ECLI:NL:RBOVE:2022:3667

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
10064237 \ CV EXPL 22-2935
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van declaraties inzake juridische bijstand afgewezen wegens onvoldoende gemotiveerd verweer

In deze zaak vorderde de maatschap [X] betaling van declaraties van juridische bijstand aan [gedaagde] in het kader van een echtscheidingsprocedure. De kantonrechter heeft op 6 december 2022 uitspraak gedaan, waarbij de vordering van [eiser] werd afgewezen. De procedure begon met een tussenvonnis op 13 september 2022, gevolgd door een akte van [eiser] op 3 november 2022 en een mondelinge behandeling op 8 november 2022. De kern van het geschil was of [gedaagde] nog een bedrag van € 7.563,56 aan [eiser] verschuldigd was. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] onvoldoende had aangetoond dat [gedaagde] deze bedragen nog moest betalen. De kantonrechter merkte op dat [eiser] niet had voldaan aan haar substantiëringsplicht, omdat zij geen verweren van [gedaagde] had vermeld in de dagvaarding. Dit leidde tot de conclusie dat de vordering niet kon worden toegewezen. De kantonrechter wees ook op de verjaring van de vordering en concludeerde dat deze was gestuit door een herinneringsbrief van [eiser]. Uiteindelijk werd de vordering afgewezen en werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] op nihil werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10064237 \ CV EXPL 22-2935
Vonnis van 6 december 2022
in de zaak van
de maatschap [X],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.J.H. Mühlstaff ,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 september 2022,
- de akte van 3 november 2022, zijnde producties van [eiser] ,
- de mondelinge behandeling van 8 november 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiser] heeft juridische bijstand verleend aan [gedaagde] met betrekking tot haar echtscheiding. [eiser] heeft de gewerkte uren gedeclareerd bij [gedaagde] . Partijen verschillen over de vraag of er nog declaraties openstaan en, zo ja, wat het bedrag daarvan is. [eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] haar nog € 7.563,56 moet betalen, terwijl [gedaagde] van mening is dat zij [eiser] niets meer hoeft te betalen.
2.2.
De kantonrechter volgt het standpunt van [gedaagde] en wijst de vordering van [eiser] af. De kantonrechter zal onder de beoordeling uitleggen hoe hij tot dit oordeel is gekomen.

