ECLI:NL:RBOVE:2022:3782

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
10196509 \ CV EXPL 22-4043
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot loondoorbetaling en wedertewerkstelling na langdurige ziekte

In deze zaak vordert de werkneemster, die sinds 2017 als trekker-rijinstructeur in dienst is bij de gedaagde werkgever, loondoorbetaling en wedertewerkstelling na een periode van 104 weken ziekte. De werkneemster stelt dat zij in staat is om voor 40 uur per week te werken, terwijl de werkgever betoogt dat dit niet haalbaar is en dat de werkneemster slechts voor 28 uur per week kan worden ingezet. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever niet kan worden verplicht om de werkneemster voor 40 uur per week tewerk te stellen, gezien de omstandigheden en de re-integratie-inspanningen die zijn geleverd. De vordering tot wedertewerkstelling wordt afgewezen, maar de loonvordering wordt gedeeltelijk toegewezen. De kantonrechter legt uit dat de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever is geëindigd na 104 weken ziekte, maar dat de werkgever wel verplicht is om loon te betalen voor de daadwerkelijk gewerkte uren. De kantonrechter wijst een bedrag van € 1.902,65 bruto toe voor de maand november 2022, evenals een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 10196509 \ CV EXPL 22-4043
Vonnis in kort geding van 12 december 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: mr. Bekkema, CNV Vakmensen Advocaten,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A.J. Verweij.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit volgende schriftelijke stukken:
- de dagvaarding in kort geding, met producties genummerd 1 t/m 17,
- de producties van [gedaagde] , genummerd 1 t/m 12,
1.2.
De zaak is mondeling behandeld op 28 november 2022. Op die zitting zijn beide partijen en hun gemachtigden verschenen. De gemachtigde van [gedaagde] heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Verder heeft de griffier aantekeningen bijgehouden van hetgeen op de zitting is besproken. Die aantekeningen zijn in het dossier gevoegd.
1.3.
Ten slotte is de datum bepaald waarop uitspraak wordt gedaan.

2.Waar het geschil over gaat

2.1.
[eiseres] is sinds 2017 op basis van een arbeidsovereenkomst als trekker-rijinstructeur in dienst bij [gedaagde] . De arbeidsovereenkomst bestaat nog, maar de loondoorbetalingsverplichting voor [gedaagde] is inmiddels gestopt. Dat komt omdat [eiseres] een periode van twee jaar ziekte (104 weken) achter de rug heeft. In die periode is geprobeerd om [eiseres] zodanig te re-integreren dat zij weer voor 40 uur per week werkzaam kan zijn voor [gedaagde] . Volgens [gedaagde] is dat niet gelukt en kan [eiseres] hooguit voor 28 uur per week deels de bedongen arbeid en deels passende andere werkzaamheden uitvoeren. [gedaagde] heeft haar daarom een arbeidsovereenkomst voor dat aantal uren aangeboden, maar [eiseres] heeft dat niet geaccepteerd. Daarna heeft [gedaagde] te kennen gegeven dat zij [eiseres] niet meer zal oproepen voor het werk en dat zij geen loon meer zal betalen. [eiseres] stelt daarentegen dat er voldoende passende werkzaamheden bij [gedaagde] voor haar aanwezig zijn. Zij maakt in dit kort geding aanspraak op wedertewerkstelling voor 40 uur per week en op betaling van het daarbij behorende salaris.
2.2.
In dit vonnis wordt de vordering tot wedertewerkstelling afgewezen. De loonvordering wordt gedeeltelijk toegewezen. De kantonrechter legt in dit vonnis uit waarop dat oordeel is gebaseerd.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] is op 1 februari 2017 in dienst gekomen bij [gedaagde] in de functie van T-instructeur (rij-instructeur Trekker) voor 40 uur per week. Haar salaris bedraagt € 2.516,15 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
3.2.
Op 24 augustus 2020 is [eiseres] uitgevallen voor haar werkzaamheden als T-instructeur. Vanaf 31 augustus 2020 is [eiseres] gedeeltelijk weer aan het werk gegaan en hebben [eiseres] en [gedaagde] in het kader van re-integratie gezocht naar de manier waarop [eiseres] haar werkzaamheden weer volledig zou kunnen hervatten.
