ECLI:NL:RBOVE:2022:3832

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
08.021455.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over niet-strafbaarheid van verdachte na zware mishandeling in noodweersituatie

Op 20 december 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 20-jarige jongen, die werd beschuldigd van zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte niet strafbaar verklaard en hem van alle rechtsvervolging ontslagen. De zaak kwam voort uit een incident op 2 december 2021, waarbij de verdachte in Park Eekhout in Zwolle werd beroofd van zijn PlayStation door twee jongens. Tijdens de beroving voelde de verdachte zich bedreigd en in een hevige gemoedsbeweging greep hij een mes uit zijn jas en zwaaide hiermee in de richting van de aanvallers, waarbij hij één van hen in de rug raakte. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een voortdurende onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding, wat de verdachte in een noodweersituatie bracht. Hoewel de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, werd het gebruik van het mes als disproportioneel beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat zijn handelen voortkwam uit een hevige gemoedsbeweging die het gevolg was van de aanranding. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, maar achtte de zware mishandeling wel bewezen, zonder dat dit tot strafbaarheid leidde.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.021455.22 (P)
Datum vonnis: 20 december 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 december 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C. Diesfeldt en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J. Michels, advocaat in Oldenzaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte een poging heeft gedaan om [slachtoffer] met een messteek in de rug van het leven te beroven dan wel dat hij [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 2 december 2021 te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn rug, althans het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 december 2021 te Zwolle, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond en/of steekletsel in de rug en/of (blijvend) ruggenmerg- en/of zenuwletsel (beschadiging van het ruggenmerg, waardoor die [slachtoffer] geen/nauwelijks/verminderd gevoel (meer) heeft in zijn benen en/of geslachtsdelen en/of zijn benen verminderd kan gebruiken) en/of een botfragment van een gewrichtsuitsteeksel in de wervelkolom, heeft toegebracht door een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de rug, althans het lichaam van die [slachtoffer] te steken.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. Volgens de officier van justitie kan de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling wel wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Het subsidiair ten laste gelegde kan volgens de raadsman wel bewezen worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vaststelling van de feiten
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Verdachte was in de avond van 2 december 2021 aanwezig in Park Eekhout in Zwolle, op het moment dat ook [slachtoffer] in dit park aanwezig was. [slachtoffer] werd vervolgens in dit park door verdachte in zijn rug gestoken.
Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer] een steekverwonding van circa drie centimeter in de onderrug opgelopen en is hij in het ziekenhuis opgenomen. Na zijn ziekenhuisopname moest [slachtoffer] revalideren in een revalidatiecentrum.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting erkend dat hij een mes heeft gepakt en daarmee heeft gezwaaid in de richting van [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] in de rug is geraakt.
4.3.2
Poging tot doodslag of zware mishandeling?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van een poging tot doodslag, zoals verdachte primair is ten laste gelegd, of dat er sprake is van zware mishandeling, zoals verdachte subsidiair ten laste is gelegd.
Poging tot doodslag vereist dat er opzet is, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat verdachte de intentie had om [slachtoffer] te doden. Opzet op de dood van [slachtoffer] kan daarom niet wettig en overtuigend worden bewezen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Vast staat dat verdachte [slachtoffer] met een mes in zijn rug heeft gestoken. Ter zitting heeft verdachte uiteengezet en aan de rechtbank getoond dat hij recht voor [slachtoffer] stond en met zijn arm als het ware zijwaarts om het lichaam van [slachtoffer] heen is gegaan en hem vervolgens in de rug heeft gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de rug, op de plek waar [slachtoffer] is geraakt, vitale lichaamsdelen bevinden, waaraan – met een scherp voorwerp, zoals een mes – op eenvoudige wijze (onherstelbare) schade kan worden toegebracht. Van dit risico moet verdachte zich bewust zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zo gericht op een bepaald gevolg, namelijk het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] , dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, willens en wetens heeft aanvaard. Verdachte heeft daarmee in ieder geval opzet in voorwaardelijke zin gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
Voor een bewezenverklaring van zware mishandeling dient naast opzet op zwaar lichamelijk letsel, ook daadwerkelijk sprake te zijn van zwaar lichamelijk letsel. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Bij uitzicht op herstel geldt – ook buiten de situatie waarin operatief ingrijpen heeft plaatsgevonden – dat van zwaar lichamelijk letsel niet alleen sprake kan zijn indien het uitzicht op herstel in belangrijke mate ontbreekt, maar ook indien het letsel gepaard gaat met een langere periode van herstel of onzekerheid over de mogelijkheid en de mate van herstel. Daarnaast kan van belang zijn in hoeverre tijdens de periode van herstel sprake is van pijn en/of fysieke beperkingen.
