ECLI:NL:RBOVE:2022:3767

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
C/08/206406 / HA ZA 17-370
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Bottenberg - van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst en tekortkomingen in de uitvoering van verbouwingswerkzaamheden

In deze zaak hebben eisers A en B een aannemingsovereenkomst gesloten met gedaagde C, handelend onder de naam X Bouw, voor de verbouwing van hun woning. A en B hebben de eindfactuur van C niet betaald, omdat zij van mening zijn dat C gebrekkig werk heeft geleverd en dat niet al het werk is voltooid. In 2017 hebben zij een verklaring voor recht gevorderd dat zij terecht zijn overgegaan tot buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding. C heeft een tegenvordering ingediend voor meerwerk. De rechtbank heeft een deskundige ingeschakeld om de kwaliteit van het geleverde werk te beoordelen. De deskundige heeft gerapporteerd dat C gedeeltelijk gebrekkig werk heeft geleverd, wat heeft geleid tot tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst. De rechtbank heeft geoordeeld dat na verrekening van de schade die A en B hebben geleden met het meer- en minderwerk dat C heeft verricht, C nog een bedrag aan A en B moet betalen. De rechtbank heeft de vorderingen van A en B toegewezen en C veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, inclusief de kosten van de deskundige en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/206406 / HA ZA 17-370
Vonnis van 30 november 2022
in de zaak van

1.[A] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[B],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. A. Visser te Wierden,
tegen
[C],
handelend onder de naam: [X] Bouw
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. D.P. Kant te Almelo.
Partijen zullen hierna [A] en [B] en [X] Bouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de tussenvonnissen van 18 oktober 2017, 31 januari 2018, 6 juni 2018, 5 december 2018 en 26 februari 2020 en 31 maart 2021
- het (concept)deskundigenrapport van 12 januari 2022
  • de factuur van de deskundige van 12 januari 2022
  • de e-mail van 13 januari 2022 waarin de rechtbank partijen in de gelegenheid stelt om te reageren op de declaratie van de deskundige
  • de e-mail van 1 februari 2022 waarin [X] Bouw akkoord gaan met de declaratie van de deskundige
  • de akte uitlating kosten deskundige van [A] en [B] van 2 februari 2022
  • de e-mail van de rechtbank van 7 februari 2022 waarin de rechtbank meedeelt dat zij heeft vastgesteld dat door [A] en [B] bezwaar is gemaakt tegen de hoogte van de door de deskundige ingediende declaratie en dat [X] Bouw geen bezwaar heeft tegen de hoogte van die declaratie. Daarop heeft de rechtbank de kosten van de deskundige begroot conform de door de deskundige ingediende declaratie welke in overeenstemming is met het in het tussenvonnis van 24 maart 2021 genoemde bedrag van € 7.078,50
  • de conclusie na deskundigenbericht van [A] en [B] van 11 mei 2022
  • de aanvullende akte overleggen productie van [A] en [B] van 2 juni 2022 voor de rol van 8 juni 2022
  • de e-mail van de rechtbank van 3 juni 2022 waarin de aanvullende akte van [A] en [B] ondanks het bezwaar van [X] Bouw wordt toegestaan en waarin [X] Bouw de gelegenheid krijgt om bij antwoord conclusie na deskundigenbericht inhoudelijk op deze akte te reageren
  • de conclusie na deskundigenbericht tevens antwoordakte van [X] Bouw van 22 augustus 2022
  • de e-mail van de rechtbank van 5 september 2022 waarin het verzoek van [A] en [B] om een nieuwe mondelinge behandeling wordt afgewezen en waarin partijen wordt meegedeeld dat de zaak naar de rol voor vonnis gaat.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Dit is het eindvonnis. De rechtbank blijft bij de overwegingen in de tussenvonnissen van 31 januari 2018, 6 juni 2018, 5 december 2018, 26 februari 2020 en 31 maart 2021, tenzij daarvan wordt afgeweken.
in conventie
I.
Algemene overwegingen
Is [X] Bouw tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst?
2.2.
Om te beoordelen of de vorderingen van [A] en [B] , zoals beschreven onder 3.1 van het vonnis van 31 januari 2018, voor toewijzing in aanmerking komen, moet beoordeeld worden of [X] Bouw is tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst. In dat kader is van belang wat partijen precies zijn overeengekomen en of daaraan uitvoering is gegeven. De rechtbank heeft zich daarover in de eerder in deze zaak gewezen vonnissen al uitgelaten en zij beschouwt de overwegingen die daarop betrekking hebben als hier herhaald en ingelast. Dit betekent dat de prijsopgave van 23 augustus 2013 datgene is wat partijen zijn overeengekomen. Om goed te kunnen beoordelen of [X] Bouw heeft gedaan wat op grond van de overeenkomst van haar verwacht had mogen worden, heeft de rechtbank bij vonnis van 6 juni 2018 de heer ir. H. Janssen tot deskundige benoemd. Met instemming van partijen is ir. H. Janssen vervangen door ing. P.W.J. Loos (hierna: Loos). Omdat Loos ook na veelvuldig aandringen heeft nagelaten te voldoen aan de opdracht om te rapporteren heeft de rechtbank uiteindelijk bij vonnis van 31 maart 2021 (wederom) de heer ir. H. Janssen (hierna: Janssen) tot deskundige benoemd om de in dat vonnis geformuleerde vragen met betrekking tot het overeengekomen afwerkingsniveau en de door [X] Bouw verrichte werkzaamheden te beantwoorden.
De deskundigenrapportage van Janssen en de reacties van partijen daarop
2.3.
Nadat partijen hun visie op de concept-rapportage hebben gegeven, heeft deze deskundige de door de rechtbank aan hem voorgelegde vragen beantwoord in zijn definitieve rapport van 12 januari 2022. Bij conclusie na deskundigenbericht van 11 mei 2022 hebben [A] en [B] op het deskundigenrapport gereageerd.
2.4.
Op 2 juni 2022 hebben [A] en [B] de nog niet volledig afgeronde concept-rapportage in het geding gebracht die Loos in 2019 in het kader van zijn benoeming als deskundige heeft opgesteld. De rechtbank heeft het bezwaar van [X] Bouw tegen het inbrengen van deze akte van de hand gewezen en [X] Bouw in de gelegenheid gesteld om inhoudelijk op de akte te reageren.
2.5.
Bij akte van 22 augustus 2022 heeft [X] Bouw zowel op het deskundigenbericht van Janssen als op het rapport van Loos gereageerd. Volgens [X] Bouw mag de concept-rapportage van Loos niet in deze procedure worden meegenomen. Niet alleen is Loos ontslagen als deskundige, omdat hij na ruim tweeëneenhalf jaar nog niet had gerapporteerd. Ook vindt [X] Bouw het niet voorstelbaar dat Loos ruim drie jaar nadat hij in de woning van [A] en [B] is geweest nog zo bekend is met de situatie ter plaatste dat hij daarover kan rapporteren. Aan het rapport kleeft bovendien de schijn van partijdigheid, omdat het op verzoek van [A] en [B] is ingebracht, terwijl bij de totstandkoming van het rapport niet de wettelijke waarborgen in acht zijn genomen, zo stelt [X] Bouw .
2.6.
[A] en [B] stellen dat de concept-rapportage van Loos in elk geval voor wat betreft de kwestie van de dakopbouw en de lekkages, veel uitvoeriger en zorgvuldiger tot stand is gebracht dan het door Janssen uitgebracht rapport. [A] en [B] verwijzen ter onderbouwing van hun stelling dat [X] Bouw gebrekkig werk heeft uitgevoerd en daarmee is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, daarom onder meer naar de concept-rapportage van Loos, terwijl deze rapportage volgens [X] Bouw geheel buiten beschouwing moet blijven.
Wat is de status van de concept rapportage van Loos en de waarde van zijn visie
2.7.
De rechtbank onderschrijft de visie van [X] Bouw niet. [X] Bouw heeft er weliswaar terecht op gewezen dat Loos zijn status als onafhankelijke, door de rechtbank benoemde deskundige, in deze zaak heeft verloren. Dat betekent echter niet dat Loos zijn vaktechnische deskundigheid ook heeft verloren. In dat kader acht de rechtbank dan ook de in het rapport verwoorde visie van Loos op de gestelde gebreken van belang. Daarbij hecht de rechtbank er wel aan om op te merken dat de status van de rapportage van deskundige Janssen en andere is dan die van de rapportage van Loos.
2.8.
Bij de beoordeling of sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst zal de rechtbank de bevindingen in het rapport van Janssen als uitgangspunt nemen. Ingevolge vaste jurisprudentie geldt voor de rechter een beperkte motiveringsplicht ten aanzien van haar beslissing om de bevindingen van een door de rechtbank ingeschakelde onafhankelijke deskundige (in dit geval Janssen) al dan niet te volgen. De rechter zal daarbij wel moeten ingaan op specifieke bezwaren van een partij als deze een voldoende gemotiveerde betwisting van de juistheid van de zienswijze van de deskundige inhouden.
2.9.
Loos is niet langer de door de rechtbank benoemde onafhankelijke deskundige. Zijn concept-rapportage is niet voor het uitbrengen ervan aan partijen gestuurd en zij hebben daarop niet kunnen reageren, zoals wel gebruikelijk is bij de totstandkoming van een onafhankelijk deskundigenrapport. Nu [A] en [B] zich op de rapportage van Loos beroepen, kan dit rapport naar het oordeel van de rechtbank hooguit dienen om hun stellingen te onderbouwen, en in die zin kan het worden beschouwd als partij-rapportage.
2.10.
Voor zover [X] Bouw de geloofwaardigheid van de rapportage van Loos in twijfel trekt omdat zij het niet voorstelbaar acht dat Loos in 2022 nog deugdelijk kan rapporteren over een onderzoek dat hij in 2019 ter plaatse heeft uitgevoerd, passeert de rechtbank die stelling. Uit de akte waarin [A] en [B] de rapportage van Loos in het geding hebben gebracht blijkt immers dat het gaat om het concept-rapport dat destijds door Loos is opgemaakt. Dit strookt ook met de mail van 1 juni 2022 van Loos aan de advocaat van [A] en [B] en met wat Loos hierover tijdens de mondelinge behandeling van 27 augustus 2021 heeft gezegd, namelijk dat hij in april 2019 onderzoek heeft gedaan in de woning en dat hij daarna een grote aanzet tot een concept-rapport heeft gemaakt. Het concept-rapport verkeerde volgens hem in een dusdanig vergevorderd stadium dat hij het binnen twee weken aan partijen zou sturen. Mede gelet op de omvang en de gedetailleerdheid van de rapportage en gelet op het feit dat Loos na het verlies van zijn status van door de rechtbank benoemde deskundige wist dat hij geen salaris voor de opdracht zou ontvangen, twijfelt de rechtbank er niet aan dat dit concept-rapport in 2019 en niet pas in 2022 is opgemaakt.
II.
Gebreken
Inleiding
2.11.
De stelling van [A] en [B] dat [X] Bouw gebrekkig werk heeft uitgevoerd en daarmee is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, valt uiteen in zeven onderdelen. De rechtbank zal aan de hand van de hiervoor en onder 2.10 geschetste uitgangspunten per onderdeel beoordelen of zich, zoals [A] en [B] stellen, een gebrek voordoet en zo ja of dit gebrek in het licht van de contractuele verhouding tussen partijen een tekortkoming oplevert. Daarbij weegt mee welk afwerkingsniveau [A] en [B] redelijkerwijs van het werk mochten verwachten gelet op de aard en omvang van het werk in verhouding tot de daarvoor overeengekomen aanneemsom. Dit is als vraag a aan de deskundige voorgelegd. De rechtbank leidt uit het antwoord van Janssen hierop af dat hierover tussen partijen weinig concrete afspraken zijn gemaakt, maar dat ze daar waar aanwezig, blijken uit de prijsafspraak. Nu partijen op dit punt geen specifieke bezwaren hebben geuit, gaat de rechtbank ervan uit dat Janssen gehoor heeft gegeven aan de opdracht van de rechtbank om (voor zover van toepassing op de vraag) de overige vragen te beantwoorden met het van toepassing zijnde afwerkingsniveau in het achterhoofd.
Indien een gebrek in de contractuele verhouding tussen partijen een tekortkoming oplevert, zal de rechtbank beoordelen of deze tekortkoming [X] Bouw in beginsel schadeplichtig maakt (artikel 6:74 BW). Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of door [X] Bouw aan de hand van feiten en omstandigheden is onderbouwd dat de tekortkoming niet aan haar kan worden toegerekend (artikel 6:74 en 6:75 BW). Tot slot zal de rechtbank de schade daar waar mogelijk berekenen en anders schatten (artikel 6:97 BW).
2.12.
De rechtbank stelt voorop dat [X] Bouw het overeengekomen werk goed en deugdelijk en naar de bepalingen van de aannemingsovereenkomst diende uit te voeren.
[X] Bouw diende [A] en [B] te waarschuwen voor haar bekende onjuistheden in de opdracht alsmede voor gebreken en ongeschiktheid van zaken afkomstig van [A] en [B] . De gevolgen van een ondeugdelijke uitvoering van het werk die te wijten zijn aan
gebreken of ongeschiktheid van door [X] Bouw gebruikte materialen of hulpmiddelen komen voor haar rekening, tenzij het gaat om zaken afkomstig van [X] Bouw , in welk geval de hier bedoelde gevolgen voor rekening van laatstgenoemde blijven, voor zover
[X] Bouw haar waarschuwingsplicht niet heeft geschonden, of anderszins met betrekking tot deze gebreken in deskundigheid of zorgvuldigheid tekort is geschoten (artikel 7:750, 7:754 en 7:760 BW).
1. herstel waterschade keuken en alsnog waterdicht maken van het dak.
De vragen b en c
2.13.
Bij tussenvonnis van 6 juni 2018 heeft de rechtbank na hernummering als vraag b aan deskundige Janssen voorgelegd de vraag of hij kan constateren of door [X] Bouw de dakbedekking onjuist is aangelegd waardoor er lekkages en waterschade zijn ontstaan, voor zover hij kan vaststellen dat het door [X] Bouw verrichte werk in deze niet door het nadien aan deze dakbedekking verrichte werk ongedaan is gemaakt. Vraag c luidde: welk deel van de factuur van [D] (productie 15 bij dagvaarding) is, gelet op beantwoording van de vorig vraag, schade die is veroorzaakt door gebrekkig werk van [X] Bouw ?
