5.1.1Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, omdat verdachte een beroep op noodweer toekomt. Volgens de raadsman was er sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of van een onmiddellijke dreiging van een hernieuwde ogenblikkelijke aanranding. In het geval het noodweerverweer niet slaagt, heeft de raadsman subsidiair gesteld dat verdachte een beroep op noodweerexces toekomt. Volgens de raadsman was er sprake van een hevige gemoedsbeweging waarbij angst, vrees en radeloosheid de boventoon voerden.
5.1.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het noodweerverweer uit van de volgende omstandigheden, die uit de in de bijlage genoemde processen-verbaal blijken.
Verdachte kwam op 2 december 2021 omstreeks 19.39 uur met de trein aan op het station te Zwolle. Verdachte was niet bekend in Zwolle maar had in Park Eekhout afgesproken met ene [naam] . Hij had zijn PlayStation 5 in een tas bij zich. Op het moment dat hij op een bankje in het park op [naam] aan het wachten was, werd hij aangesproken door [medeverdachte] . Vervolgens kwam ook [slachtoffer] bij verdachte staan. [slachtoffer] vroeg wat verdachte in zijn tas had. Op het moment dat verdachte daarop antwoord gaf, sloeg [slachtoffer] zijn arm om de nek van verdachte en boog hij verdachte naar achteren. Verdachte heeft verklaard dat hij, ondanks dat hij geen mes had gezien, op dat moment een klikkend geluid hoorde wat hij herkende als het uitschuiven van een mes en dat hij de punt van een mes tegen zijn buikholte voelde. Verdachte belandde vervolgens op de grond en [medeverdachte] pakte de tas met de PlayStation. Vervolgens pakten [slachtoffer] en [medeverdachte] allebei een fiets en fietsten zij richting de uitgang van het park. Verdachte rende vervolgens achter hen aan, waarbij hij riep: “Dat is van mij geef dat terug”. [slachtoffer] keerde daarop om en fietste op verdachte af. [medeverdachte] bleef bij de uitgang van het park staan. Op dat moment graaide verdachte in de zakken van zijn jas en vond hij een mes. Toen [slachtoffer] heel dicht bij verdachte was, greep verdachte het mes uit zijn jas en zwaaide hiermee in de richting van [slachtoffer] om [slachtoffer] ‘van zich af te zwaaien’. [slachtoffer] viel daardoor op de grond. Nadat verdachte [slachtoffer] nog een schop had gegeven, rende verdachte weg.
De rechtbank overweegt in dit verband ook dat [slachtoffer] en [medeverdachte] bij vonnis van deze rechtbank van 20 december 2022 voor deze strafbare feiten zijn veroordeeld.
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer in de zin van artikel 41,eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) allereerst de vraag moet worden beantwoord of sprake was van noodweersituatie: een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (of een onmiddellijke dreiging daartoe) van lijf, eerbaarheid en/of goed. Indien die vraag bevestigend kan worden beantwoord, dient te worden getoetst of een verdachte zich in die situatie heeft moeten verdedigen en er dus een noodzaak tot verdediging heeft bestaan (subsidiariteitseis). Daarvan is bijvoorbeeld geen sprake als een verdachte zich aan de situatie heeft kunnen onttrekken. Tot slot moet de wijze waarop een verdachte zich heeft verdedigd in redelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding (proportionaliteitseis).
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich, op het moment dat hij werd aangevallen en beroofd, in een noodweersituatie bevond. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, gericht tegen verdachte en zijn PlayStation. Aan die aanranding kwam geen einde toen verdachte achter [slachtoffer] en [medeverdachte] aanrende met de bedoeling om zijn PlayStation terug te krijgen. Op dat moment fietste [slachtoffer] immers op verdachte af. Er was sprake van een voortdurende noodweersituatie.
Voorts had verdachte op het moment dat [slachtoffer] op hem af kwam fietsen, geen mogelijkheid om zich uit de voeten te maken en weg te lopen. Achter verdachte bevond zich een vijver en voor verdachte, bij de uitgang van het park, stond [medeverdachte] die daardoor de uitgang belemmerde. Daarnaast was verdachte in een onbekende omgeving en was het donker (er was geen verlichting aanwezig op de plek waar de beroving plaatsvond, aldus verdachte). Om die reden was het noodzakelijk dat verdachte zich verdedigde. Aan de eis van subsidiariteit is daarmee voldaan.
De vraag is echter of de manier waarop verdachte zich verdedigde proportioneel was. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat verdachte op zich het recht had om zichzelf te verdedigen, stond het door verdachte gekozen verdedigingsmiddel en de wijze waarop hij dat heeft aangewend niet in redelijke verhouding tot de ernst van de (onmiddellijk dreigende) aanranding. Verdachte zwaaide immers met een mes, terwijl [slachtoffer] op dat moment nog ‘slechts’ op hem af kwam fietsen. De rechtbank vindt het gebruik van een mes in die omstandigheid niet aanvaardbaar en daarom disproportioneel. Dat verdachte heeft verklaard dat er tijdens de beroving gebruik is gemaakt van een mes, doet daar niet aan af. Het beroep op noodweer slaagt om die reden niet en wordt verworpen.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte gelet op de hiervoor omschreven situatie een beroep op noodweerexces toekomt.
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces moet sprake zijn van een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging die het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, die is veroorzaakt door een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is geweest van een voortdurende onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding. De rechtbank acht ook aannemelijk dat deze aanranding een hevige gemoedsbeweging bij verdachte heeft veroorzaakt. Verdachte dacht in eerste instantie [naam] te ontmoeten, maar werd in plaats daarvan door [slachtoffer] en [medeverdachte] aangevallen en beroofd van zijn PlayStation in een onbekende, donkere omgeving. Volgens verdachte werd er bij de beroving gebruikgemaakt van een mes. Verdachte verklaarde dat er, op het moment dat [slachtoffer] op hem af kwam fietsen, een angst door hem heenging en dat hij niet wist wat hij moest doen. Op het moment dat [slachtoffer] erg dicht bij verdachte was, voelde verdachte zich bedreigd en heel erg angstig. Als gevolg van die hevige gemoedsbeweging heeft verdachte zijn mes uit zijn jaszak gegrepen en geprobeerd [slachtoffer] met een zwaai met dit mes van zich af te houden, waarbij hij [slachtoffer] (achteraf bezien) heeft geraakt.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging een onmiddellijk gevolg is geweest van de hiervoor omschreven hevige gemoedsbeweging van verdachte. Dat betekent dat het beroep op noodweerexces slaagt. De rechtbank acht verdachte dan ook niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.