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] , gelet op de aard en de gevolgen daarvan, als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Het letsel bestaat uit een beschadiging van het ruggenmerg en daarnaast is sprake van een botfragment van een gewrichtsuitsteeksel in de wervelkolom. De ruggenmergbeschadiging heeft geleid tot afwezigheid van het gevoel en verminderd gebruik van beide benen en de afwezigheid van het gevoel aan de geslachtsdelen. Omdat [slachtoffer] in verband daarmee heeft moeten revalideren in een revalidatiecentrum, kan ook worden vastgesteld dat hij langere tijd last heeft (gehad) van zijn letsel en de daarmee gepaard gaande fysieke beperkingen. In dat kader acht de rechtbank ook van belang dat verdachte op 30 augustus 2022 – derhalve bijna negen maanden na het ontstaan van het letsel – bij de politie heeft verklaard dat hij onder andere nog niet lang kan staan en alles met links doet. Daarnaast is het thans nog onbekend of [slachtoffer] volledig zal herstellen van zijn letsel.
De rechtbank is op grond van het hiervoorgaande van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 december 2021 te Zwolle, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten steekletsel in de rug en (blijvend) ruggenmergletsel (beschadiging van het ruggenmerg, waardoor [slachtoffer] geen gevoel (meer) heeft in zijn benen en geslachtsdelen en zijn benen verminderd kan gebruiken) en een botfragment van een gewrichtsuitsteeksel in de wervelkolom, heeft toegebracht door een mes in de rug van [slachtoffer] te steken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
4.5
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 302 Sr. Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde en verdachte

5.1
Noodweer(exces)
5.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, omdat verdachte een beroep op noodweer toekomt. Volgens de raadsman was er sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of van een onmiddellijke dreiging van een hernieuwde ogenblikkelijke aanranding. In het geval het noodweerverweer niet slaagt, heeft de raadsman subsidiair gesteld dat verdachte een beroep op noodweerexces toekomt. Volgens de raadsman was er sprake van een hevige gemoedsbeweging waarbij angst, vrees en radeloosheid de boventoon voerden.
5.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding of een ogenblikkelijk dreigend gevaar. Het noodweerverweer dan wel het beroep op noodweerexces kan dan ook volgens de officier van justitie niet slagen.
5.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het noodweerverweer uit van de volgende omstandigheden, die uit de in de bijlage genoemde processen-verbaal blijken.
Verdachte kwam op 2 december 2021 omstreeks 19.39 uur met de trein aan op het station te Zwolle. Verdachte was niet bekend in Zwolle maar had in Park Eekhout afgesproken met ene [naam] . Hij had zijn PlayStation 5 in een tas bij zich. Op het moment dat hij op een bankje in het park op [naam] aan het wachten was, werd hij aangesproken door [medeverdachte] . Vervolgens kwam ook [slachtoffer] bij verdachte staan. [slachtoffer] vroeg wat verdachte in zijn tas had. Op het moment dat verdachte daarop antwoord gaf, sloeg [slachtoffer] zijn arm om de nek van verdachte en boog hij verdachte naar achteren. Verdachte heeft verklaard dat hij, ondanks dat hij geen mes had gezien, op dat moment een klikkend geluid hoorde wat hij herkende als het uitschuiven van een mes en dat hij de punt van een mes tegen zijn buikholte voelde. Verdachte belandde vervolgens op de grond en [medeverdachte] pakte de tas met de PlayStation. Vervolgens pakten [slachtoffer] en [medeverdachte] allebei een fiets en fietsten zij richting de uitgang van het park. Verdachte rende vervolgens achter hen aan, waarbij hij riep: “Dat is van mij geef dat terug”. [slachtoffer] keerde daarop om en fietste op verdachte af. [medeverdachte] bleef bij de uitgang van het park staan. Op dat moment graaide verdachte in de zakken van zijn jas en vond hij een mes. Toen [slachtoffer] heel dicht bij verdachte was, greep verdachte het mes uit zijn jas en zwaaide hiermee in de richting van [slachtoffer] om [slachtoffer] ‘van zich af te zwaaien’. [slachtoffer] viel daardoor op de grond. Nadat verdachte [slachtoffer] nog een schop had gegeven, rende verdachte weg.
De rechtbank overweegt in dit verband ook dat [slachtoffer] en [medeverdachte] bij vonnis van deze rechtbank van 20 december 2022 voor deze strafbare feiten zijn veroordeeld.