De visie van deskundige Janssen met betrekking tot vraag b en c
2.14.
Janssen heeft in zijn deskundigenbericht vastgesteld dat het platte dak met bitumineuze dakbedekking zoals dat door [X] Bouw was gemaakt, geheel is vervangen door een hoger oplopend licht hellend dak gedekt met pannen. Mogelijke oorzaken (en/of) van de lekkages en waterschade kunnen in dit geval volgens Janssen zijn geweest:
1. gebreken aan de bitumineuze dakbedekking van het platte dak van de uitbouw;
2. gebreken in de aansluiting van het pannendak op het platte dak van de uitbouw;
3. gebreken door inwendige condensatie in de dak van de uitbouw door het ontbreken van een dampremmer aan de binnenzijde van de constructie.
Omdat de door [X] Bouw opgeleverde situatie niet meer beschikbaar was, heeft Janssen te kennen gegeven dat hij hier geen inhoudelijk oordeel over kan geven. Dit heeft volgens Janssen ook zijn weerslag op de beantwoording van vraag c omdat de offerte van [D] een bouwwerk met een geheel gewijzigde dakconstructie / dakopbouw betreft die volgens Janssen niet als vergelijkingsmateriaal kan dienen voor de eerder door [X] Bouw uitgevoerde werkzaamheden. Dat betekent volgens Janssen dat ook vraag c niet beantwoord kan worden.
De mening van [A] en [B] over het deskundigenbericht van Janssen, met name met betrekking tot vraag b en c
2.15.
Bij akte na deskundigenbericht van 11 mei 2022 hebben [A] en [B] gesteld dat Janssen zijn opdracht niet, althans niet naar behoren, heeft uitgevoerd. Hij heeft geen voldoende inhoudelijk onderzoek uitgevoerd, met name door geen aandacht te schenken aan het hem overhandigde foto- en filmmateriaal. In het verlengde daarvan heeft Janssen de aan hem voorgelegde vragen niet voldoende inhoudelijk noch voldoende onderbouwd beantwoord. Het was volgens [A] en [B] in elk geval voor de heer Loos destijds heel goed mogelijk om aan de hand van het hem ter beschikking gestelde beeldmateriaal te beoordelen hoe [X] Bouw destijds het werk heeft uitgevoerd en om aan de hand van dat beeldmateriaal kritische vragen te stellen. Deze vragen ontlokten toen aan [X] Bouw (de heer [C] ) de mededeling aan de heer Loos dat hij ( [C] ) ook wel wist dat de manier waarop hij het had uitgevoerd zou gaan leiden tot lekkages in de keuken
.Loos heeft zich mede aan de hand van het beeldmateriaal een oordeel gevormd over de gebreken aan de uitbouw en de oorzaken van de lekkages. [A] en [B] betwisten dan ook de visie van Janssen dat de vragen b en c niet meer beantwoord kunnen worden.
2.16.
[A] en [B] hebben Janssen daarop gewezen in hun reactie op zijn concept-rapportage, maar Janssen heeft daarin geen aanleiding gezien om in zijn definitieve rapportage anders te rapporteren. Janssen stelt in zijn definitieve rapportage dat hij de door de rechtbank gemaakte toevoeging bij vraag b:
‘voor zover u kunt vaststellen dat het door [X] Bouw verrichte werk in deze niet door het nadien aan deze dakbedekking verrichte werk ongedaan is gemaakt’als vertrekpunt heeft genomen. Uit de aangetroffen situatie van ‘een hoger oplopend licht hellend dak gedekt met pannen’ blijkt dat het door [X] Bouw aangelegde ‘platte dak met bitumineuze dakbedekking’ niet meer aanwezig is. In de woorden van de vraagstelling van de rechtbank houdt dit volgens Janssen in dat het werk van [X] Bouw door de nadien verrichte werkzaamheden ongedaan is gemaakt. Janssen geeft aan dat hij om die reden niet toekomt aan een inhoudelijk beoordeling van de situatie omdat de te beoordelen situatie simpelweg niet meer bestaat.
2.17.
Door vraag b zo op te vatten, geeft Janssen in de visie van [A] en [B] een onjuiste uitleg aan de vraagstelling van de rechtbank. Immers, het feit dat het door [X] Bouw uitgevoerde werk inmiddels was vervangen, en aldus bezien inderdaad “simpelweg niet meer bestaat”, was ook op het moment van het wijzen van de vonnissen in deze zaak, waaronder meer in het bijzonder ook het vonnis met de vraagstelling, al lang het geval én ook aan de rechtbank bekend (zie bijvoorbeeld rechtsoverweging 7.24 in het vonnis van 31 januari 2018). De in de vraagstelling opgenomen passage “voor zover u kunt vaststellen dat het door [X] Bouw verrichte werk in deze niet door het nadien aan deze dakbedekking verrichte werk ongedaan is gemaakt” kan dan ook niet de bedoeling hebben dat Jansen geen onderzoek meer naar de gebreken aan de uitbouw en naar de oorzaken van de lekkages zou hoeven te doen als het door [X] Bouw uitgevoerde werk inmiddels was vervangen. Immers in dat geval zou de vraagstelling die de rechtbank heeft geformuleerd zinledig zijn geweest. Het gaat er volgens [A] en [B] niet om of het door [X] Bouw aangebrachte werk inmiddels al dan niet ongedaan is gemaakt, maar of het door [X] Bouw verrichte werk nog beoordeeld kan worden. En dat laatste is nog wel degelijk het geval. De situatie zoals [X] Bouw die had achtergelaten was en is nog altijd beschikbaar voor beoordeling. En wel op de grote hoeveelheid beeldmateriaal die daarvan ter beschikking is gesteld (zowel het fotomateriaal in de NK rapportages inclusief de toelichtingen daarop van [Z] als het bij akte van 27 maart 2019 overgelegde inclusief toelichting), zo stellen [A] en [B] .
2.18.
De rechtbank onderschrijft de uitleg die [A] en [B] aan vraag b geven op grond van de door hun aangedragen argumenten. Dit betekent dat deskundige Janssen deze vraag ten onrechte onbeantwoord heeft gelaten.
2.19.
In juni 2022 hebben [A] en [B] alsnog de concept-rapportage van Loos in het geding gebracht, waarin Loos onder meer uitvoerig de vragen b en c heeft beantwoord. [A] en [B] hebben de rechtbank verzocht om dit rapport bij de beoordeling te betrekken en/of zoals al eerder verzocht, een nieuwe deskundige te benoemen om de vragen b en c te beantwoorden. Ook hebben zij de rechtbank verzocht een nieuwe mondelinge behandeling te gelasten.
2.20.
Met betrekking tot de dakopbouw bij de keuken en de lekkages wijzen [A] en [B] op wat Loos daarover in zijn concept rapportage heeft vermeld. [A] en [B] kunnen zich in die beantwoording en de onderbouwing daarvan vinden en beroepen zich daarop ter onderbouwing van hun stellingen. Loos schrijft:
‘De foto’s geven mijns inziens een goed beeld van de constructie van het door [X] Bouw
gerealiseerde dak direct boven het nieuw geplaatste entreekozijn en de keuken als ook de
aansluiting van dat door [X] Bouw aangebrachte nieuwe dak op de bestaande dakconstructie. De video toont mijns inziens voldoende aan dat op 26 april 2016 tijdens een
regenbui sprake was van een lekkage vanuit het plafond in de keuken ter hoogte van het door [X] Bouw nieuw aangebrachte dak. (…)
Ik besprak de dakconstructie direct boven het nieuw geplaatste entreekozijn. [X] Bouw
verklaarde dat de door hem gekozen wijze van uitvoering van de dakrandafwerking feitelijk niet correct was en daarmee lekkage op termijn onvermijdelijk was. [X] Bouw verklaarde dat voor de dakrandafwerking een niet geschikt plaatmateriaal was toegepast. [X] Bouw verklaarde dat isolatie was toegepast tussen de balklaag. Op het dakbeschot was een twee-laags bitumineuze dakbedekking aangebracht. Alle houten onderdelen werden onbehandeld door [X] Bouw aangeleverd en toegepast, zo verklaarde [X] Bouw . Het deugdelijk schilderen van de houten onderdelen was de verantwoordelijkheid van [A] en [B] , aldus verklaarde [X] Bouw . (…)’
2.20.1.
Met betrekking tot vraag a stelt Loos in zijn rapport:
‘Gelet het voorgaande ben ik van oordeel dat partijen een ‘gemiddeld’ afwerkingsniveau
hebben beoogd waarbij functionele materialen tegen beperkte kosten worden gebruikt. Ik heb voornoemd afwerkingsniveau, uitgedrukt op en schaal van 1 tot 10 is mijn schatting 6, aangehouden’.
2.20.2.
Vraag b van de rechtbank beantwoordt Loos als volgt:
‘Op grond van het voorgaande concludeer ik dat [X] Bouw de bitumineuze dakbedekking ter hoogte van de randaansluitingen ondeugdelijk heeft uitgevoerd met lekkage als direct gevolg. (…)’
2.20.3.
Naar aanleiding van vraag c van de rechtbank merkt Loos op:
‘Behoudens dat de bitumineuze dakbedekking ter hoogte van de randafwerking door [X]
Bouw ondeugdelijk is uitgevoerd stel ik aan de hand van de door [A] en [B] op 25 maart 2019 overgelegde foto’s vast dat ook op andere hierna genoemde onderdelen het werk niet voldoet aan de normaal te stellen eisen voor goed en deugdelijk werk. Daar waar relevant heb ik ook de bemerkingen uit de rapportages van [Z] BV d.d. 6 juni 2014 en 17 juni 2016 (producties 4 en 14 bij dagvaarding) betrokken in mijn onderzoek.
De gebreken die [Z] B.V. ten aanzien van de nieuwe kozijnen voor de entree en de verhoging in het dak aldaar heeft geconstateerd tijdens de genoemde onderzoeken in 2014 en 2016 heb ik in de tabel op pagina 7 en 8 van mijn rapport genoemd. Gelet dat de entree ten tijde van mijn onderzoek ter plaatse geheel was gewijzigd ten opzichte van de door [X] Bouw uitgevoerde werkzaamheden heb ik de in de rapportages van [Z] opgenomen foto’s nauwkeurig bestudeerd. Op grond van de beschikbare foto’s dien ik te concluderen dat de door [Z] B.V. genoemde gebreken ten aanzien van de nieuwe kozijnen voor de entree en de verhoging in het dak daadwerkelijk aanwezig waren ten tijde van de onderzoeken door [Z] BV.
Het voorgaande impliceert dat aanmerkelijke herstelwerkzaamheden noodzakelijk waren om het door [X] Bouw geleverde werk te doen laten voldoen aan de redelijke eisen van goed en deugdelijk werk. Om alle aansluitingen wind en waterdicht, onder andere schubsgewijze aanleg van waterkerende voorzieningen, te kunnen maken was het noodzakelijk de dakopbouw nagenoeg geheel te demonteren, een en ander zoals omschreven in de gespecificeerde begroting van [D] , zie productie 15 bij dagvaarding, Ik heb de begroting van [D] daarom nauwgezet gecontroleerd en heb ten aanzien van de daarin genoemde werkzaamheden de volgende opmerkingen (…)’.
2.20.4.
Loos heeft vervolgens uitgelegd waarom hij op de begroting van [D] een aantal posten in mindering heeft gebracht. In antwoord op vraag c heeft hij de totale kosten voor noodzakelijke herstelwerkzaamheden inclusief BTW op € 10.942,26 begroot.
De mening van [X] Bouw over het deskundigenrapport van Janssen en het concept-rapport van Loos
2.21.
[X] Bouw is van mening dat Janssen zich voldoende zorgvuldig van zijn taak heeft gekweten en het onderzoek ter plaatse deugdelijk heeft uitgevoerd. [X] Bouw kan zich vinden in het rapport van Janssen en in de antwoorden die Janssen heeft gegeven op de vragen die de rechtbank hem heeft gesteld. [X] Bouw ziet geen aanleiding daarop nader in te gaan en betwist de inhoud van het rapport van Loos integraal. [X] Bouw verzoekt de rechtbank dan ook om geen nieuwe deskundige te benoemen en acht een nieuwe mondelinge behandeling niet nodig.
Met betrekking tot het gebruik van de rapportages van de deskundigen
2.22.
De rechtbank heeft het verzoek om een nieuwe mondelinge behandeling te gelasten afgewezen. Hiervoor, onder rechtsoverweging 2.8 heeft de rechtbank al geoordeeld dat en onder welke voorwaarden de concept-rapportage van Loos in de procedure wordt toegelaten. In aanvulling daarop merkt de rechtbank nog op dat partijen geen opmerkingen hebben geplaatst dan wel bezwaren hebben geuit tegen de door Janssen op de vragen d tot en met h gegeven antwoorden. Wel hebben [A] en [B] (behalve waar het betreft de vragen b en c) in algemene zin naar de rapportage van Loos verwezen en gesteld dat alleen al uit het concept-rapport van Loos volgt dat de door hun bij conclusie na deskundigenbericht geuite kritiek op het door Janssen uitgebrachte rapport gefundeerd is.
Daar waar [A] en [B] zich slechts in algemene zin beroepen op het rapport van Loos, zonder specifiek aan te geven dat en waarom het rapport van Janssen op een bepaald onderdeel niet klopt en waarom op dat punt de visie van Loos zou moeten worden gevolgd, zal de rechtbank uitgaan van de bevindingen van Janssen.
De tussenbeslissing van de rechtbank met betrekking tot de vragen b en c
2.23.
Na bestudering van het in geding gebrachte beeldmateriaal onderschrijft de rechtbank de bevindingen die Loos op schrift heeft gesteld naar aanleiding van de vragen b en c. Deze bevindingen zijn niet weerlegd door Janssen, nu hij het beeldmateriaal buiten beschouwing heeft gelaten en hij heeft geconcludeerd dat het werk van [X] Bouw op dit punt niet meer beoordeeld kon worden nu het al was verwijderd en vervangen.
