ECLI:NL:RBOVE:2022:36

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
08/213731-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

Op 11 januari 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 32-jarige vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 253 dagen, waarvan 150 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De vrouw stichtte op 8 augustus 2021 brand in haar gehuurde woning in Oldenzaal, wat leidde tot schade aan de woning en de inboedel. De rechtbank oordeelde dat de vrouw opzettelijk brand had gesticht, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De verdachte had verklaard dat ze dacht dat er mensen in haar woning waren en dat ze de brand had gesticht om hen te waarschuwen. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte lijdt aan een schizoaffectieve stoornis en dat haar psychische toestand invloed had op haar gedrag. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijftien maanden geëist, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank besloot tot een lagere straf, rekening houdend met de psychische problemen van de verdachte. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op aan de voorwaardelijke straf, waaronder meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank achtte het van belang dat de verdachte stabilisatie ondergaat in haar behandeling, gezien het recidiverisico.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/213731-21 (P)
Datum vonnis: 11 januari 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats] ,
verblijvende bij GGZ-instelling Mediant, afdeling Helmer-Es,
Broekheurne-ring 1050 in (7546 TA) Enschede.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 december 2021 en 11 januari 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. van der Werff en van wat door verdachte en haar raadsvrouw mr. J. Klomp, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 8 augustus 2021 brand heeft gesticht in haar woning waarbij gevaar voor goederen is ontstaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 8 augustus 2021, te Oldenzaal, in een woning aan de van [adres] , (telkens) opzettelijk op meerdere plekken in die woning op de begane grond en/of op de eerste verdieping, brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papier en/of kleding, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een of meer muren en/of het keukenblok en/of keukenblad en/of de vloeren en/of andere goederen, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die muren en/of dat keukenblok en/of keukenblad en/of de vloeren en/of andere goederen in die woning van de [woningstichting] , in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