3.3.
Op verzoek van [eiseres] heeft het UWV in 2021 onderzocht of [gedaagde] zich als werkgever voldoende inspant voor de re-integratie van [eiseres] . In het arbeidsdeskundig rapport van het UWV van 4 juni 2021 concludeert het UWV dat de inspanningen van de werkgever onvoldoende zijn.
3.4.
In de zomer van 2022 vindt een nieuw onderzoek plaats naar de re-integratie inspanningen van de werkgever. In het arbeidsdeskundig rapport van het UWV van 21 juli 2022 concludeert het UWV dat de werkgever genoeg heeft gedaan om [eiseres] te re-integreren. Onder punt 4 van het rapport staat:
Ik vind dat er sprake is van een bevredigend re-integratieresultaat. De werknemer heeft voor ongeveer 30 uur per week hervat in aangepast eigen werk als instructeur (20-24 uur per week) en deels in overige werkzaamheden als theoriedocent. In de praktijk is gebleken dat zij in het aangepast eigen werk niet verder komt dan 20-24 uur per week en in de overige werkzaamheden als theoriedocent kan alleen voor 6 uur per dag worden uitgevoerd (4 uur lessen bestaan niet en is tevens niet mogelijk). (…)
3.5.
Op 26 september 2022 is een ander arbeidsdeskundig rapport opgemaakt door het UWV. Dat rapport beoordeelt de mate van arbeidsongeschiktheid van [eiseres] in het kader van de WIA aanvraag. In dit rapport wordt door de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat [eiseres] haar eigen werk niet meer volledig kan doen, maar dat zij wel geschikt is voor ander werk. Onder het kopje “gerealiseerde arbeid” staat dat [eiseres] is gere-integreerd voor ongeveer 28 uur per week. De arbeidsdeskundige stelt in het rapport dat [eiseres] 23,42% arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA. Verder schrijft de arbeidsdeskundige, onder 3.3 op pagina 6:
“(…) Ik heb aangegeven dat werkgever haar passend werk moet bieden voor 40 uur per week. Wellicht kunnen haar uren uitgebreid worden met theorieles vrachtwagen. Haar contractomvang is 40 uur en er is passend werk bij werkgever aanwezig. (…)”.
3.6.
Op basis van het rapport concludeert het UWV dat [eiseres] niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Ondertussen is de loondoorbetalingsverplichting voor de werkgever per 21 augustus 2022 geëindigd.
3.7.
Op 24 oktober 2022 schrijft de gemachtigde van [eiseres] een brief aan [gedaagde] . Op grond van het hiervoor (onder 3.5 ) genoemde rapport van de arbeidsdeskundige maakt zij daarin ten behoeve van [eiseres] aanspraak op passende werkzaamheden en het bijbehorende salaris voor 40 uur per week.
3.8.
Op 27 oktober 2022 reageert [gedaagde] als volgt:
“(…) De afgelopen twee jaar zijn wij bezig geweest om [eiseres] weer volledig aan het werk te krijgen. Dit is niet gelukt. Zoals het eindrapport van het UWV ook aangeeft hebben wij voldoende gedaan aan onze re-integratie plicht. Het hoogst haalbare hebben wij [eiseres] ook aangeboden, een contract van 28 uur.
Wij blijven bij ons standpunt, als [eiseres] niet voor 31 oktober 2022 akkoord gaat met onze nieuwe arbeidsovereenkomst, zullen wij over gaan tot ontbinding van de huidige arbeidsovereenkomst. Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben”.
3.9.
Op 31 oktober 2022 is door de teamleider van [gedaagde] (de heer [A] ) aan [eiseres] gevraagd om een nieuwe arbeidsovereenkomst voor 28 uur per week te ondertekenen. [eiseres] heeft dat niet gedaan. Op dat moment is aan [eiseres] meegedeeld dat zij de sleutels van het bedrijf moest inleveren en dat zij niet meer terug hoefde te komen. Zij zou op non-actief zijn gesteld.