2.24.
[X] Bouw heeft de door Loos getrokken conclusies met betrekking tot de dakbedekking, de lekkages en de waterschade bestreden door bij antwoordakte van 17 augustus 2022 te betwisten dat [X] Bouw (de heer [C] ) heeft toegegeven dat hij dat de door hem gekozen wijze van uitvoering van de dakrandafwerking feitelijk niet correct was en dat lekkage op termijn onvermijdelijk was. [X] Bouw stelt wel degelijk isolatie te hebben aangebracht door glaswoldekens met een aluminium laag. Daarnaast stelt [X] Bouw dat zich onder de daklijst bitumen bevond, zodat het dak daar waterdicht was. Tot slot stelt [X] Bouw dat [A] en [B] zelf zouden zorgdragen voor het schilderwerk en dat zij de daklijst kennelijk veel te laat hebben geschilderd, waardoor deze lang is blootgesteld aan weersinvloeden. De daktrim is volgens [X] Bouw in overleg met [A] en [B] op deze manier gemaakt, waarbij waterbestendig materiaal is gebruikt.
2.25.
De rechtbank stelt vast dat Loos zijn conclusie dat [X] Bouw de bitumineuze dakbedekking ter hoogte van de randaansluitingen ondeugdelijk heeft uitgevoerd met lekkage als direct gevolg, uitvoerig heeft gemotiveerd aan de hand van het hem ter beschikking gestelde beeldmateriaal. [X] Bouw stelt daar enkel een kale betwistingen tegenover. Dat is niet voldoende. Reeds op grond hiervan hebben [A] en [B] onder verwijzing naar de conclusies van Loos, naar het oordeel van de rechtbank zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat [X] Bouw bij de dakopbouw bij de keuken is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. De stelling dat het te laat schilderen van het houtwerk door [A] en [B] heeft geleid tot de lekkage is niet onderbouwd, zodat de rechtbank deze passeert. Bovendien kan het gebruik van onbewerkt hout worden gezien als het gebruik van ondeugdelijk materiaal. Het had dan op de weg van [X] Bouw als aannemer gelegen om [A] en [B] hiervoor te waarschuwen. Dat dat is gebeurd, is niet gebleken. [X] Bouw kan zich evenmin verschuilen achter de instemming die [A] en [B] zouden hebben gegeven aan de manier waarop de daktrim is gemaakt. Het had van [X] Bouw als professioneel aannemer verwacht mogen worden dat hij had voorzien dat het maken van de daktrim op deze manier tot lekkage zou lijden en [X] Bouw had [A] en [B] daarvoor moeten waarschuwen. [X] Bouw is er dan ook niet in geslaagd om aan te tonen dat de tekortkoming haar niet is toe te rekenen. [X] Bouw is dan ook aansprakelijk voor de schade die het gevolg is van deze tekortkoming in de nakoming.
2.26.
[X] Bouw betwist dat hij tegenover Loos heeft erkend dat hij wist dat de wijze waarop hij de dakbedekking had aangebracht uiteindelijk tot lekkage zou leiden. Nog daargelaten dat deze verklaring volgens zowel Loos als [A] en [B] is afgelegd in het bijzijn van partijen, gaat de rechtbank er zoals eerder al overwogen van uit dat Loos zijn rapport niet in 2022, maar destijds niet lang na het uitvoeren van het onderzoek ter plaatse heeft opgesteld. Op dat moment was Loos nog een onafhankelijke, door de rechtbank benoemde deskundige, die geen reden had om in het voor- of nadeel van één van de partijen te rapporteren. In dat opzicht heeft de rechtbank dan ook geen reden om de verklaring van Loos in twijfel te trekken. Maar ook als ervan moet worden uitgegaan dat [X] Bouw geen erkennende verklaring heeft afgelegd, acht de rechtbank de onderzoeksconclusies van Loos voldoende om te komen tot het oordeel dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming die leidt tot de aansprakelijkheid van [X] Bouw voor de daaruit voortvloeiende schade.
2.27.
Tegen de begroting van de schade door Loos, zoals beschreven onder rechtsoverweging 2.19.4. heeft [X] Bouw ingebracht dat Loos er ten onrechte
vanuit is gegaan dat een compleet nieuwe aanbouw moest worden gemaakt, terwijl
uitsluitend een nieuw dak moest worden aangebracht; de kosten daarvan belopen naar
schatting maximaal € 1.500,00, aldus [X] Bouw . Ook hier geldt dat [X] Bouw haar stelling dat uitsluitend een nieuw dak moest worden aangelegd, niet heeft onderbouwd. Loos bespreekt op pagina 13 en 14 van zijn concept-rapportage puntsgewijs wat volgens hem aan herstelwerkzaamheden nodig en onnodig was om het door [X] Bouw geleverde werk te laten voldoen aan de eisen van goed en deugdelijk werk. Op grond van die afweging heeft Loos in totaal € 3.218,74 exclusief BTW op de raming van [D] in mindering gebracht. In het licht van deze gemotiveerde stellingname van Loos waarop [A] en [B] zich beroepen, heeft [X] Bouw te weinig aangevoerd. De rechtbank heeft op basis van het in het geding gebrachte beeldmateriaal niet kunnen vaststellen dat Loos een onjuiste beoordeling heeft gemaakt en zal dan ook uitgaan van de door Loos getrokken conclusies en de daaraan in zijn begroting gekoppelde consequenties. Daarbij moet tevens rekening worden gehouden met wat de rechtbank al in haar vonnis van 31 januari 2018 in rechtsoverweging 7.27 heeft geoordeeld, namelijk dat een deel van de begroting van [D] ziet op kozijnen en metselwerk waarvoor geen ingebrekestelling is verstuurd. De kosten voor de kozijnen heeft Loos al in mindering gebracht. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de kosten van herstel begroot op de door Loos op basis van de begroting van [D] begrote kosten als bedoeld in vraag c van € 10.942,26 inclusief btw en dat daarop in mindering worden gebracht een bedrag van € 390,78 (exclusief btw, komt overeen met € 472,84 inclusief btw) nu deze kosten verband houden met metselwerk en [X] Bouw op dit punt niet in gebreke is gesteld, zodat de daarmee verband houdende vorderingen niet kunnen worden toegewezen. De herstelkosten worden op dit punt dan ook begroot op € 10.469,42.
De kantelaaf (vraag d)
2.28.
Als vraag d heeft de rechtbank de deskundige de vraag voorgelegd wat de kosten zijn van het alsnog afwerken van de kantelaaf van de gestucte metselwerkplint.
2.29.
Volgens Janssen dient bij de afwerking de metselwerkplint ter plaatse van de dagkanten richting het kozijn naar nul weg te lopen om onderhoudsproblemen aan het (schilderwerk van het) kozijn te voorkomen. Hij schat in dat een ter zake kundige vakman de metselwerkplint ter plaatse van de dagkanten kan aanhelen voor een bedrag van € 200,00 inclusief btw.
2.30.
De rechtbank leidt uit de bevindingen van Janssen af dat de kantelaaf gebrekkig was afgewerkt, zodat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst op grond waarvan [X] Bouw schadeplichtig is. Nu geen van beide partijen bezwaar heeft gemaakt tegen de door Janssen gemaakte inschatting van de kosten om het gebrek te verhelpen, zal de rechtbank de schade die [X] Bouw dient te vergoeden op dit punt vaststellen op € 200,- inclusief btw.
2. Herstel overige gebreken
Gaten in de muur (vraag e)
2.31.
In het vonnis van 31 januari 2018 heeft de rechtbank geoordeeld dat als pur niet het geschikte middel is om deze gaten te dichten, [X] Bouw dat aan [A] en [B] had moeten laten weten. De rechtbank heeft besloten dit onderdeel bij de deskundigenopdracht te betrekken en heeft de deskundige gevraagd wat de kosten zijn voor het alsnog op juiste wijze afwerken van de openingen die nu met pur zijn gedicht.
2.32.
Janssen heeft in dit verband gerapporteerd dat hij aanneemt dat, gegeven de funderingsgrondslag, er geen verdere zetting zal plaatsvinden. Gegeven het verschil in werking van de diverse materialen had er een mantelbuis toegepast moeten worden. Nu deze mantelbuizen ontbreken, kunnen of twee halve buishelften van een passende diameter worden toegepast dan wel kunnen de leidingen worden omwikkeld met een duurzaam materiaal. Uiteraard dient het ingebrachte PUR-schuim voordien te worden verwijderd. De ruimte tussen mantelbuis /omwikkeling dient met een mortel te worden aangewerkt waarna het maaiveld definitief kan worden afgewerkt. Janssen schat in dat een ter zake kundige vakman de beschreven werkzaamheden kan uitvoeren voor een bedrag van € 375,- inclusief BTW.
2.33.
Nu Janssen heeft vastgesteld dat [X] Bouw verkeerd materiaal heeft gebruik om de gaten te dichten, heeft hij op dit punt gebrekkig werk geleverd. Naar het oordeel van de rechtbank is [X] Bouw dan ook tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst en is hij aansprakelijk voor de daaruit voortvloeiende schade. Omdat door partijen tegen de hoogte van het door Janssen geschatte schadebedrag geen bezwaar is gemaakt, stelt de rechtbank de door [X] Bouw op dit onderdeel te vergoeden schade vast op € 375,- inclusief btw.
Dorpel (vraag f)
2.34.
De rechtbank heeft de dorpel betrokken in de deskundigenopdracht en Janssen de vraag gesteld of [X] Bouw , gelet op het afwerkingsniveau dat mag worden verwacht, gebrekkig werk heeft geleverd ten aanzien van de afwatering van de onderdorpel. Indien dit het geval is, is Jansen gevraagd wat de kosten van herstel zijn.
2.35.
Janssen heeft in zijn rapportage vastgesteld dat het hier de ontbrekende onderdorpel van de achterdeur betreft. Omdat een gesloten buitenschil dient te
worden opgeleverd dient deze alsnog te worden aangebracht. Gelet op de nabijheid van het maaiveld dient er volgens hem een afwaterende niet al te brede (niet te ver uitkragende), goed onderkauwde en onder afschot geplaatste hardstenen onderdorpel toegepast te worden. Janssen schat in dat een ter zake kundige vakman de dorpel kan leveren en plaatsen voor een bedrag van € 250,00 inclusief btw.
2.36.
Nu [X] Bouw gelet op de bevindingen van Janssen heeft nagelaten een voor een gesloten buitenschil noodzakelijk onderdeel te installeren, heeft hij daarmee niet gedaan wat op grond van de overeenkomst van hem verlangd mocht worden. In die zin is [X] Bouw tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst en is zij aansprakelijk tegen de daaruit voortvloeiende schade. Nu deze schade door Janssen is begroot op € 250,- inclusief btw en daartegen door partijen geen bezwaar is gemaakt, zal de rechtbank de schade op dat bedrag vaststellen.
Sluitwerk tuindeuren (vraag g)
2.37.
De rechtbank heeft in haar vonnis van 31 januari 2018 bepaald dat het hang- en sluitwerk zal worden meegenomen in de vraagstelling aan de deskundige. Omdat de
deur met "deurnaald" en het SGK3 niveau wel in de offerte staan, terwijl [A] en [B] volgens [X] Bouw hebben verzocht de deur te maken zoals deze is uitgevoerd, dus niet als duodeur omdat zij geen "deurnaald" wilden, heeft de rechtbank geoordeeld dat het aan [X] Bouw is om te bewijzen dat ondanks dat een deur met deurnaald en SGK3 niveau in de offerte staat, iets anders is afgesproken met [A] en [B] . Als hernummerde vraag g heeft de rechtbank Janssen gevraagd wat de kosten zijn voor het alsnog aanbrengen van het juiste hang- en sluitwerk en de vulringen, en wat de kosten zouden zijn voor het alsnog aanbrengen van de (in de offerte genoemde) duodeur met hang- en sluitwerk SKG 3.
Bewijsopdracht
2.38.
In het kader van de bewijsopdracht is van belang dat artikel 164 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat indien een partij als getuige is gehoord, haar verklaring omtrent door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs.
Waar [X] bouw bewijsopdrachten heeft gekregen, is dat in feite een bewijsopdracht aan [C] omdat hij immers de gedaagde partij is. [X] bouw is slechts de handelsnaam.
2.39.
[C] heeft tijdens het getuigenverhoor verklaard dat SKG3 betekent dat er een driepuntsvergrendeling is. Een deur met een deurnaaldvergrendeling heeft twee punten op de passieve deur en één punt op de loopdeur. Deze is dus op drie punten vergrendeld. De keuze is echter op een ander systeem gevallen omdat [A] en [B] dit niet mooi vonden. Er is nu een boven- en een ondersluiting. Dit is een espagnolet-sluiting. De afwerking van de deurnaald zou van aluminium zijn en is nu van hout vanwege de uitstraling. Het veiligheidsniveau van wat er nu is aangebracht is hetzelfde als van de offerte, namelijk een driepuntsvergrendeling, aldus [C] .
2.40.
[A] heeft als getuige verklaard dat ze inderdaad geen deurnaald wilden. Er zou hang- en sluitwerk komen dat veilig is en aan de eisen voldoet. Er is volgens hem iets geplaatst, maar niet het juiste. Hij weet niet of het hang- en sluitwerk nu aan de eisen voldoet, want daar heeft hij geen verstand van, maar het oogt volgens hem niet deugdelijk genoeg en het kan niet dicht.
2.41.
[B] heeft tijdens de contra-enquête verklaard dat [C] een deurklink op de tuindeuren wilde zetten, maar dat zij dat niet passend vonden. [C] heeft er toen een ander systeem opgezet. Het is volgens [B] echter niet zo dat zij geen deurnaald wilden. Een deurnaald houdt in dat de deuren vastgezet kunnen worden in de kozijnen / in een ander element kunnen grijpen. Dat is nu niet zo, met een beetje kracht kunnen de deuren van buitenaf opengemaakt worden. Ook heeft [B] verklaard dat zij denkt dat haar man niet heeft begrepen wat een deurnaald is. Volgens [B] heeft [X] Bouw met hen niet gesproken over het hang- en sluitwerk op deze deuren, terwijl [C] wist dat hij over dit soort zaken met haar moest bellen.