Evenals de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 december 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
het proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens [woningstichting] van 19 augustus 2021 (pag. 4);
het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] ) van [verbalisant] van 9 augustus 2021 (pag. 67 – 69).
4.1
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op meer tijdstippen op 8 augustus 2021, te Oldenzaal in een woning aan de van [adres] , telkens opzettelijk op plekken in die woning op de begane grond en op de eerste verdieping, brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papier en/of kleding ten gevolge waarvan de vloeren en/of andere goederen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor muren en/of het keukenblok en/of keukenblad en/of de vloeren en/of andere goederen in die woning van de [woningstichting] te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd
.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijke deel moeten bijzondere voorwaarden worden verbonden, te weten een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling met de mogelijkheid van een kortdurende klinische behandeling van maximaal zeven weken, begeleid wonen en meewerken aan informatieoverdracht tussen GGZ en reclassering. De proeftijd dient van langere duur dan gebruikelijk te zijn omdat deze niet loopt gedurende de klinische opname van verdachte in het kader van de gegeven zorgmachtiging. De vordering houdt verder in de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren en het geschorste bevel van de voorlopige hechtenis bij einduitspraak op te heffen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, behoudens ten aanzien van de duur van de proeftijd, geen verweer gevoerd. De raadsvrouw heeft verzocht een proeftijd van drie jaren vast te stellen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich op 8 augustus 2021 schuldig gemaakt aan het op zes plaatsen in haar woning opzettelijk brandstichten. Daardoor is aan de woning en de inboedel schade ontstaan.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat zij nog goed weet wat er die dag is gebeurd en dat zij brand heeft gesticht omdat zij dacht dat er mensen boven in haar woning waren. Zij wilde geen andere mensen in gevaar brengen en zou ook zelf de brandweer hebben gebeld als de brand niet door anderen was opgemerkt.
Verdachte is niet eerder met politie en justitie in aanraking geweest.
Over haar zijn rapporten uitgebracht, onder meer een Pro Justitia rapportage van K.A. Rose, GZ-psycholoog, van 1 december 2021 en een reclasseringsadvies van C.S. Pruis, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, van 8 december 2021.
Uit het rapport van de psycholoog komt naar voren dat een diagnose nog niet gesteld kan worden maar dat wel vaststaat dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de zin van een schizoaffectieve stoornis. Differentiaal diagnostisch kan daarbij gedacht worden aan schizofrenie. Ook is er sprake van stoornissen in middelengebruik van speed en cocaïne.
Vanwege het psychiatrisch toestandsbeeld van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde is het voor de psycholoog niet mogelijk om betrouwbare conclusies over de aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis te trekken. Wel is er volgens de psycholoog sprake van een beperkte sociaal-emotionele ontwikkeling die invloed heeft op verdachtes vermogen tot zelfredzaamheid en haar copingvaardigheden.
Ook tijdens het ten laste gelegde was sprake van deze problematiek. Bij verdachte was toen sprake van een actief manisch-psychotisch toestandsbeeld en zij werd beïnvloed door de psychotische gedachtegang en daarmee samenhangende paranoïde gekleurde angst en boosheid. Er zijn aanwijzingen voor verstoring van de waarneming aangezien zij het idee had dat er iemand in huis was en zij iemand hoorde schreeuwen. Speedgebruik kan de paranoïde gedachtegang hebben versterkt.
In de periode voorafgaand aan het tenlastegelegde was al sprake van langdurige stress en oplopende psychische problematiek en verdachtes instabiliteit in die periode kan ervoor hebben gezorgd dat ze minder goed weerstand kon bieden aan de verleiding van drugsgebruik. Het drugsgebruik heeft verdachtes draagkracht nog meer aangetast en heeft geleid tot psychotische decompensatie met als gevolg zelfoverschatting, zeer forse kritiek- en oordeelsstoornissen, afwezig ziektebesef en -inzicht, en een verminderde impulscontrole, waarbij verdachte amper de realiteit van het dagelijks leven kon zien. Om die reden heeft de psycholoog geadviseerd het feit sterk verminderd toe te rekenen.
De rechtbank neemt dit advies over en houdt hiermee rekening bij de strafoplegging.
Over de kans op herhaling heeft de psycholoog geschreven dat de formele denkstoornissen, het verminderde vermogen tot oordeel en kritiek en de verstoorde realiteitstoetsing die voortkomen uit de schizoaffectieve stoornis, de kans op toekomstig gevaarlijk gedrag bij verdachte verhogen.
De psycholoog heeft een klinische behandeling geadviseerd, omdat zij verwacht dat als verdachte goed op medicatie wordt ingesteld, beïnvloeding van haar gedrag meer tot de mogelijkheden behoort. Die beïnvloeding kan zich richten op het vergroten van verdachtes ziekte-inzicht en probleembesef en de motivatie om abstinent te blijven van middelen. Tijdens behandeling in een forensische kliniek kan toegewerkt worden naar begeleid wonen in een gestructureerde, voorspelbare omgeving. Ruimte voor het opbouwen van een vertrouwensband en goede therapeutische relatie is gezien verdachtes wantrouwen van groot belang. Dit heeft de meeste kans van slagen als er sprake is van een langer behandelcontact.
Vanwege het recidiverisico dient het behandeling binnen een strafrechtelijk kader plaats te vinden.
De reclassering heeft eveneens behandeling van verdachte geadviseerd. Zij heeft echter geadviseerd dat verdachte zich aansluitend aan de klinische behandeling in het kader van de zorgmachtiging, ambulant laat behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener binnen de reguliere GGZ. Voor een klinische behandeling in een forensisch kader zoals de psycholoog heeft geadviseerd, is geen indicatie afgegeven omdat verdachte in het kader van de zorgmachtiging al is opgenomen in een GGZ-kliniek van Mediant waar geen forensische bedden beschikbaar zijn. Bij het volgen van het advies van de psycholoog zal verdachte onnodig van kliniek moeten wisselen, terwijl ze al een klinische behandeling volgt en deze gewaarborgd is in een civiel kader.
De rechtbank heeft op 18 november 2021 een zorgmachtiging verleend en verdachte is sindsdien opgenomen in GGZ-instelling.
Met name gelet op die opname en de onwenselijkheid van de overplaatsing naar een andere kliniek, acht de rechtbank de door de reclassering geadviseerde en onderbouwde voorwaarden het meest passend. Zij zal daarom die voorwaarden aan de op te leggen straf verbinden. Dat is ook van belang met het oog op het recidiverisico. Stabilisatie van verdachte heeft prioriteit.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. De duur van het onvoorwaardelijke deel zal de rechtbank bepalen op de duur van het door verdachte ondergane voorarrest. Het voorwaardelijke deel zal de rechtbank bepalen op 150 dagen en daaraan zal zij de hierna te noemen bijzondere voorwaarden verbinden. De rechtbank zal de proeftijd bepalen op drie jaren. Zij ziet geen aanleiding voor het opleggen van een langere proeftijd. Voor het bevelen van de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden ziet de rechtbank in dit geval geen wettelijke basis.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
253 (tweehonderddrieënvijftig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
150 (honderdvijftig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zo lang deze instelling dat nodig acht. Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen die de reclassering haar geeft;
- zich aansluitend aan de klinische behandeling ambulant laat behandelen bij een forensische polikliniek of een soortgelijke zorginstelling binnen de reguliere GGZ zulks ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die door of namens de leiding van de polikliniek zullen worden gegeven. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Medicatiegebruik kan enkel plaatsvinden op voorschrift van een arts;
- zich, bij terugval in middelengebruik of indien ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld van verdachte ontstaan en een kortdurende klinische opname is geïndiceerd, kortdurend laat opnemen in een zorginstelling voor stabilisatie. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing bepaalt de zorginstelling. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- meewerkt en/of instemt met het uitwisselen van informatie tussen GGZ en reclassering;
- meewerkt aan het vinden en behouden van een passende woonsetting, ook als dat betekent een verblijf in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar zal opstellen;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
opheffing geschorste bevel voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. Ellenbroek, voorzitter, mr. E.J.M. Bos en
mr. R.G.J. Gehring, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2021369256 van 30 augustus 2021. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.