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer in de zin van artikel 41,eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) allereerst de vraag moet worden beantwoord of sprake was van noodweersituatie: een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (of een onmiddellijke dreiging daartoe) van lijf, eerbaarheid en/of goed. Indien die vraag bevestigend kan worden beantwoord, dient te worden getoetst of een verdachte zich in die situatie heeft moeten verdedigen en er dus een noodzaak tot verdediging heeft bestaan (subsidiariteitseis). Daarvan is bijvoorbeeld geen sprake als een verdachte zich aan de situatie heeft kunnen onttrekken. Tot slot moet de wijze waarop een verdachte zich heeft verdedigd in redelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding (proportionaliteitseis).
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich, op het moment dat hij werd aangevallen en beroofd, in een noodweersituatie bevond. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, gericht tegen verdachte en zijn PlayStation. Aan die aanranding kwam geen einde toen verdachte achter [slachtoffer] en [medeverdachte] aanrende met de bedoeling om zijn PlayStation terug te krijgen. Op dat moment fietste [slachtoffer] immers op verdachte af. Er was sprake van een voortdurende noodweersituatie.
Voorts had verdachte op het moment dat [slachtoffer] op hem af kwam fietsen, geen mogelijkheid om zich uit de voeten te maken en weg te lopen. Achter verdachte bevond zich een vijver en voor verdachte, bij de uitgang van het park, stond [medeverdachte] die daardoor de uitgang belemmerde. Daarnaast was verdachte in een onbekende omgeving en was het donker (er was geen verlichting aanwezig op de plek waar de beroving plaatsvond, aldus verdachte). Om die reden was het noodzakelijk dat verdachte zich verdedigde. Aan de eis van subsidiariteit is daarmee voldaan.
De vraag is echter of de manier waarop verdachte zich verdedigde proportioneel was. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat verdachte op zich het recht had om zichzelf te verdedigen, stond het door verdachte gekozen verdedigingsmiddel en de wijze waarop hij dat heeft aangewend niet in redelijke verhouding tot de ernst van de (onmiddellijk dreigende) aanranding. Verdachte zwaaide immers met een mes, terwijl [slachtoffer] op dat moment nog ‘slechts’ op hem af kwam fietsen. De rechtbank vindt het gebruik van een mes in die omstandigheid niet aanvaardbaar en daarom disproportioneel. Dat verdachte heeft verklaard dat er tijdens de beroving gebruik is gemaakt van een mes, doet daar niet aan af. Het beroep op noodweer slaagt om die reden niet en wordt verworpen.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte gelet op de hiervoor omschreven situatie een beroep op noodweerexces toekomt.
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces moet sprake zijn van een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging die het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, die is veroorzaakt door een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is geweest van een voortdurende onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding. De rechtbank acht ook aannemelijk dat deze aanranding een hevige gemoedsbeweging bij verdachte heeft veroorzaakt. Verdachte dacht in eerste instantie [naam] te ontmoeten, maar werd in plaats daarvan door [slachtoffer] en [medeverdachte] aangevallen en beroofd van zijn PlayStation in een onbekende, donkere omgeving. Volgens verdachte werd er bij de beroving gebruikgemaakt van een mes. Verdachte verklaarde dat er, op het moment dat [slachtoffer] op hem af kwam fietsen, een angst door hem heenging en dat hij niet wist wat hij moest doen. Op het moment dat [slachtoffer] erg dicht bij verdachte was, voelde verdachte zich bedreigd en heel erg angstig. Als gevolg van die hevige gemoedsbeweging heeft verdachte zijn mes uit zijn jaszak gegrepen en geprobeerd [slachtoffer] met een zwaai met dit mes van zich af te houden, waarbij hij [slachtoffer] (achteraf bezien) heeft geraakt.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging een onmiddellijk gevolg is geweest van de hiervoor omschreven hevige gemoedsbeweging van verdachte. Dat betekent dat het beroep op noodweerexces slaagt. De rechtbank acht verdachte dan ook niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
zware mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging daarvan.
Dit vonnis is gewezen door L.M.B. Soppe, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. S.H. Peper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.K. van Haren, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2022.
Buiten staat
Mr. L.M.B. Soppe is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2022101174. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 december 2022, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte;
2. het proces-verbaal van aangifte van verdachte van 2 december 2021, pagina’s 170 en 171;
3. het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 8 december 2021, pagina 27;
4. een schriftelijk bescheid, te weten een forensisch geneeskundige letselbeschrijving van 17 december 2021, opgemaakt door T. Gelderman, forensisch arts, pagina’s 39 tot en met 43;
5. het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] met proces-verbaalnummer PL0600-2021563869-27 van 16 november 2022.