2.42.
De rechtbank stelt vast dat de stelling van [X] Bouw dat in afwijking van de offerte is afgesproken dat geen duodeur met deurnaald zou worden aangebracht, strookt met de verklaring van [C] tijdens het getuigenverhoor dat is gekozen voor een ander systeem (dan geoffreerd) omdat [A] en [B] dat systeem niet mooi vonden. Deze stelling vindt steun in de verklaring van [A] die als getuige heeft verklaard dat zij inderdaad geen deurnaald wilden. Dat [B] enkele maanden later tijdens de contra-enquête heeft verklaard dat haar man niet goed heeft begrepen wat een deurnaald inhoudt, doet daar niet aan af. Naar het oordeel van de rechtbank is [X] Bouw er dan ook in geslaagd te bewijzen dat de afwijking van de offerte waar het de geplaatste tuindeuren betreft in overleg met [A] en [B] is gebeurd. Op dit punt is van een tekortkoming dan ook geen sprake.
De beantwoording van vraag g
2.43.
In zijn rapport vermeldt Janssen bij een foto die hij ter beantwoording van de vraag heeft toegevoegd, dat het op de foto getoonde raamsluitboompje later is toegevoegd door [B] en [A] . De espagnolet is door [X] -Bouw aangebracht. Bij het sluiten van de espagnolet wordt gepoogd, door middel van de sluitlat, beide deurdelen te vergrendelen.
In de offerte wordt voor het kozijn in de zijgevel met tuindeuren en zijlichten aangegeven dat deze zal worden voorzien van een “deurnaald sluitsysteem SKG 3” waarmee een veiligheidsklasse met 3 sterren wordt bedoeld. Volgens Janssen kost het dergelijk sluitsysteem € 430,00 inclusief btw. Janssen schat in dat een ter zake kundige vakman het verdere hang- en sluitwerk kan leveren en plaatsen voor een bedrag van € 700,00 inclusief btw.
2.44.
Zoals overwogen in r.o. 2.42 is er geen sprake van een tekortkoming aan de kant van [X] bouw wat betreft de duodeur met deurnaald. Ten aanzien van het overige hang- en sluitwerk heeft [C] verklaard dat hij dit wel wilde aanpassen, maar dat hij daarvoor de kans niet kreeg (productie 3 bij conclusie van antwoord). Uit het rapport van Janssen leidt de rechtbank af dat het overige hang- en sluitwerk niet voldoet aan hetgeen was overeengekomen (al dan niet wat betreft het veiligheidsniveau). Op deze gronden oordeelt de rechtbank dat de door Janssen genoemde kosten van € 700,00 inclusief btw voor dit onderdeel toewijsbaar zijn nu sprake is van een tekortkoming in de nakoming.
3. herstel elektra en vloerverwarming(vraag h)
2.45.
In het vonnis van 31 januari 2018 heeft de rechtbank geconstateerd dat in het rapport van [Z] staat dat er twijfel is over de vraag of de vloerverwarming juist is aangesloten en dat deze een brommend geluid maakt (pagina 13). [A] en [B] hebben een inspectierapport laten opmaken door [E] (productie l7 bij dagvaarding).
Volgens [X] Bouw gaat het hier om lucht in de installatie, wat niets bijzonders is.
De rechtbank heeft besloten ook dit onderdeel te betrekken in de vraagstelling aan de deskundige. Als hernummerde vraag h is aan Janssen de vraag voorgelegd of [X] Bouw gelet op het afwerkingsniveau dat mag worden verwacht, gebrekkig werk heeft geleverd ten aanzien van de vloerverwarming. Als dat het geval is, is Janssen gevraagd wat de kosten zijn om dit te herstellen naar het niveau van de offerte.
2.46.
Janssen heeft vraag h in zijn rapportage als volgt beantwoord.

In de offerte staat ten aanzien van de vloerverwarming opgenomen: “Ik ben van een 6 groepsverdeler met 720 meter slang erachter uitgegaan als hoofdverwarming.”
De CV-ketel is bestaand en tekortkomingen zijn voor rekening en risico van opdrachtgevers tenzij kan worden aangetoond dat de gebreken zijn veroorzaakt vanuit de verbouwingswerkzaamheden. Van dat laatste lijkt echter geen sprake.
De locatie van de gasmeter en groepenkast zijn niet gewijzigd. De benodigde ventilatie van de meterruimte had al verzorgd dienen te zijn voor aanvang van de werkzaamheden van [X] Bouw .
De vloerverwarming functioneert momenteel naar behoren. In de tussentijd zijn echter wel de aanvoer- en retourleiding van/naar de verdeler verwisseld. De in bijlage 1 opgenomen herstelkostennota van [F] t.w.v. € 275,21 komt de deskundige alleszins redelijk voor. De verdeler is inclusief bevestigingsmateriaal geleverd en de verdeler had ook deugdelijk bevestigd moeten worden.
Een AVDO (bypass ventiel) had in dit geval bij de verdeler geplaatst moeten worden.
De in de offerte van [E] (productie 19 bij de dagvaarding) genoemde bedragen komen de deskundige alleszins redelijk voor. Het betreft dan (45,00 + 9,21 =) € 54,21 inclusief btw voor de correcte bevestiging van de verdeler en (90,00 + 57,76 =) € 147,76 inclusief btw voor de bypass.”
2.47.
Met betrekking tot de door Janssen gegeven antwoorden op de vragen d tot en met h hebben [A] en [B] bij conclusie na deskundigenbericht te kennen gegeven geen opmerkingen te hebben. Naar aanleiding van de alsnog verkregen concept-rapportage van Loos hebben [A] en [B] in de begeleidende akte aangegeven dat Loos de vraag die de rechtbank over de vloerverwarming heeft gesteld (vraag h) heel wat duidelijker en beter onderbouwd heeft beantwoord dan Janssen.
Tussenbeslissing van de rechtbank met betrekking tot de vragen d tot en met h
2.48.
De rechtbank is het met betrekking tot vraag h met [A] en [B] eens, dat Loos de vraag heel wat duidelijker en beter onderbouwd heeft beantwoord dan Janssen. Tegelijkertijd constateert de rechtbank dat zowel Janssen als Loos concluderen dat de verwarmingsinstallatie gebrekkig en ondeskundig is aangelegd. Met name de bevestiging/ondersteuning is niet deugdelijk geweest, wat tikkende geluiden kan verklaren die door [A] en [B] werden gehoord. De rechtbank is gelet hierop dan ook van oordeel dat [X] Bouw op dit onderdeel is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en in beginsel aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Zowel door Janssen als door Loos zijn de herstelkosten berekend aan de hand van de offertes van installateurs. Beiden komen op nagenoeg dezelfde herstelkosten uit. Daarom zal de rechtbank uitgaan van het door Janssen becijferde bedrag dat in totaal: € 477,18 bedraagt. Nu geen concrete bezwaren zijn geuit tegen deze kosten, zal de rechtbank de uit de niet nakoming voortvloeiende schade op dit onderdeel vaststellen op dat bedrag.
De elektrische installatie (vraag i)
2.49.
In het vonnis van 31 januari 2018 heeft de rechtbank geconstateerd dat in het rapport van [Z] op pagina 14 een aantal tekortkomingen aan de elektrische installaties staan genoemd. [A] en [B] hebben als productie 18 een inspectierapport van [E] overgelegd. [X] Bouw heeft ten aanzien van een aantal onderdelen aangevoerd dat dit in overleg met [A] en [B] is gebeurd (geen lichtpunten in de woonkamer, slechts één nieuwe groep in de meterkast, geen ventilatie in de meterkast) of dat hij dat niet heeft gedaan (geen wijzigingen aangebracht in meterkast). De rechtbank heeft overwogen dat [X] Bouw haar stellingen, die zijn aan te merken als bevrijdende verweren, zal dienen te bewijzen.
Voor het overige heeft de rechtbank besloten dit te betrekken in de vraagstelling aan de deskundige. Als hernummerde vraag i is Janssen gevraagd of [X] Bouw , gelet op het afwerkingsniveau dat mag worden verwacht, gebrekkig werk heeft geleverd ten aanzien van de elektrische installatie. En als dit het geval is, is Janssen gevraagd de kosten van herstel naar het niveau van de offerte te becijferen.
De bewijsopdracht
2.50.
De rechtbank herhaalt hier dat op grond van artikel 164, lid 2 Rv de verklaring van een partij die de bewijsopdracht heeft gekregen, geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs.
Lichtpunten
De rechtbank constateert [C] ter ondersteuning van zijn stelling dat het achterwege laten van lichtpunten in de woonkamer in overleg met [A] en [B] is gebeurd, als partij-getuige heeft verklaard dat [A] en [B] hadden aangegeven dat zij lichtpunten in de woonkamer niet mooi vonden. Op de plaats waar een lichtpunt zou komen zit een open haard die uiteindelijk een doorkijkhaard geworden. Vanwege de plek van de haard, de loop van de keuken naar de hal en waar ze hun meubels wilden neerzetten, wilden [A] en [B] daar volgens [C] geen lamp meer hebben. Er zijn voldoende stopcontacten aangebracht en [A] en [B] zouden in plaats van een lichtpunt gebruik gaan maken van vloerlampen, zo heeft [C] verklaard.
Zowel [A] als [B] hebben tijdens de enquête en de contra-enquête verklaard dat er is afgesproken om in de woonkamer een lichtpunt te maken. Als [C] zegt dat dat heeft te maken met de indeling of de inrichting met de plek van de open haard, dan is dat niet waar, zo verklaren beiden. De plek van de open haard stond al vast en [A] en [B] verklaren beiden niet te snappen waar hij dit vandaan haalt, ook omdat de indeling niet is veranderd. J.H.M. [B] , de zus van [B] , heeft verklaard dat er één muur is verwijderd, maar dat voor de rest de indeling niet zozeer is veranderd.
2.51.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen getuigenverklaringen afgelegd die kunnen dienen als steunbewijs voor de verklaringen van partij-getuige [C] . Dit betekent dat hij er niet in is geslaagd om te bewijzen dat het niet aanleggen van lichtpunten in de woonkamer in overleg met [A] en [B] is gebeurd. Derhalve moet worden uitgegaan wat de overeenkomst tussen partijen, zoals die blijkt uit de prijsopgave van 23 augustus 2013. Daarin staat dat voor de woonkamer/keuken 5 lichtpunten / lichtschakelaars worden genoemd en 30 wandcontactdozen. Dit moet met inachtneming van de uitkomst van de bewijsopdracht aldus worden uitgelegd dat ook in de woonkamer een lichtpunt aangelegd had moeten worden. Nu dat niet is gebeurd is [X] Bouw op dit punt tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst.
Nieuwe groep(en) in de meterkast
2.52.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat er in overleg met [A] en [B] maar één nieuwe groep in de meterkast geplaatst zou worden, heeft [C] als partij-getuige verklaard dat de reden daarvoor was dat er veel muren zijn verwijderd, waardoor er een compleet andere ruimte is ontstaan. Omdat er vanuit de oude badkamer nog bruikbare groepen bleken te liggen was er uiteindelijk maar één extra groep nodig, in zijn herinnering voor de oven of de vaatwasser. Daarom is er in overleg met de opdrachtgevers maar één nieuwe groep in de meterkast geplaatst.
Volgens [A] is niet afgesproken dat er zou worden afgeweken van de offerte met betrekking tot het aantal groepen in de meterkast. Naar zijn weten is er afgesproken dat er ventilatie in de meterkast zou komen, maar hij durft dat niet met zekerheid te zeggen, omdat het al lang is geleden.
[B] heeft in dit verband verklaard dat als [C] zegt dat er maar één nieuwe groep in de meterkast nodig was omdat er nog bruikbare groepen uit de oude badkamer kwamen, hij dat niet met hun heeft gedeeld. Hij heeft het ook nog verkeerd aangelegd, namelijk zonder aardlekschakelaar.
2.53.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen getuigenverklaringen afgelegd die kunnen dienen als steunbewijs voor de verklaringen van partij-getuige [C] . Dit betekent dat hij er niet in is geslaagd om te bewijzen dat het aanleggen van maar één nieuwe groep in de meterkast in overleg met [A] en [B] is gebeurd. Derhalve moet worden uitgegaan wat de overeenkomst tussen partijen, zoals die blijkt uit de prijsopgave van 23 augustus 2013. Daarin is opgenomen “Tevens 3 nieuwe groepen in de meterkast.”. [X] Bouw is dus op dit punt tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst.
Ventilatie in de meterkast
2.54.
[X] Bouw stelt dat het niet aanbrengen van ventilatie in de meterkast in overleg met [A] en [B] is gebeurd. [C] heeft daarover als partij-getuige verklaard dat niet in de offerte staat dat er ventilatie in de meterkast moet komen en dat is tussen partijen ook niet ter sprake gekomen. De bestaande deur zit volgens [C] nog in de meterkast.
[A] heeft tijdens de enquête hierover verklaard dat naar zijn weten is afgesproken dat er ventilatie in de meterkast zou komen, maar hij durft dat niet met zekerheid te zeggen, omdat het al lang is geleden.
[B] heeft tijdens de contra-enquête verklaard dat naar haar weten wel is afgesproken dat er ventilatie in de meterkast zou worden aangebracht. [B] denkt dat het ook gewoon in de offerte staat.
2.55.
Nu [C] terecht heeft verklaard dat in de prijsopgave van 13 augustus 2013 niet is opgenomen dat ventilatie in de meterkast aangebracht moet worden en [A] en [B] niet met zekerheid en niet voorzien van enige onderbouwing stellen dat dat wel zo is, is de rechtbank van oordeel dat [X] Bouw op dit punt is geslaagd in het leveren van het bewijs, zodat er vanuit moet worden gegaan dat het aanbrengen van ventilatie in de meterkast geen onderdeel van de overeenkomst tussen partijen was. Dit wordt bevestigd door Janssen die daarover heeft opgemerkt dat de ventilatie van de meterruimte al verzorgd had dienen te zijn voor aanvang van de werkzaamheden van [X] Bouw .