3.De feiten

3.1.
Op 17 maart 2016 heeft [gedaagde] [eiser] opdracht gegeven om haar bij te staan in een echtscheidingsprocedure. De zaak werd op zich genomen door mr. [A] , werkzaam als advocaat bij [eiser] .
3.2.
[eiser] heeft [gedaagde] (onder andere) de volgende declaraties verstuurd.
Datum
Bedrag
4 mei 2016
€ 482,39
2 juni 2016
€ 585,44
7 juli 2016
€ 1.306,56
31 januari 2017
- € 2.000,00 (creditnota)
22 augustus 2018
€ 7.189,17
3.3.
Het totaalbedrag van bovenstaande declaraties is € 7.563,56.
3.4.
Op 23 oktober 2017 heeft [gedaagde] de overeenkomst van opdracht opgezegd, omdat zij ontevreden was over de dienstverlening van [eiser] .
3.5.
Vervolgens hebben partijen elkaar over en weer e-mails gestuurd, waarin werd gediscussieerd over de hoogte van de door [eiser] gestuurde declaraties.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 7.563,56, vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat partijen een overeenkomst van opdracht zijn aangegaan en dat [gedaagde] op grond daarvan de declaraties aan [eiser] moet betalen, maar dat [gedaagde] – ook nadat zij bij herhaling tot betaling is gesommeerd – dat niet heeft gedaan.
4.3.
[gedaagde] betwist de vordering en voert verweer.
4.4.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Voordat de kantonrechter zal overgaan tot de inhoudelijke beoordeling over het geschil, merkt hij het volgende op. Artikel 111 lid 3 Rechtsvordering (Rv) schrijft voor dat het exploot van dagvaarding de door gedaagde tegen de eis aangevoerde verweren en de gronden daarvoor vermeldt. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] in haar dagvaarding in het geheel geen melding heeft gemaakt van verweren aan de zijde van [gedaagde] , ondanks dat die haar wel bekend waren. [eiser] heeft ook niet de correspondentie tussen partijen overgelegd. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] daarom niet voldaan aan haar substantiëringsplicht. Hoewel de wet geen consequenties verbindt aan het niet voldoen aan de substantiëringsplicht, kunnen er bijzondere feiten en omstandigheden zijn die ertoe moeten leiden dat er in het onderhavige geval wel consequenties aan moeten worden verbonden. Omdat zulke feiten en omstandigheden door [gedaagde] niet zijn gesteld, zal de kantonrechter in dit geval geen gevolgen verbinden aan de geconstateerde normschending.
Werkzaamheden in 2016
5.2.
De kantonrechter zal allereerst beoordelen of de vordering die betrekking heeft op de declaraties van werkzaamheden in 2016 kan worden toegewezen.
5.3.
[gedaagde] heeft in haar conclusie van antwoord geschreven dat zij hoogst verbaasd is dat zij drie jaar na het laatste contact nog moet verschijnen in de rechtbank. De kantonrechter leest daarin een beroep op verjaring. Op grond van artikel 3:307 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst door verloop van vijf jaren. De verjaringstermijn gaat in nadat de vordering opeisbaar is geworden (in dit geval veertien dagen na de factuurdatum). Na die periode kan het bedrag niet meer worden geïnd, tenzij de verjaring binnen die termijn is gestuit. De kantonrechter is van oordeel dat de verjaring in deze zaak is gestuit, omdat [eiser] op 5 juli 2019 een herinneringsbrief aan [gedaagde] heeft verstuurd. Daardoor is er een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaren gaan lopen. Het beroep op verjaring faalt dus.
5.4.
[eiser] stelt dat [gedaagde] de declaraties uit 2016 (met een totaalbedrag van € 2.374,39) niet heeft betaald. [gedaagde] zet daar tegenover dat zij met [eiser] in een telefoongesprek heeft afgesproken dat [eiser] haar nog een factuur van € 2.000,00 zou sturen en dat het jaar 2016 daarmee financieel zou zijn afgesloten. Ter onderbouwing daarvan verwijst [gedaagde] naar een e-mail, die zij op 31 januari 2017 naar [eiser] heeft verstuurd, waarin zij deze mondelinge afspraak heeft opgenomen. Daarnaast blijkt uit het declaratieoverzicht dat [eiser] diezelfde dag een creditnota van € 2.000,00 heeft opgemaakt. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] , in het licht van de onderbouwde stelling van [gedaagde] , onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat er een betalingsafspraak is overeengekomen. De betalingsverplichtingen voor de werkzaamheden in 2016 moeten daarom geacht worden te zijn nagekomen.
5.5.
De conclusie is dat de vordering ten aanzien van de werkzaamheden in 2016 zal worden afgewezen.
Werkzaamheden in 2017
5.6.
De kantonrechter zal zich vervolgens buigen over de vordering die strekt tot betaling voor werkzaamheden in 2017.
5.7.
[eiser] stelt dat [gedaagde] de declaratie uit 2018 ter hoogte van
€ 7.189,17 niet heeft betaald. [gedaagde] erkent dat, maar meent dat zij die declaratie niet hoeft te betalen omdat de urenspecificaties in haar ogen onredelijk zijn. In een aan [eiser] gerichte e-mail [1] van 3 februari 2018 heeft [gedaagde] haar standpunt met diverse concrete voorbeelden onderbouwd. Zo heeft [gedaagde] vraagtekens gesteld bij de hoeveelheid procedures die [eiser] heeft aangespannen en heeft zij een aantal e-mails en WhatsAppberichten aangehaald waarvoor [eiser] in haar opvatting teveel minuten heeft gerekend. [gedaagde] heeft in deze e-mail van 3 februari 2018 bovendien een goed beargumenteerd voorstel gedaan en nog een bedrag van € 2.500,00 voldaan. Uit de correspondentie blijkt verder dat [gedaagde] [eiser] meerdere keren heeft gevraagd om een inhoudelijke reactie. Tussen partijen staat vast dat die reactie er niet is gekomen, zelfs niet in de dagvaarding van [eiser] (zie hiervoor onder 5.1.). Er zijn door [eiser] ook geen specificaties overgelegd, waaruit de kantonrechter kan afleiden dat de opgevoerde uren daadwerkelijk zijn gemaakt. Weliswaar heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling in algemene termen iets aangevoerd over de urenspecificaties en de gehanteerde methodiek, maar zij is niet specifiek ingegaan op de vragen en verweren van [gedaagde] met betrekking tot de geschreven tijd. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de vordering van [eiser] , in het licht van het verweer van [gedaagde] over de geschreven tijd, onvoldoende is onderbouwd.
5.8.
De conclusie is dat de vordering ten aanzien van de werkzaamheden in 2017 zal worden afgewezen.
Proceskosten
5.9.
Omdat [eiser] in deze procedure in het ongelijk wordt gesteld, zal zij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De proceskosten worden aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op nihil.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure aan de zijde van [gedaagde] , tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2022. (ED)

Voetnoten

1.Productie 3 van [gedaagde]