3.10.
Bij brief van 31 oktober 2021 heeft de gemachtigde van [eiseres] bij [gedaagde] geprotesteerd tegen de zogenaamde non-actief stelling. [eiseres] heeft nogmaals aanspraak gemaakt op werkzaamheden en het bijbehorende salaris voor 40 uur per week.
3.11.
[gedaagde] heeft vervolgens schriftelijk (in een ongedateerde brief of email aan de gemachtigde van [eiseres] ) gereageerd. Daarin wordt de non-actiefstelling met terugwerkende kracht opgeheven. Verder schrijft [gedaagde] aan het einde van de brief dat zij van mening is dat zij in de ontstane situatie niet verplicht is om [eiseres] voor werkzaamheden op te roepen en ook niet om nog loon aan [eiseres] te betalen.
3.12.
Op 2 december 2022 zal [eiseres] een operatie aan haar knie ondergaan.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert, bij wijze van een voorlopige voorziening en bij een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
(1) veroordeling van [gedaagde] om [eiseres] binnen 48 uur na betekening van het te wijzen vonnis toe te laten tot de bedongen en passende werkzaamheden, totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag, waarbij een gedeelte van een dag voor een hele heeft te gelden, voor iedere dag dat gedaagde in gebreke blijft, na betekening van het te wijzen vonnis aan de inhoud daarvan te voldoen;
(2) [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 4.358,93 bruto aan achterstallig loon sinds 22 augustus 2022;
(3) [gedaagde] te veroordelen tot afgifte van correct gecorrigeerde loonspecificaties van bruto naar netto vanaf 22 augustus 2022, binnen 48 uur na betekening van het vonnis op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag, waarbij een gedeelte van een dag voor een hele heeft te gelden, voor iedere dag dat gedaagde in gebreke blijft, na betekening van het te wijzen vonnis aan de inhoud daarvan te voldoen;
(4) [gedaagde] te veroordelen tot tijdige betaling van het toekomstig reguliere loon gebaseerd op 40 uur per week, onder gelijktijdige afgifte van een specificatie van bruto naar netto, totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd;
(5) [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW tot maximaal 50% over het achterstallige loon (€ 4.358,93 bruto) sinds 22 augustus 2022;
(6) [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente sinds 22 augustus 2022 tot de dag van volledige betaling van het achterstallige loon;
(7) [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 487,= (volgens het rapport BGK Integraal) en de nakosten van € 124,=;
(8) veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
4.2.
[gedaagde] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Voorlopige voorziening
5.1.
De vordering heeft betrekking op loon en wedertewerkstelling. Met de aard van die vorderingen is de spoedeisendheid van de vorderingen voldoende gegeven.
5.2.
In het kader van deze kort geding procedure zal de kantonrechter een voorlopig oordeel geven over de vorderingen van [eiseres] . De kantonrechter zal namelijk moeten beoordelen of de ingestelde vorderingen in een eventueel te starten bodemprocedure toewijsbaar zullen zijn. Als dat in hoge mate waarschijnlijk is, dan zullen de vorderingen in dit vonnis in de vorm van een voorlopige voorziening worden toegewezen. Als dat niet zo is, volgt er een afwijzing.
Wel of geen aanspraak op passende arbeid voor 40 uur per week
5.3.
[eiseres] heeft ter onderbouwing van haar vorderingen een beroep gedaan op hetgeen de arbeidsdeskundige van het UWV op 26 september 2022 heeft geschreven onder 3.3. van zijn rapport. Daar staat dat er passend werk bij de werkgever aanwezig is en dat de werkgever haar passend werk moet bieden voor 40 uur per week. Uit het lichaam van de dagvaarding volgt dat [eiseres] bij haar vordering tot wedertewerkstelling in de eerste plaats uitgaat van een tewerkstelling bij [gedaagde] voor 40 uur per week.
5.4.