Wijzigingen in de meterkast
2.56.
[X] Bouw stelt geen wijzigingen te hebben aangebracht in de meterkast.
[C] heeft dit als partij-getuige in zijn verklaring bevestigd.
[A] heeft tijdens de enquête verklaard dat er wel wijzigingen in de meterkast zouden komen, maar hij kon niet zeggen wat er dan gewijzigd zou worden, omdat hij daar naar zijn zeggen geen verstand van heeft.
[B] heeft tijdens de contra-enquête verklaard dat zij niet uit haar hoofd weet of er in de offerte is opgenomen dat er nog andere wijzigingen in de meterkast zouden worden aangebracht.
2.57.
Nu [C] heeft verklaard dat hij geen wijzigingen in de meterkast heeft aangebracht en [A] en [B] niet stellig en onderbouwd hebben kunnen verklaren dat dit op basis van de offerte wel had moeten gebeuren, en de rechtbank dat ook zelf niet uit de offerte afleidt, is [X] Bouw naar het oordeel van de rechtbank geslaagd in haar bewijsopdracht en dient uitgangspunt te zijn dat partijen niet zijn overeengekomen dat (meer) wijzigingen in de meterkast aangebracht hadden dienen te worden. Hieronder vallen niet de wijzigingen die nodig zijn om de elektrische installaties goed werkend te maken. Die wijzigingen dient [X] Bouw wel aan te leggen. Welke wijzigingen dat zijn volgt uit rechtsoverweging 2.62 en verder.
Beantwoording vraag i
2.58.
Janssen heeft vraag i met betrekking tot de elektrische installatie als volgt beantwoord.

In de offerte staan voor de 1e verdieping 4 lichtschakelaars met lichtpunten (bediening) opgenomen, naast 10 stuks geaarde wandcontactdozen. In de badkamer op de begane grond zullen rvs-spotjes worden ingebouwd en een lichtschakelaar alsmede 2 wandcontactdozen worden geplaatst. Voor de woonkamer/keuken worden 5 lichtpunten / lichtschakelaars genoemd en 30 wandcontactdozen. Verder staat vermeld “Tevens 3 nieuwe groepen in de meterkast.”
De wandcontactdozen, dozen voor de lichtschakelaars en de lichtpunten zijn alle ingebouwd. Deze zijn via leidingwerk voor de bedrading met elkaar verbonden waarna de wanden en plafonds zijn afgewerkt. Vermeld staat dat er is uitgegaan van een bepaald aantal lichtpunten met schakelaars en wandcontactdozen. Aangenomen mag worden dat het aantal en locatie van de diverse lichtpunten, schakelaars en wandcontactdozen in onderling overleg tot stand is gekomen. Eventuele afwijkingen in de aantallen ten opzicht van de offerte dient te worden verrekend.
De volgende constateringen zijn juist:
- Er is geen installatieschema en groepenverklaring aanwezig;
- De kabel is niet juist ingevoerd in de groepenkast;
- De aarding is niet middels een aardblok aangesloten *2).
- Het is niet toegestaan om meerdere draden onder 1 bout aan te sluiten *2);
- De voorzijde van de kast is niet geheel afgedicht *2);
- De leiding achter de gasmeter is niet met de vereffening verbonden;
- De hoofdschakelaar ontbreekt;
- De montageplaat onder de wandcontactdoos ontbreekt;
- (De bemerking aangaande de terreinverlichting is een NEN3140 constatering en daarmee een advies in plaats van een voorschrift);
- Groep 7 is niet voorzien van een aardlek beveiliging;
- De aansluiting van de toiletventilator dient correct te worden bevestigd.
- De wasmachine en wasdroger kunnen, als er geen aparte groep beschikbaar is, via een
voorkeurschakelaar worden bediend;
- Alle metalen delen in de badkamer dienen zichtbaar vereffend te worden
- De lasdoos op de overloop dient toegankelijk te zijn *1);
- Het losse snoer in het plafond van de studeerkamer voldoet niet aan de regelgeving *1);
- Het deksel van de lasdoos achter het knieschot in de slaapkamer ontbreekt. Onduidelijk is wat de functie is en hoe deze wordt geschakeld.
De elektrische installatie was reeds bestaand en volgens de offerte zouden 3 nieuwe groepen worden bijgeplaatst. Er is echter, naar verluid, slechts 1 groep bijgeplaatst.
De lichtaansluitpunten op de overloop en studeerkamer dienen te worden aangepast *1); de kosten hiervoor bedragen (2 * 180,00 + 36,82 =) EUR 433,64 inclusief btw.
Bij de voorgaande vraag was reeds aangegeven dat ‘De locatie van de gasmeter en groepenkast zijn niet gewijzigd. De benodigde ventilatie van de meterruimte had al verzorgd dienen te zijn voor aanvang van de werkzaamheden van AIB.”
De deskundige gaat er, mede op grond van de offerte, vanuit dat de toiletventilator, terreinverlichting en de wasmachine/wasdroger aansluitingen geen onderdeel vormen van de opdracht aan AIB.
AIB had de kast veilig moeten achterlaten *2). Op grond hiervan is de deskundige van mening dat de situaties als getoond op foto’s 94, 96 en 91 van productie 18 bij de dagvaarding verholpen hadden moeten worden. Volgens productie 19 bedragen de bijbehorende kosten (67,50 + 21,42 + 4500 + 7,71 + 40,50 +10,31 =) EUR 192,44 inclusief btw.
Naar de mening van de deskundige is het uitbreken van de badkamervloer om alsnog een aardnet aan te brengen niet nodig.
2.59.
[A] en [B] hebben de door Janssen naar aanleiding van vraag i getrokken conclusies in twijfel getrokken:
‘Ook de vragen gesteld onder i heeft de heer Jansen niet volledig beantwoord. Voor zover
beantwoording heeft plaatsgevonden ontbreekt een begrijpelijke onderbouwing. Kortom:
wederom haastwerk. Ook deze vraag dient naar het oordeel van [A] en [B] opnieuw te worden voorgelegd, aan een andere deskundige die er wel tijd en zorg aan kan besteden, om alsnog inhoudelijk te worden onderzocht en beantwoord. Waar de heer Jansen zijn gemakkelijke veronderstelling “aangenomen mag worden dat het aantal en de locatie van de diverse lichtpunten, schakelaars en wandcontactdozen in onderling overleg tot stand is gekomen” op baseert is onduidelijk. Partijen hebben hem dit niet gezegd en hij heeft er ook niet naar gevraagd. Zoals al bij dagvaarding en ook in de NK rapportages aangegeven: er zijn helemaal geen lichtpunten aangebracht (en overigens ook geen 30 wandcontactdozen).
De heer Jansen had conform opdracht behoren aan te geven wat de kosten zijn om hier alsnog voor zorg te dragen. De heer Jansen acht de constateringen in de rapportage van [E] blijkbaar juist (zie blad 14/24 van zijn rapportage). Maar hij geeft vervolgens niet, althans niet deugdelijk onderbouwd, aan waarom hij desalniettemin kennelijk vindt dat slechts de situaties die zijn getoond op foto 94, 96 en 91 van die rapportage verholpen zouden hoeven te worden. AIB was verantwoordelijk voor de benodigde aanpassingen in de meterkast, waartoe zij blijkens de offerte onder meer 3 groepen zou plaatsen. AIB behoorde daarbij uiteraard ook te zorgen voor het (wederom) op juiste manier bevestigen van de diverse aansluitingen op die groepen. Dat alles heeft AIB niet uitgevoerd. De passage in het rapport “er is echter naar verluid slechts 1 groep bijgeplaatst.” toont opnieuw de oppervlakkigheid c.q. het ontbreken van onderzoek aan. “Naar verluid.” Onderzoek naar het aantal geplaatste groepen (de offerte schrijft er drie voor) heeft de heer Jansen dus helemaal niet uitgevoerd.
De toiletventilator behoorde anders dan de heer Jansen (zonder daar naar te hebben gevraagd gemakshalve maar veronderstelt) wel degelijk tot de verantwoordelijkheid van AIB (offerte spreekt over beluchting) en zie ook productie 5 bij dagvaarding (toilet: afzuiging installeren). Zie ook pag. 17 van 19 van productie 4 bij dagvaarding. De heer Jansen onderbouwt verder ook op geen enkele manier waarom het volgens hem “niet nodig” zou zijn om (zie blad 9 van 15 van de [E] rapportage productie 18 en zie blad 2 van de [E] begroting productie 19) zorg te dragen voor de benodigde aarding in de badkamer. De door de heer Jansen gemaakte berekeningen en onderbouwingen zijn ook niet te volgen. Deugdelijker onderzoek en onderbouwing door een andere deskundige dan de heer Jansen zijn alsnog nodig’.
2.60.
Door [X] Bouw is hierop enkel in algemene zin gereageerd door te stellen dat het door de Janssen verrichte onderzoek afdoende is geweest en dat de door de rechtbank gestelde vragen (dus ook vraag i) naar behoren zijn beantwoord.
2.61.
De rechtbank deelt die visie van [X] Bouw niet en onderschrijft wat [A] en [B] naar aanleiding van de beantwoording van Janssen van vraag i hebben opgemerkt. Anders dan [A] en [B] ziet de rechtbank geen aanleiding om op dit punt nog een deskundige in te schakelen. Uit de beantwoording door Janssen kan namelijk wel afgeleid worden dat er veel punten van de elektrische installatie niet goed zijn uitgevoerd. Om die reden neemt de rechtbank als uitgangspunt wat [A] en [B] , onderbouwd aan de hand van het inspectierapport van [E] (productie 18 dagvaarding), met betrekking tot de noodzakelijke herstelwerkzaamheden en de daarmee gemoeide kosten (productie 19 dagvaarding) hebben gesteld en zal aan de hand daarvan, op basis van artikel 6:97 BW de schade die [A] en [B] als gevolg van het niet-nakomen van de overeenkomst op dit punt hebben geleden, schattenderwijs vaststellen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat op grond van de uitkomsten van de bewijsopdrachten [X] Bouw geen ventilatie en extra wijzigingen in de meterkast hoefde aan te brengen, maar wel die wijzigingen moest doorvoeren die nodig zijn om de elektrische installaties naar behoren te laten werken. De rechtbank begrijpt uit de rapportage van [E] dat het aansluiten van de wasmachine en droger op een aparte groep een dergelijke noodzakelijke wijziging is. Met Janssen is de rechtbank van oordeel dat uit de offerte/aannemingsovereenkomst niet blijkt dat de terreinverlichting onder de opdracht valt. Anders dan Janssen meent, valt de toiletventilator/de beluchting/afzuiging naar het oordeel van de rechtbank wel onder de opdracht.
Dit alles leidt de rechtbank tot het oordeel dat de kosten die zijn gemoeid met het herstel van de elektrische installatie naar het niveau van de offerte worden begroot op het door [E] berekende bedrag van € 2.438,75 - € 135,00 = € 2.303,75 aan arbeidskosten en € 1.473,01 – 300,39 = € 1.172,62 aan materiaalkosten, maakt € 3.476,38.
Vraag j
2.62.
Na hernummering tot vraag j heeft de rechtbank aan Janssen de vraag voorgelegd wat de dikte is van de gipsplaten die [X] Bouw heeft gebruikt. Ook is gevraagd wat het verschil in prijs daartussen is als gipsplaten van 9 mm in plaats van 12,5 mm zijn gebruikt.
2.63.
Janssen heeft daarop het volgende antwoord gegeven:

Volgens de offerte van AIB (productie 2 bij de dagvaarding [1]) wordt op de verdieping 80m2 12,5mm gipsplaat toegepast voor de binnenzijde van het dak. Voor de plafonds wordt nog eens 40m2 12,5mm gipsplaat toegepast. Dit komt samen overeen met de hoeveelheid voor het verderop genoemde stucadoorswerk van 120m2.
Voor de badkamer op de begane grond wordt een nieuw waterafstotend plafond geleverd. Er zijn geen m2 en gipsplaatdikte aangegeven.
Voor de woonkamer/keuken is 83 m2 12,5mm gipsplaat voor de plafonds opgenomen.
Het is gebruikelijk om 9mm toe te passen in plafonds. Voor wanden dienen platen van 12,5mm te worden toegepast en in natte ruimtes dienen dit voorbehandelde ‘groene’ platen (type H) te zijn. Technisch is het corrrect om 9mm gipsplaat toe te passen in plafonds waaronder ook begrepen de binnenzijde van het dak.
Niet betwist wordt dat AIB gipsplaten van 9mm heeft toegepast. Voor het verwerken geldt geen prijsverschil daar de benodigde verwerking niet wijzigt. Er is (120 + 83 =) 203m2 gipsplaat van 12,5mm aangeboden. Het prijsverschil (Hornbach) bedraagt (2,53 —2,29 =) EUR 0,24 per m2. Het prijsverschil voor 203m2 bedraagt daardoor EUR 48,72 inclusief btw.”
2.64.
In de conclusie na deskundigenbericht stellen [A] en [B] dat bij de beantwoording van vraag i [rechtbank: lees: j] wordt voorbijgegaan aan de kern van het probleem. De kern van het probleem is niet slechts dat er, in afwijking van de offerte, platen van slechts 9 mm in plaats van 12,5 mm zijn toegepast, maar dat de toegepaste platen hoe dan ook al niet geschikt zijn voor de (beoogde) natte ruimtes waarin ze zijn toegepast. Ze zijn niet waterafstotend, ofschoon zulks wel was geoffreerd c.q. uit de opdracht voortvloeide. [A] en [B] hebben dan ook niets aan het door de heer Jansen berekende prijsverschil van € 48,72. Met vergoeding van dat prijsverschil zijn de problemen niet opgelost. De door AIB in de badkamer beneden toegepaste, van de offerte afwijkende, gipsplaten van 9 mm zullen immers in zijn geheel vervangen moeten worden door een waterafstotend gipsplafond sausklaar gestukadoord (zoals geoffreerd “nieuw waterafstotend gipsplafond sausklaar gestukadoord incl. rvs spotjes.”).
2.65.
