrijf 1] getransporteerd, waar de cocaïne uit de containers werden gehaald. De lading bananen werd vervolgens met verlies verkocht aan een fruitbedrijf. Verdachte fungeerde als chauffeur om de bananen naar de eindbestemming te brengen.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de organisatie als oogmerk had het invoeren en aanwezig hebben van cocaïne en het witwassen van de opbrengsten daarvan.
Duurzaamheid en structuur van de organisatie
Uit het hiervoor overwogene leidt de rechtbank af dat verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] gedurende in elk geval de zeven genoemde transporten duurzaam hebben samengewerkt.
Ten aanzien van hun onderlinge rolverdeling overweegt de rechtbank het volgende.
[medeverdachte 1]
kwam in de periode rond elk transport naar Nederland en onderhield contact met verdachte. Samen met zijn zoon [medeverdachte 2] onderhield hij de contacten met zakelijke relaties. Ook hield hij een administratie bij van de transporten en betalingen die verband hielden met die transporten. Verder hield hij zich samen met zijn zoon [medeverdachte 3] bezig met het investeren van de cocaïne-opbrengsten in vastgoed in Spanje.
[medeverdachte 3]
hield zich bezig met de websites van de bedrijven [bedrijf 3] , [bedrijf 2] en [bedrijf 5] , waarmee hij bijdroeg aan het construeren van een dekmantel van de organisatie.
Verder hield hij zich samen met zijn vader [medeverdachte 1] bezig met het investeren van de cocaïne-opbrengsten in vastgoed in Spanje.
[medeverdachte 2]
onderhield als aanspreekpunt contact met de expediteur van de transporten, [bedrijf 4] . Ook hield hij zich samen met zijn vader [medeverdachte 1] bezig met het onderhouden van contacten met zakelijke relaties. Daarmee heeft hij een belangrijke rol gespeeld bij het creëren en in stand houden van een rookgordijn rond het samenwerkingsverband dat de drugs invoerde.
Verdachte
Verdachte had de rol van chauffeur en transporteerde de ladingen bananen, nadat de cocaïne uit de containers waren gehaald, verder naar de eindbestemming.
Zoals ten aanzien van feit 1 al is overwogen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij niet wist van de cocaïne niet geloofwaardig, gelet op het wissen van telefoongegevens, de verstopte PGP-telefoon en het feit dat verdachte op 12 januari 2017 de container met cocaïne aan het lossen was. De rechtbank concludeert daarmee dat verdachte wetenschap had van het oogmerk van de organisatie, behoorde tot het samenwerkingsverband binnen die organisatie en met zijn (hierboven vermelde handelingen) heeft bijgedragen aan het crimineel oogmerk van de organisatie.