Anders dan [eiseres] bepleit, leidt de betreffende passage uit het arbeidsdeskundig rapport niet zonder meer tot toewijzing van haar vorderingen. Daarvoor is van belang dat tussen partijen vaststaat dat er een arbeidsovereenkomst bestaat voor een arbeidsomvang van 40 uur per week en dat de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever per 21 augustus 2022 is geëindigd als gevolg van het verstrijken van een periode van twee jaar (104 weken) waarin [eiseres] arbeidsongeschikt was. Na afloop van die periode heeft [gedaagde] aan [eiseres] voor 28 uur in de week deels de bedongen en deels andere passende werkzaamheden aangeboden, maar [eiseres] heeft een nieuwe arbeidsovereenkomst voor 28 uur per week afgewezen. In de situatie die nu is ontstaan gaat het erom of het gelet op de omstandigheden, zoals in dit geval de fysieke beperkingen van [eiseres] en haar roostertechnische wensen, van [gedaagde] gevergd kan worden om aan [eiseres] voor 40 uur in de week passend werk ter beschikking te stellen voor zolang de arbeidsovereenkomst tussen hen nog voortduurt. Als dat zo zou zijn, dan is de vordering tot wedertewerkstelling toewijsbaar en is de werkgever verplicht om aan [eiseres] het salaris voor die arbeidsomvang te betalen. In dit geval oordeelt de kantonrechter dat dit niet het geval is. Hierna wordt dit oordeel verder toegelicht.
5.5.
[gedaagde] heeft namelijk aangevoerd dat zij het op dat onderdeel van het rapport niet eens is met de arbeidsdeskundige en dat zij daartegen ook bezwaar heeft gemaakt.
In haar verweer wijst [gedaagde] erop dat tijdens het re-integratietraject is gebleken dat een werkweek van 16 uur instructie op de trekker en 12 uur overige passende arbeid het hoogst haalbare is. Volgens [gedaagde] is het mede door de houding en beschikbaarheid van [eiseres] zelf moeilijk om de inroostering passend te krijgen. In de praktijk is gebleken dat een werkweek van 40 uur niet realistisch is. Naar het oordeel van de kantonrechter valt voor deze opvatting van [gedaagde] steun te vinden in de arbeidsdeskundige rapportages van het UWV.
5.6.
Daarin staat immers dat [eiseres] tijdens de re-integratie niet meer dan 28 tot 30 uur per week heeft gewerkt. [gedaagde] heeft op de zitting uitgelegd hoe dat komt. Volgens [gedaagde] zijn er diverse gesprekken met [eiseres] gevoerd waarbij is aangedrongen op meer flexibiliteit van haar kant. [gedaagde] heeft in dat verband gespreksverslagen en correspondentie overgelegd waaruit dat blijkt. Desondanks heeft [eiseres] stellig vastgehouden aan bepaalde dagen of dagdelen waarop zij niet wil werken. Dat betreft (onder andere) de donderdag. [eiseres] wil die dag vrijhouden voor haar huishoudelijke taken. De kantonrechter zal in het midden laten in hoeverre dat wel of niet gerechtvaardigd is. Feit is echter wel dat het daarom niet is gelukt om haar voor meer dan 28 uur per week in te roosteren. Het inroosteren wordt volgens [gedaagde] ook bemoeilijkt doordat het passende werk (heftrucklessen, theoriecursus) niet altijd voor handen is. Bepaalde cursussen worden namelijk niet steevast het hele jaar door gegeven. De kantonrechter is – voorlopig – van oordeel dat [gedaagde] daarmee gemotiveerd heeft toegelicht waarom van haar niet gevergd kan worden om [eiseres] voor haar volledige overeengekomen arbeidsomvang van 40 uur per week in passend werk te werk te stellen.
5.7.
Het had op de weg van [eiseres] gelegen om in deze kort geding procedure overtuigend duidelijk te maken dat dit anders is. Daarin is [eiseres] niet geslaagd. Weliswaar heeft zij op de zitting genoemd dat zij desnoods haar vrije donderdag wel wil laten varen, maar daarmee is zij op dat moment te laat. Verder heeft zij kritische kanttekeningen geplaatst bij de manier van plannen bij [gedaagde] maar zij heeft niet inzichtelijk gemaakt dat een werkweek met 40 uren passende arbeid voor haar bij [gedaagde] gerealiseerd kan worden.