De rechtbank is van oordeel dat [X] Bouw de overeenkomst niet is nagekomen door 9 mm gipsplaten in plaats van 12,5 mm gipsplaten te gebruiken. Nu de gipsplaten door [X] Bouw allemaal zijn gebruikt voor plafonds, waaronder begrepen de binnenzijde van het dak, en daarvoor het gebruik van 9 mm gipsplaten gebruikelijk is, heeft [X] Bouw geen gebrekkig werk geleverd door het gebruik van de 9 mm gipsplaten. De tekortkoming in de nakoming bestaat enkel uit het niet gebruiken van het materiaal dat was
overeengekomen. Janssen heeft de schade dan ook terecht begroot op het prijsverschil van € 48,72 tussen de 9 mm en 12,5 mm gipslaten.
Wel gebrekkig is het gebruik van onbehandelde 9 mm gipsplaten in de natte ruimte. De rechtbank is van oordeel dat het slopen van de aangebrachte platen en vervangen door de geoffreerde waterafstotende gipsplaten een te ingrijpende en kostbare oplossing is gezien het door NK aangedragen alternatief van het aanbrengen van een extra laag waterafstotend sauswerk. De kosten hiervan, zijn door NK (zie productie 9 bij dagvaarding blad “Subtotalen 2” onder het kopje Badkamer) begroot op een bedrag van € 540,- excl. BTW ofwel € 653,40 inclusief BTW.
[A] en [B] merken terecht op dat de gipsplaten in de plafond van de keuken als gevolg van de lekkage ook vervangen moesten worden. Doordat Janssen vraag c van de rechtbank niet heeft beantwoord, heeft hij ook de herstelkosten op dit punt niet beoordeeld. Omdat de rechtbank echter heeft aangehaakt bij de concept-rapportage van Loos en Loos deze kosten wél heeft meegenomen, is met deze schadepost reeds rekening gehouden.
4. vervangen dakkapel
2.66.
Bij vonnis van 31 januari 2018 heeft de rechtbank vastgesteld dat [X] Bouw met betrekking tot eventuele gebreken aan de dakkapel niet in gebreke is gesteld, dat dit een voorwaarde is om tot ontbinding en/of schadevergoeding te komen en dat de vordering daarom op dit onderdeel (€ 16.925,-) niet kan worden toegewezen. Het verzoek van [A] en [B] om het oordeel dat [X] Bouw niet in verzuim is geraakt ten aanzien van integraal herstel van de aangebrachte dakkapel te herzien, heeft de rechtbank bij vonnis van 6 juni 2018 afgewezen. De rechtbank handhaaft dat oordeel en de daarvoor in rechtsoverwegingen 3.4 van dat vonnis gegeven motivering.
5. buitengerechtelijke kosten
2.67.
[A] en [B] stellen tevens buitengerechtelijke kosten ex artikel 6:96 BW te hebben gemaakt en wijzen in dat kader op:
- Kosten bovengenoemde onderzoeken, rapportages en begroting NK: € 3.084,-
- Kosten onderzoek [E] : € 774,40.
[X] Bouw heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
2.68.
Nu in deze procedure is komen vast te staan dat het door [X] Bouw geleverde werk op een behoorlijk aantal punten gebrekkig is geweest, ziet de rechtbank aanleiding om deze onderzoekskosten als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor rekening van [X] Bouw te laten komen. Dit onderdeel van de vordering zal dus worden toegewezen.
6. verval garantie
2.69.
[A] en [B] hebben er op gewezen dat de ontbinding van de overeenkomst met zich mee brengt dat partijen over en weer van hun verplichtingen uit de overeenkomst ontslagen zijn. Dat betekent dat [A] en [B] [X] Bouw in de toekomst niet meer zullen kunnen aanspreken op herstel van gebreken die nu nog niet aan het licht getreden zijn (de uit de wet voortvloeiden garantieverplichtingen van de aannemer). Die garantie heeft een economische waarde. Het als gevolg van de ontbinding verloren gaan daarvan levert dan ook een schadepost op. Het is volgens [A] en [B] redelijk om ook daarvoor een schadepost (kansschade) vast te stellen. Uit rechtspraak van de raad van Arbitrage voor de Bouw kan worden afgeleid dat een percentage van 3% van de aanneemsom daarvoor redelijk wordt geacht. In dit geval dus 3% x € 51.688,95 = € 1.550,67.
2.70.
[X] Bouw heeft in dit kader gesteld dat [A] en [B] de overeenkomst ten onrechte hebben ontbonden, wat moet leiden tot de afwijzing van deze gevorderde schadepost.
2.71.
De rechtbank ziet in de bijzondere omstandigheden van deze zaak, waarin na het uitbrengen van de dagvaarding al meer dan 5 jaar zijn verstreken, aanleiding om deze vordering af te wijzen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat als er in die tijd nog gebreken aan het licht waren gekomen, [A] en [B] deze wel zouden hebben gemeld. Ook hadden zij aanleiding kunnen zien hun eis te vermeerderen. Nu dit niet is gebeurd en mag worden aangenomen dat de meeste, zo niet alle garantietermijnen reeds zijn verlopen, komt het toewijzen van deze vordering de rechtbank niet juist voor.
Schadevergoeding/kosten van herstel
2.72.
Met betrekking tot de gebreken waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dat zij toerekenbare tekortkomingen van [X] Bouw zijn, en waartegen de stellingen van [X] Bouw (al dan niet ten dele) falen, is [X] Bouw gehouden de schade die [A] en [B] daardoor lijden te vergoeden. Als uitgangspunt geldt daarvoor de door deskundige Janssen (per onderdeel) begrote bedragen. Daar waar Janssen geen schadebegroting heeft gemaakt valt de rechtbank terug op de begroting van andere vaktechnische deskundigen. Op grond hiervan begroot de rechtbank het door [X] Bouw aan [A] en [B] te vergoeden schadebedrag als volgt:
  • Herstel waterschade keuken en alsnog waterdicht maken dak (r.o.2.27) € 10.469,42
  • Afwerken kantelaaf (r.o. 2.30) € 200,00
  • Gaten in de muur (r.o. 2.33) € 375,00
  • Dorpel (r.o. 2.36) € 250,00
  • Sluitwerk tuindeuren (r.o. 2.44) € 0,00
  • Hang en sluitwerk (r.o. 2.44) € 700,00
  • Herstel vloerverwarming (r.o. 2.48) € 477,18
  • Herstel elektra (r.o. 2.61) € 3.476,38
  • Gipsplaten (r.o. 2.65) € 702,32 -------------+
TOTAAL € 16.650,30
III.
De overige vorderingen
Niet betalen eindfactuur - verzuim - opschorting
2.73.
In het vonnis van 31 januari 2018 heeft de rechtbank geoordeeld dat niet gezegd kan worden dat het werk was opgeleverd en dat [X] Bouw op 5 december 2014 de eindfactuur mocht sturen. Voor zover de factuur ziet op de laatste termijn, was deze dus nog niet opeisbaar.
2.74.
Nadat [X] Bouw in gebreke is gesteld heeft [C] laten weten dat de aangegeven punten verholpen zouden worden als [A] en [B] 70% van zijn laatste factuur zouden voldoen, dan wel indien zij een bankgarantie zouden stellen voor het bedrag van de factuur.
2.75.
De rechtbank heeft daarover in het vonnis van 31 januari 2018 overwogen dat de vraag of [X] Bouw deze voorwaarde mocht stellen, pas kan worden beoordeeld als duidelijk is of [X] Bouw zijn werk echt niet goed heeft gedaan, of dat er slechts kleinere opleverpunten resteerden. Immers, als blijkt dat [A] en [B] nog een groot bedrag van [X] Bouw te vorderen hadden vanwege aan hem toe te rekenen schade, dan mocht [X] Bouw niet de voorwaarde stellen dat zijn factuur eerst zou worden betaald. Daar had hij dan geen recht op. Als echter blijkt dat er slechts sprake was van enkele onderdelen die in korte tijd en met weinig kosten opgelost hadden kunnen worden, dan zou (het grootste deel van) de eindfactuur uiteindelijk wel door [A] en [B] betaald moeten worden, en mocht [X] Bouw de voorwaarde van een bankgarantie of deelbetaling wel stellen.
2.76.
Nu gebleken is dat [A] en [B] nog een bedrag van € 16.650,30 van [X] Bouw te vorderen hadden vanwege aan hem toe te rekenen schade, had [X] Bouw naar het oordeel van de rechtbank niet het recht om de voorwaarde stellen dat zijn factuur eerst (deels) moest worden betaald, dan wel dat een bankgarantie voor het bedrag van de factuur werd gesteld voordat hij de resterende werkzaamheden zou uitvoeren. Er moest immers nog op een behoorlijk aantal onderdelen gebreken opgelost worden, waarmee in totaal behoorlijk wat tijd en ook kosten gemoeid zouden zijn.
Gebreken – ontbinding
2.77.
De rechtbank heeft bij vonnis van 31 januari 2018 overwogen dat pas beoordeeld kan worden of [A] en [B] de overeenkomst mochten ontbinden, als de gestelde gebreken zijn beoordeeld en dus vast staat of er sprake is van een tekortkoming in de nakoming (artikel 6:265 BW).
2.78.
Hiervoor is geoordeeld dat [X] Bouw inderdaad is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Nu de rechtbank al op 31 januari 2018 heeft geoordeeld dat [X] Bouw , behalve daar waar het de dakkapel, de kozijnen van de uitbouw en de voordeur betreft, in gebreke is gesteld bij de ingebrekestellingsbrieven van 3 februari 2015 en 4 mei 2015, terwijl is vastgesteld dat [X] Bouw die gebreken niet heeft hersteld hoewel zij daartoe voldoende gelegenheid heeft gekregen, is [X] Bouw in verzuim geraakt. Onder deze omstandigheden hebben [A] en [B] de overeenkomst op goede gronden bij brief van 17 maart 2016 per die datum (buitengerechtelijk) ontbonden.
De rechtbank zal de primair gevorderde verklaring voor recht dan ook uitspreken.
2.79.
Naast ontbinding kan aanvullende schadevergoeding worden gevorderd (artikel 6:74 BW). Dat hebben [A] en [B] gedaan en daar gaat het grootste deel van dit vonnis (en deze procedure) over.
2.80.
De ontbinding van een overeenkomst heeft tot gevolg dat de overeenkomst wordt geacht nooit te hebben bestaan. De ontbinding leidt daarom tot ongedaanmakings-verplichtingen: de prestaties die op grond van de overeenkomst zijn verricht, moeten ongedaan worden gemaakt (artikel 6:271 BW).
De prestatie die [X] Bouw heeft verricht, zijn de uitgevoerde werkzaamheden. De prestatie die [A] en [B] hebben verricht zijn de betalingen.
De werkzaamheden die [X] Bouw op grond van de overeenkomst heeft verricht, zijn echter niet meer ongedaan te maken. In dat geval moet bekeken worden of tegenover de verrichte prestatie een waardevergoeding moet staan (artikel 6:272 BW).
De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is. Er zijn immers wel degelijk werkzaamheden verricht die een bepaalde waarde hebben.
2.81.
Nu [A] en [B] ook schadevergoeding hebben gevorderd, en [X] Bouw in reconventie betaling van zijn openstaande facturen, en nu de rechtbank in dit vonnis de schade c.q de nog te betalen facturen zal vaststellen, staat daarmee ook de waarde van de wel verrichte prestaties vast. Na dit (eind)vonnis blijft immers niks meer te verrekenen over, zijn [A] en [B] schadeloos gesteld en heeft [X] Bouw ontvangen waar hij recht op heeft. De door [A] en [B] verrichte betalingen, voor zover zij blijven staan, moeten geacht worden de waardevergoeding op grond van artikel 6:272 BW te zijn. Partijen hebben na dit vonnis niets meer van elkaar te vorderen.
In reconventie
Verrekening laatste termijn aanneemsom met door [X] te betalen schadevergoeding
2.82.
Bij vonnis van 31 januari 2018 heeft de rechtbank met betrekking tot de in reconventie door [X] Bouw gevorderde betaling van de factuur van 5 december 2014 [lees: 3 december 2014] geoordeeld dat de rechtbank daar nog geen oordeel over kan geven, voor zover de factuur ziet op de laatste termijn van de aanneemsom. Omdat geen oplevering heeft plaatsgevonden, is dat deel nog niet opeisbaar. Op zichzelf echter heeft [X] Bouw wel recht op betaling van haar laatste termijn voor zover zij dat werk heeft gedaan. Na deskundigenbericht zal blijken of dat inderdaad het geval is. Als in conventie blijkt dat [X] Bouw gehouden is om schadevergoeding te betalen, kan dat verrekend worden met zijn vordering voor wat betreft de laatste termijn, aldus dit tussenvonnis.
2.83.
Nu hiervoor is vastgesteld dat [X] Bouw inderdaad nog een schadevergoeding aan [A] en [B] moet betalen, namelijk een bedrag van € 16.650,30, wordt dit bedrag verrekend met de laatste termijn. Wat dit betekent zet de rechtbank hieronder uiteen.
Meer- en minderwerk
2.84.
Om de juistheid van de factuur van 3 december 2014 te kunnen beoordelen, voor zover deze betrekking heeft op het meer- en minderwerk, is het nodig om te weten welk meer- en minderwerk partijen zijn overeengekomen. [X] Bouw heeft hiervoor bewijsopdrachten gekregen. Beoordeeld moet dus worden of [X] Bouw is geslaagd om te voldoen aan de bewijsopdrachten.
2.85.
In het vonnis van 31 januari 2018 is [X] Bouw opgedragen te bewijzen:
  • dat op verzoek van [A] en [B] ook zijn geplaatst/aangebracht: een vensterbank, een cv-ketel, een schouw, badkamer boven, garderobekast;
  • dat in de overeenkomst ten aanzien van de badkamer beneden geen douchewand was opgenomen en dat [A] en [B] aanvullend hebben gevraagd deze toch te plaatsen en dat [X] Bouw hen heeft medegedeeld dat dat extra kosten met zich mee zou brengen;
  • de kosten van de niet-geplaatste radiatoren;
  • dat er voor deze verbouwing zeven containers zijn gehuurd.
Vensterbanken
2.86.
Naar het oordeel van de rechtbank is [X] Bouw geslaagd in haar bewijsopdracht om te bewijzen dat de venterbanken op verzoek van [A] en [B] zijn geplaatst. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [C] heeft verklaard dat het niet zijn initiatief was dat er vensterbanken zijn geplaatst (“ik heb dat niet zelf verzonnen”) Hij verklaarde dat [A] de oude vensterbanken er zelf uit had gesloopt. Dat is door [A] niet weersproken en is in lijn met de onweersproken stelling van [X] Bouw dat [A] en [B] het sloopwerk voor de verbouwing zouden doen. Door [A] is enkel verklaard dat er niks over vensterbanken is gemeld, met andere woorden dat er in de aannemingsovereenkomst niets over vensterbanken staat. Ook heeft hij verklaard dat als er geen vensterbanken zijn, er vensterbanken zullen moeten komen. Daar waar [C] heeft verklaard dat hij niet op eigen initiatief vensterbanken heeft aangebracht, staat daarmee voor de rechtbank voldoende vast dat door opdrachtgevers is aangegeven is dat er vensterbanken moeten komen. [B] heeft verklaard dat bij haar weten, haar man geen vensterbanken of tegels van vensterbanken eruit heeft gehaald.
De rechtbank hecht aan deze verklaring minder waarde dan aan de verklaringen van [A] en [C] . Niet alleen had het voor de hand gelegen dat als [A] geen vensterbanken had verwijderd, hij dat ook had verklaard, maar ook sluit de verklaring van [B] niet uit dat [A] toch vensterbanken heeft verwijderd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [X] Bouw in opdracht van [A] en [B] is overgegaan tot het plaatsen van (simpele) vensterbanken. De daarvoor gefactureerde kosten, te weten € 99,20 zullen dan ook door [A] en [B] betaald dienen te worden.
CV-ketel
2.87.
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van partijen vast dat de post CV op de factuur van 3 december 2014 niet ziet op het plaatsen van een nieuwe CV-ketel, maar op het verplaatsen van de CV-ketel die al aanwezig was. De bewijsopdracht moet dan ook met dat in gedachten worden gelezen.
2.88.
[A] en [B] erkennen dat het verplaatsen van de CV-ketel nodig was in verband met de verbouwing, maar verklaarden ook dat dit vanaf het begin af aan bekend was. [A] heeft verklaard dat hij niet weet of in verband daarmee voorzieningen nodig waren. [B] verwijst naar de aannemingsovereenkomst van 23 augustus 2013, waarin op pagina twee onder het tweede gedachtestreepje is opgenomen dat er ten behoeve van de badkamer vanaf de ketel warm- en koudwaterleidingen en -tappunten moesten worden aangelegd. [A] en [B] zijn er volgens [B] vanuit gegaan dat dit de kosten waren die waren gemoeid met het verplaatsen van de CV-ketel. [X] Bouw heeft volgens [B] ook nooit iets anders gezegd.
Uit de aannemingsovereenkomst blijkt dat [X] Bouw een prijs heeft berekend van € 14.193,- inclusief BTW voor de badkamer inclusief montage zodat deze gebruiksklaar zou zijn. In dat bedrag is begrepen het aanleggen van voornoemd leidingwerk en tappunten vanaf de CV-ketel. Nu door [X] Bouw niet is betwist dat zij met [A] en [B] geen aanvullende kosten met betrekking tot de CV-ketel heeft besproken, hebben [A] en [B] erop mogen vertrouwen dat [X] Bouw geen aanvullende kosten met betrekking tot de CV-ketel in rekening zou brengen. [X] Bouw is niet geslaagd in de bewijsopdracht nu zij er niet in geslaagd om aan te tonen dat [A] en [B] opdracht hebben gegeven voor de op 3 december 2014 als meerwerk gefactureerde kosten van € 346,13 onder het kopje CV-ketel. Deze kosten zijn dan ook ten onrechte bij [A] en [B] in rekening gebracht.
Schouw
2.89.
In het vonnis van 31 januari 2018 heeft de rechtbank met betrekking tot de schouw overwogen dat de schouw niet in de offerte staat genoemd, terwijl [A] en [B] niet hebben betwist dat deze is geplaatst. Als deze op verzoek van [A] en [B] is geplaatst, hadden zij moeten begrijpen dat [X] Bouw daarvoor extra kosten in rekening zou brengen. [X] Bouw is opgedragen te bewijzen dat [A] en [B] hem die opdracht hebben gegeven.
2.90.
[C] heeft tijdens het getuigenverhoor verklaard dat er een open haard zat in de woning. Die grensde met de rug aan de oude keuken. Tijdens de verbouwing hebben de opdrachtgevers een doorkijkhaard gekocht. Daarvoor moest dus een gat worden gemaakt. Volgens [C] hebben [A] en [B] hem gevraagd aan twee zijden een ombouw te maken met metall stut en promatect H en dat heeft hij gedaan. De kosten heeft hij in rekening gebracht.
2.91.
[A] heeft slechts verklaard dat er een ombouw is geplaatst. Wel verklaarde hij dat de schouw niet het initiatief van [C] was. Deze is in overleg gebouwd, er zou een ombouw komen. Er zijn platen omheen gezet door [C] , aldus [A] .
[B] heeft tijdens de contra-enquête verklaard dat een doorkijkhaard gewoon in de offerte staat. Zij betwist dat [A] en [B] tijdens de verbouwen hebben bedacht dat de openhaard een doorkijkhaard moest worden. Volgens [B] heeft [X] Bouw niet meer gedaan dan in de offerte staat.
2.92.
De rechtbank stelt vast dat in de offerte, dat wil zeggen de aannemingsovereenkomst van 23 augustus 2013, is opgenomen
"De hea-balk wordt afgetimmerd met brandvertragende plaat promatect H. Dit geldt tevens voor voor de open haard."
De rechtbank begrijpt dat het geschil tussen partijen op dit punt is terug te voeren op de vraag of is afgesproken dat er een schouw/ombouw aan één zijde van de openhaard (met een dichte achterzijde) zou komen of dat sprake was van een doorkijkhaard, waardoor het maken van een schouw/ombouw aan twee zijden noodzakelijk werd.
2.93.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uitgangspunt is dat het aan [X] Bouw is om zijn stelling dat hier sprake is van meerwerk, te bewijzen. [B] heeft verklaard dat de doorkijkhaard gewoon in de offerte staat. De rechtbank kan dat in de offerte niet lezen. Er is immers sprake van een open haard en niet van een doorkijkhaard. In die zin strekt de verklaring van [C] , dat pas tijdens de verbouwing duidelijk werd dat er een doorkijkhaard zou komen en dat er dus aan twee kanten een brandwerende ombouw moest komen, ter aanvulling voor ander onvolledig bewijs. Als dit toch onjuist in de offerte staat, ligt er ook bij [A] en [B] als opdrachtgevers, een verantwoordelijkheid om te controleren of de offerte/overeenkomst volledig is.
Niet betwist is dat de brandwerende ombouw aan twee kanten is aangebracht en dat dit noodzakelijk was. Naar het oordeel van de rechtbank is [X] bouw daarmee geslaagd in het bewijs van zijn stelling dat de schouw (het ook aan de andere kant aanbrengen van brandwerende platen als ombouw van de doorkijkhaard), meerwerk is dat in opdracht van [A] en [B] is verricht. Het bedrag van € 222,60 als meerwerk voor de schouw is terecht in rekening gebracht.
Badkamer beneden
2.94.
In het vonnis van 31 januari 2018 heeft de rechtbank overwogen dat in de offerte wel een badkamer op de begane grond is opgenomen. [X] Bouw zal moeten
aantonen dat daarin geen douchewand was besloten en dat [A] en [B] dat als meerwerk hebben gevraagd. Omdat er wel een badkamer in de offerte staat zal [X] Bouw ook moeten aantonen dat hij [A] en [B] heeft gezegd dat de douchewand voor extra kosten ten opzichte van de offerte zou zorgen.
2.95.
[C] heeft verklaard dat het klopt dat in de offerte geen douchewand was opgenomen. Dat komt volgens hem omdat de indeling van de badkamer is veranderd ten opzichte van het oorspronkelijke plan. De plaats van het bad is veranderd. Dat had te maken met de ramen die in de badkamer zaten. Ook wilden [A] en [B] volgens [C] het toilet niet gelijk in het zicht als je de badkamer binnen komt. Bedacht is toen om dit af te scheiden door een douchewand. [C] stelt niet zelf de indeling van de badkamer te hebben bedacht. Alles is in overleg gegaan, aldus [C] . [C] heeft verklaard dat hij [A] en [B] erop heeft gewezen dat een extra douchewand meer zou kosten. Er moest immers gestukadoord worden en er zijn extra tegels geplaatst.
2.96.
Zowel [A] als [B] verklaren dat er vanaf het begin af aan een douchewand zou komen en dat er enkel sprake is geweest van het verplaatsen van de douchewand.
2.97.
Nu [C] is gehoord als partij-getuige, kan zijn verklaring op dit punt geen bewijs in het voordeel van [X] Bouw opleveren, tenzij zijn verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Daarvan is geen sprake. Uit de offerte kan op dit punt niets afgeleid worden, terwijl [A] en [B] anders verklaren. Dit betekent dat [X] Bouw in de factuur van 3 december 2014 ten onrechte een bedrag van € 148,40 als meerwerk voor de douchewand in de badkamer beneden in rekening heeft gebracht.
Badkamer boven
2.98.
In het vonnis van 31 januari 2018 is ten aanzien van de badkamer boven overwogen dat die badkamer in de offerte niet wordt genoemd. Als deze wel is geplaatst, moesten [A] en [B] begrijpen dat dit ook extra kosten met zich mee zou brengen. [X] Bouw is opgedragen te bewijzen dat [A] en [B] deze opdracht hebben gegeven.
2.99.
[C] heeft verklaard dat alles aanwezig was om boven een badkamer te plaatsen. Hij heeft een inbouwreservoir en alle leidingen aangelegd. Met een douchewand en betegeling is er een badkamer. Het aanleggen ervan is volgens [C] in overleg met [A] en [B] gebeurd.
2.100. Zowel [A] als [B] hebben erkend dat [X] Bouw leidingen en een doucheputje heeft aangelegd, maar dat er geen badkamer gemaakt kon worden. [B] heeft toegelicht dat een badkamer boven niet in de offerte stond, maar dat zij daar tijdens de verbouwing opdracht voor hebben gegeven. Zij erkent dat [X] Bouw leidingen, een reservoir en een douchepunt heeft aangelegd, maar zegt daar uiteindelijk niets aan te hebben. Gebleken is immers dat er boven uiteindelijk geen badkamer kon komen, omdat [X] Bouw materialen heeft gebruik die niet geschikt zijn voor een badkamer, zoals materiaal dat niet waterbestendig is en platen die niet dik genoeg zijn om er tegels op aan te brengen. Ook de vloer is niet geaard.
2.101. De rechtbank stelt vast dat [A] en [B] hebben toegegeven dat zij opdracht hebben gegeven voor het aanleggen van een badkamer boven. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de door [X] Bouw ten behoeve van die badkamer verrichte werkzaamheden en gebruikte materialen in opdracht van [A] en [B] zijn verricht en aangeschaft. [X] Bouw heeft dan ook voldaan aan zijn bewijsopdracht op dit punt en heeft het bedrag van
€ 1.335,60 in de factuur van 3 december 2014 terecht gefactureerd. Dat [A] en [B] niet tevreden zijn over het geleverde werk, is in de conventie aan de orde gekomen en doet niet af aan de gemaakte kosten voor meerwerk.
Garderobekast
2.102. Met betrekking tot de garderobekast heeft de rechtbank in het vonnis van 31 januari 2018 overwegen dat ook deze niet in de offerte is genoemd, maar kennelijk wel is gemaakt. [A] en [B] hadden moeten begrijpen dat dit extra kosten met zich mee zou brengen. [X] Bouw zal moeten bewijzen dat [A] en [B] deze opdracht hebben gegeven.
2.103. [C] heeft als partij-getuige verklaard dat het idee voor de garderobekast is ontstaan omdat het een boerderij is met twee adressen. Het was noodzakelijk dat er een doorgang mogelijk bleef van de ene helft van de boerderij naar de andere. [A] en [B] wilden die doorgang volgens [C] niet in het zicht. Wat ook speelde was dat er buizen van de vloerverwarming waren die in het zich kwamen. In eerste instantie zou [X] Bouw volgens [C] een kastje onder de trap maken, maar dat vonden ze niet mooi. Toen hebben partijen volgens [C] samen bedacht dat het misschien handig was om er een kast omheen te bouwen zodat [A] en [B] gelijk een voorraadkast kregen, want die hadden ze niet in de keuken. Deze oplossing zorgde er gelijk voor dat de verplichte tussendeur uit het zicht verdween. Op deze manier heeft [X] Bouw aan de wensen van de [A] en [B] proberen te voldoen.
2.104. Zowel [A] als [B] hebben verklaard dat de (garderobe)kast (mede) diende om de buizen van de vloerverwarming die op een bepaald punt in de vloer uitkomen, aan het zicht te onttrekken. Volgens [B] heeft [X] Bouw een plaat gezet op de plek waar de buizen in het zicht waren. Daarop hebben [A] en [B] volgens [B] gezegd dat er dan maar een deur moest komen zodat dat uit het zicht is. Als de verwarmingsbuizen op een normale plek uit de vloer waren gekomen, was dit volgens [B] niet nodig geweest.
2.105. De rechtbank leidt hieruit af dat [X] Bouw in overleg met en dus in opdracht van [A] en [B] is overgegaan tot het maken van een kast, zodat de verwarmingsbuizen en de doorgang aan het zicht werden onttrokken. Dat dit niet de eerste keus oplossing van [A] en [B] was en of de kast terecht als garderobekast is bestempeld doet daar niet aan af. [X] Bouw is dus geslaagd in zijn bewijsopdracht op dit punt en heeft in de factuur van 3 december 2014 in verband hiermee een bedrag van € 166,95 bij [A] en [B] in rekening mogen brengen.