5.8.
Daar komt bij dat [eiseres] op de zitting heeft verklaard dat zij op 2 december 2022 een operatie moet ondergaan voor haar knie. Dat maakt dat zij op die dag in elk geval niet beschikbaar is om werkzaamheden te verrichten en in de revalidatieperiode daarna zal dat voor een nog onbekende periode ook zo zijn. [eiseres] zal voor die periode een tijdelijke WIA uitkering aanvragen. Los van al hetgeen hiervoor al is uiteengezet, brengt deze specifieke situatie mee dat wedertewerkstelling praktisch gezien op dit moment niet mogelijk is, ook niet als het zou gaan om het mindere van 28 uur per week.
Wedertewerkstelling
5.9.
De door [eiseres] gevorderde voorziening tot wedertewerkstelling voor 40 uren in de week zal daarom zowel op grond van de hiervoor onder 5.5 en 5.6 genoemde redenen (het kan van [gedaagde] niet worden gevergd) als om de onder 5.8 genoemde reden ( [eiseres] is daartoe niet in staat) worden afgewezen.
Betaling van loon
5.10.
[eiseres] maakt aanspraak op betaling van (achterstallig) loon over de periode vanaf 22 augustus 2022 tot en met eind november 2022. Volgens de becijfering van [eiseres] in de dagvaarding gaat het om een bedrag van € 4.358,93 bruto inclusief vakantiegeld. Die becijfering is gebaseerd op een arbeidsomvang van 40 uur per week. Hiervoor, in de inleiding onder 2.2 van dit vonnis, is al genoemd dat die vordering niet geheel toewijsbaar is. De kantonrechter zal die vordering wel voor een deel toewijzen. Dat wordt hierna verder toegelicht.
5.11.
Na een periode van twee jaar ziekte (104 weken) van [eiseres] is op 21 augustus 2022 de loondoorbetalingsverplichting voor [gedaagde] geëindigd. [gedaagde] is na 21 augustus 2022 voor de periode dat de arbeidsovereenkomst voortduurt in elk geval verplicht tot betaling van het overeengekomen salaris over de daadwerkelijk door [eiseres] gewerkte uren.
5.12.
In de maanden september en oktober van 2022 is op basis van het aanbod van passende en bedongen werkzaamheden door [gedaagde] en de door [eiseres] aldus gewerkte uren loon betaald tegen het overeengekomen uurloon van € 14,52 bruto. Dat volgt uit de loonstroken die door [gedaagde] zijn afgegeven en die door [eiseres] zijn overgelegd in deze procedure. Het gaat in die periode weliswaar niet om een arbeidsomvang van 40 uur per week, maar hiervoor is al geconcludeerd dat [eiseres] niet daadwerkelijk voor 40 uur per week beschikbaar was (en is) om passende arbeid te verrichten en dat van [gedaagde] niet gevergd kan worden om dat aantal uren aan te bieden. Op de loonstroken staat dat ook het vakantiegeld over de gewerkte uren is berekend en uitbetaald. De kantonrechter is daarom voorlopig van oordeel dat er over deze maanden geen verdere toewijsbare loonvordering bestaat. Het meer gevorderde wordt daarom afgewezen.
5.13.
Voor de vordering over de maand augustus 2022 geldt het volgende. [eiseres] heeft met betrekking tot die maand onvoldoende uitgelegd waarom het door haar ontvangen loon over de maand augustus 2022 niet juist zou zijn. De kantonrechter ziet daarom ook geen aanleiding om over die maand in het kader van dit kort geding enig loonbedrag toe te kennen.
5.14.
Voor de periode na 31 oktober 2022 is het volgende van belang. Voor die periode geldt dat [gedaagde] het passende werk, in elk geval voor 28 uur per week, wel heeft maar dat zij dat werk om haar moverende redenen niet aan [eiseres] heeft willen en wil aanbieden. [gedaagde] heeft in dat verband aangevoerd dat zij bezig is met de voorbereiding van een ontbindingsverzoek en dat zij [eiseres] , in afwachting daarvan, niet meer zal oproepen om te komen werken. De reden om de beschikbare en passende arbeid niet aan [eiseres] aan te bieden, terwijl de arbeidsovereenkomst nog wel bestaat, is een keuze van [gedaagde] die voor haar eigen rekening en risico komt. Dat betekent dat [gedaagde] het loon voor de passende en beschikbare arbeid van 28 uur per week aan [eiseres] zal moeten betalen. Dat geldt in elk geval voor de maand november. Als gevolg van de operatie die [eiseres] op 2 december 2022 zal ondergaan, is de situatie over de maand december nog niet te overzien. Hoogst waarschijnlijk zal zij na de operatie weer enige tijd grotendeels arbeidsongeschikt zijn. [eiseres] heeft verklaard dat zij in verband met die situatie een tijdelijke WIA uitkering zal aanvragen.
5.15.
[eiseres] is er bij haar berekening bij dagvaarding (productie 17) vanuit gegaan dat een arbeidsomvang van 40 uur per week overeenkomt met een gemiddeld aantal uren van 173,33 per maand. Dit aantal komt overeen met hetgeen is bepaald in artikel 5 van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter zal er daarom vanuit gaan dat dit aantal uren juist is. Overeenkomstig dat uitgangspunt leidt een werkweek van 28 uren tot een gemiddeld aantal uren per maand van 121,33. Dat levert een bruto loon bedrag op van € 1.761,71 (namelijk 121,33 x € 14,52 bruto) Het vakantiegeld daarover bedraagt € 140,94 bruto. Voor de maand november 2022 zal daarom bij wege van voorlopige voorziening een bedrag van € 1.902,65 bruto worden toegewezen. In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat het loon op de laatste dag van de maand betaalbaar wordt gesteld.
5.16.
[eiseres] heeft vergoeding van de wettelijke verhoging (als bedoeld in artikel 7:625 BW) en wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) gevorderd. In geval van vertraging in de betaling van het loon over de maand november 2022, zal in elk geval de wettelijke rente daarover verschuldigd zijn. De kantonrechter zal daarnaast, voor zover er sprake is van een vertraging in de betaling die dat percentage volgens artikel 7:625 BW rechtvaardigt, de wettelijke verhoging toewijzen tot een maximum van 25%.
Loonspecificaties en buitengerechtelijke incassokosten
5.17.
[eiseres] heeft de afgifte van loonspecificaties gevorderd op straffe van een dwangsom. De kantonrechter zal deze vordering niet toewijzen. [gedaagde] is immers op grond van de wet verplicht om loonspecificaties af te geven en er is niet gebleken dat zij die verplichting niet nakomt. De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom.
5.18.
[eiseres] heeft vergoeding van buitengerechtelijke kosten gevorderd. Zij heeft in dat kader voldoende duidelijk gemaakt dat de gemachtigde van [eiseres] buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht. Uitgaande van het hiervoor onder 5.14 toegewezen loonbedrag, zal een bedrag van € 285,00 voor buitengerechtelijke kosten worden toegewezen.
Proceskosten
5.19.
Partijen zijn in deze procedure over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk gesteld. De kantonrechter ziet daarin aanleiding om de proceskosten te compenseren. Dat houdt in dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding,
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 1.902,65 bruto wegens salaris over de maand november 2022 onder gelijktijdige afgifte van een salarisspecificatie daarvan, en bij niet tijdige betaling daarvan te vermeerderen met:
(a) de wettelijke verhoging (als bedoeld in artikel 7:625 BW) over genoemd salarisbedrag tot een maximum van 25%;
(b) de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) over genoemd salarisbedrag vanaf de vervaldatum van die salaristermijn tot aan de dag van volledige betaling daarvan;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 285,00 voor buitengerechtelijke incassokosten;
6.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af hetgeen meer of anders gevorderd is.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2022. (ap)