Niet geplaatste radiatoren
2.106. In het vonnis van 31 januari 2018 heeft de rechtbank [X] Bouw de opdracht gegeven te bewijzen dat de kosten van de radiatoren € 150,- in plaats van € 261,79 per stuk waren, zodat de minderwerkkosten in verband hiermee € 300,- en niet € 523,58 waren.
2.107. [C] heeft tijdens het getuigenverhoor verklaard dat hij de prijs van de radiatoren exclusief BTW in mindering heeft gebracht en dat hij die prijs heeft bepaald aan de hand van zijn inkoopprijs bij de koophandel.
2.108. [A] en [B] hebben verklaard dat zij niet weten wat de radiatoren kosten en welke prijzen [X] Bouw heeft gehanteerd.
2.109. [X] Bouw heeft bewijs aangeboden van de prijs van de radiatoren door het horen van de leverancier, althans het overleggen van prijsoverzichten. De rechtbank stelt vast dat de leverancier niet is gehoord en dat [X] Bouw ook geen prijsoverzichten in het geding heeft gebracht om zijn stelling te onderbouwen. Nu [C] is gehoord als partij-getuige, kan zijn verklaring op dit punt geen bewijs in het voordeel van [X] Bouw opleveren, tenzij zijn verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Daarvan is geen sprake. Dit betekent dat [X] Bouw in de factuur van 3 december 2014 ten onrechte slechts een bedrag van € 300,- in plaats van € 523,58 als minderwerk in rekening heeft gebracht.
Gipsplaten
2.110. In het vonnis van 31 januari 2018 heeft de rechtbank vastgesteld dat in de offerte/aannemingsovereenkomst gipsplaten van 12,5 mm staan vermeld, terwijl gipsplaten van 9 mm zouden zijn gebruikt. De rechtbank heeft aan de deskundige de vraag voorgelegd of dit klopt en wat het daarmee gemoeide prijsverschil is. Onder verwijzing naar wat onder rechtsoverweging 2.65 is overwogen, moet worden vastgesteld dat dit verschil € 48,72 is, zodat dit bedrag ten onrechte niet door [X] Bouw als minderwerk aan [A] en [B] in rekening is gebracht. Nu deze post echter al als schadepost is meegenomen onder rechtsoverweging 2.72, zal deze post niet als minderwerk worden toegewezen, omdat anders sprake zou zijn van een dubbeltelling.
Containers
2.111. In het vonnis van 31 januari 2018 heeft de rechtbank [X] Bouw opgedragen te bewijzen dat hij zeven containers heeft gehuurd die echter niet op het terrein van [A] en [B] stonden, in plaats van de één container waarvan volgens [A] en [B] sprake was en waardoor er te weinig minderwerk in rekening is gebracht.
2.112. [C] heeft als getuige verklaard dat hij in de offerte wel 7 containers heeft geoffreerd, maar dat uit de facturen blijkt dat de containers niet in rekening zijn gebracht, terwijl [X] Bouwvoor het wegbrengen van afval wel heeft betaald. Volgens [C] heeft er enkel een door [A] en [B] zelf bestelde container gestaan, omdat de containerboer die [X] Bouw had benaderd voor het plaatsen van containers, het weggetje bij het huis niet wilde op rijden. Daarom heeft [C] zijn aanhanger bij de boerderij gezet heeft daarmee 9 à 10 keer sloopafval weggebracht.
2.113. [A] en [B] en de zus van [B] hebben verklaard dat er maar één container bij de boerderij heeft gestaan en dat er nooit zoveel afval was af te voeren dat daarmee zeven containers gevuld zouden kunnen worden. Zij erkennen dat [C] een eigen aanhanger had. Volgens [A] heeft [C] de aanhanger niet gebruikt om afval af te voeren, volgens [B] is dat op haar verzoek één keer gebeurd en volgens J.H.M. [B] heeft [C] enkele keren sloopafval meegenomen in zijn aanhanger.
2.114. De rechtbank stelt vast dat het bedrag dat [X] Bouw als eerste en tweede termijn aan [A] en [B] in rekening heeft gebracht, twee keer 40% van het totaalbedrag van de offerte is geweest. Dat, zoals [C] heeft verklaard, op die facturen het bedrag in mindering is gebracht dat is geoffreerd voor de zeven containers, heeft hij met de verwijzing naar zijn facturen dan ook niet bewezen, omdat hij in de factuur van 3 december 2014 evenmin een daarmee gemoeid bedrag als minderwerk in rekening heeft gebracht.
Nu uit de verklaringen van [C] blijkt dat hij nooit een container op het perceel van [A] en [B] heeft laten plaatsen omdat de containerboer daaraan niet wilde meewerken, is [X] Bouw niet geslaagd in de bewijsopdracht op dit punt. [A] en [B] hebben zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat [X] Bouw te weinig minderwerk in rekening heeft gebracht. Omdat zij zich daarbij beperken tot het ten onrechte in rekening brengen van zes (en niet zeven) containers, en de rechtbank niet meer kan toewijzen dan gevorderd, bepaalt de rechtbank het ten onrechte niet in rekening gebrachte minderwerk volgens de raming van [A] en [B] op € 1.426,08. Daar staat bovendien tegenover dat [X] Bouw wel heeft betaald voor het wegbrengen van het afval, hetgeen niet apart in rekening is gebracht.
De eindfactuur van 3 december 2014
2.115. De rechtbank komt tot de slotsom dat [A] en [B] nog aan [X] Bouw in verband met meewerk verschuldigd zijn:
  • Vensterbanken € 99,20
  • Schouw (ombouw) € 222,60
  • Badkamer boven € 1.335,60
  • Garderobekast € 166,95
------------- +
TOTAAL € 1.824,35
Op dat bedrag dient als ten onrechte niet door [X] Bouw als minderwerk berekend in mindering te worden gebracht:
  • Niet aangebrachte radiatoren € 223,58
  • Containers € 1.426,08
-------------- +
TOTAAL € 1.649,66
Per saldo betekent dat dat [A] en [B] waar het betreft het meer- en minderwerk nog een bedrag van € 174,69 aan [X] Bouw verschuldigd zijn.
2.116. In het vonnis van 31 januari 2018 heeft de rechtbank in rechtsoverweging 7.42 geoordeeld dat [X] Bouw op zichzelf recht heeft op betaling van haar laatste termijn voor zover zij dat werk heeft gedaan en dat na deskundigenbericht zal blijken of dat inderdaad het geval is. Daarbij heeft de rechtbank vermeld dat als in conventie blijkt dat [X] Bouw gehouden is om schadevergoeding te betalen, dat verrekend kan worden met zijn vordering voor wat betreft de laatste termijn.
In conventie en in reconventie
Verrekening
2.117. [X] Bouw heeft op 3 december 2014 € 10.377,79 gefactureerd als de laatste termijn van de aanneemsom. In conventie heeft de rechtbank geoordeeld dat [X] Bouw een bedrag van € 16.650,30 aan schadevergoeding aan [A] en [B] dient te betalen vanwege werk dat niet conform de overeenkomst is uitgevoerd. Daarvan moet worden afgetrokken het bedrag van€ 174,69 dat [A] en [B] verband met meer- en minderwerk nog aan [X] Bouwverschuldigd zijn.
Dit betekent per saldo dat [X] Bouw nog (€ 10.377,79 - € 16.650,30 + € 174,69 =) € 6.097,82 aan [A] en [B] dient te betalen.
Rente
2.118. [A] en [B] vorderen [X] Bouw te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de gevorderde hoofdsom van € 46.301,76 vanaf 17 maart 2016 tot aan de datum der algehele voldoening.
2.119. De rechtbank ziet aanleiding om [X] Bouw te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente aan [A] en [B] over het toegewezen bedrag van € 9.956,22 (€ 6.097,82 in hoofdsom aan (herstel)werk + € 3.858,40 aan buitengerechtelijke kosten, zie r.o. 2.68). [X] Bouw is deze rente verschuldigd vanaf 9 augustus 2017.
Expertisekosten
2.120. In deze procedure is bij tussenvonnis van 6 juni 2018 een deskundige, de heer Loos, benoemd. De deskundige heeft de locatie bezocht en foto’s gemaakt. Ook is er een filmpje voorhanden. Daarna heeft de deskundige echter niets meer van zich laten horen. Ook partijen hebben niets van de deskundige gehoord, hebben geen concept-rapport ontvangen en zagen, zoals zij tijdens een opnieuw belegde zitting op 8 februari 2021 hebben gezegd, geen andere mogelijkheid dan maar een nieuwe deskundige te benoemen. Deskundige Loos heeft geen vergoeding ontvangen voor dat deel van zijn opdracht dat hij wel heeft uitgevoerd, maar niet (officieel) gerapporteerd. Op verzoek van partijen heeft de rechtbank vervolgens ir. H. Janssen als deskundige benoemd. Het door hem gevraagde voorschot bedraagt € 5.850,00 exclusief btw (= € 7.078,50 inclusief btw) en is door [A] en [B] betaald.
2.121. Bij e-mail van 1 februari 2022 heeft [X] Bouw de rechtbank laten weten geen commentaar te hebben op de declaratie van deskundige Janssen en de daaraan ten grondslag liggende specificatie. [X] Bouw gaat akkoord met deze declaratie.
2.122. Op 2 februari 2022 hebben [A] en [B] bezwaar gemaakt tegen het door deskundige Janssen gefactureerde honorarium van € 7.078,00 inclusief BTW. Zij wijzen erop dat het deskundigenrapport ontzettend lang op zich heeft laten wachten. Zij hebben de indruk dat Janssen zich, als gevolg van drukte, te makkelijk van zijn opdracht heeft afgemaakt en deze niet naar behoren heeft uitgevoerd. In het verlengde daarvan komt hem volgens [A] en [B] (nog) geen betaling toe.
Meer in het bijzonder heeft Janssen, anders dan door aan te geven dat de lekkages zijn veroorzaakt door verschillende mogelijke oorzaken, geen inhoudelijk antwoord gegeven op de vragen b en c. Dit had echter aan de hand van de grote hoeveelheid foto’s (met toelichting) die zijn overgelegd, de NK rapportage (ook met foto’s en omschrijving) en de film op de USB stick heel goed gekund volgens [A] en [B] .
2.123. Deskundige Janssen heeft in reactie op de bezwaren van [A] en [B] laten weten dat zijn tijdelijke niet beschikbaarheid als deskundige en de vertraging in het rapporteren in verband daarmee, niet was ingegeven door werkdruk of andere gezondheidsaspecten. Janssen heeft gewezen op de hoeveelheid stukken en het gebrek aan eenparigheid bij partijen met betrekking tot het bouwproces. Dit is volgens Janssen de reden dat hij de voorafgaand aan de opdracht geraamde uren tijdens de opdracht meer dan volgemaakt heeft, wat blijkt uit de bij de factuur gevoegd specificatie. Door zijn tijdelijke uitval heeft Janssen het niet opportuun geacht.om de meer gemaakte uren in rekening te brengen.
2.124. Hoewel de rechtbank in rechtsoverwegingen 2.18 en 2.61 al heeft geoordeeld dat Janssen zijn opdracht bij de beantwoording van de vragen b en c te beperkt heeft opgevat en de beantwoording van vraag i naar het oordeel van de rechtbank ook te wensen overlaat, ziet de rechtbank ook in dat Janssen al een financiële concessie heeft gedaan door geen toestemming te vragen om meer uren te mogen declareren in verband met deze opdracht in een inderdaad omvangrijk en bewerkelijk dossier. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de aan Janssen toe te kennen vergoeding te verlagen.
2.125. [X] Bouw wordt als de in grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van de deskundigenkosten van € 7.078,00. Zij heeft ook geen bezwaar gemaakt tegen de door Janssen op dit bedrag begrootte deskundigenkosten.
Buitengerechtelijke kosten, proceskosten en rente
2.126. Onder 2.68 heeft de rechtbank al overwogen dat een bedrag van in totaal
€ 3.858,40 aan buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komt.
2.127. De kosten, zowel in conventie als in reconventie, komen voor rekening van [X] Bouw als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij.
Omdat een deel van het in conventie gevorderde bedrag (na verrekening) wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [A] en [B] op basis van het toegewezen bedrag van (€ 6.097,82 in hoofdsom aan (herstel)werk + € 3.858,40 aan buitengerechtelijke kosten =) € 9.956,05 als volgt, waarbij 0,5 punt aan salaris is toegekend voor de conclusie van antwoord in (deels voorwaardelijke) reconventie, omdat die vordering voortvloeit uit het verweer in conventie:
- dagvaarding € 99,21
- getuigenkosten 0,00
- deskundige 7.078,50
- griffierecht 838,00
- salaris advocaat
2.390,00+
Totaal € 10.405,21
Ten aanzien van de post salaris advocaat merkt de rechtbank het volgende op. Er worden 8,5 punten toegekend (dagvaarding (1), conclusie van antwoord in reconventie (0,5), 5x akte met bijzondere inhoud (2,5), het 3x bijwonen van de comparitie (3), het bijwonen van de enquête (1) en de contra-enquête (0,5)). 8,5 punten maal tarief I € 478,00) = € 4.063,00. Omdat in tariefgroep I maximaal 5 punten kunnen worden toegekend wordt het salaris echter gemaximeerd op € 2.390,00.
2.128. De gevorderde veroordeling in de nakosten zullen worden toegewezen zoals gevorderd.
2.129. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
3.1.
verklaart voor recht dat de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst
buitengerechtelijk is ontbonden op grond van toerekenbare tekortkoming van [X] Bouw ,
3.2.
veroordeelt [X] Bouw tot betaling aan [A] en [B] van een bedrag van € 9.956,05, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 9 augustus 2017 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [X] Bouw in de proceskosten, aan de zijde van [A] en [B] tot op heden begroot op € 10.405,21,
3.4.
veroordeelt [X] bouw in de nakosten van deze procedure ten bedrage van respectievelijk € 131,00 zonder betekening en € 199,00 in geval van betekening, indien en voor zover hij niet binnen een termijn van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis het bedrag van de proceskosten heeft voldaan,
3.5.
verklaart dit vonnis in conventie en in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Bottenberg - van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: