ECLI:NL:RBOVE:2022:359

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
08.098505-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke aanranding in trein onder invloed van alcohol

Op 7 februari 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 29-jarige man veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaar voor feitelijke aanranding. De man had op 9 mei 2020, onder invloed van alcohol, een voor hem vreemde vrouw in de trein van Utrecht naar Deventer betast en geprobeerd haar te zoenen. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen was, mede op basis van de verklaringen van de aangeefster en getuigen. De rechtbank legde naast de voorwaardelijke gevangenisstraf ook een taakstraf op van 80 uur. De rechtbank hield rekening met de psychische en verslavingsproblematiek van de verdachte, die eerder in aanraking was gekomen met de politie voor verschillende delicten. De verdachte werd als strafbaar verklaard voor het bewezen verklaarde feit, dat in strijd is met artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank achtte het noodzakelijk om bijzondere voorwaarden op te leggen, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.098505-21 (P)
Datum vonnis: 7 februari 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats] (Polen),
ingeschreven aan [adres 1] verblijvende aan [adres 2] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 januari 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. drs. T. van Haaren-Paulus en van wat door verdachte en zijn raadsman
mr. S.B. Kleerekooper, advocaat in Hoenderloo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op
9 mei 2020 in de trein van Utrecht naar Deventer [slachtoffer] heeft aangerand.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 9 mei 2020 in de trein van Utrecht naar Deventer, althans in Nederland door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen door (onverhoeds) de bil van die [slachtoffer] te betasten en/of te proberen die [slachtoffer] te zoenen en/of (onverhoeds) zijn hand in de broek van die [slachtoffer] te brengen en/of (onverhoeds) de borst van die [slachtoffer] te betasten en/of (hierbij) meermalen voorbij te gaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde aanranding wettig en overtuigend te bewijzen, omdat de verklaring van aangeefster in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat de verklaring van aangeefster onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Als hieronder wordt verwezen naar bewijsmiddelen, dan zijn dit de in de bijlage bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen.
Steunbewijs
Zedenzaken kernmerken zich doorgaan door het feit dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde (ontuchtige) handelingen: de persoon die aangifte heeft gedaan en degene tegen wie aangifte is gedaan. Het is dan ook vaak het woord van één tegen het woord van de ander. In deze zaak is dat niet anders. Op grond van de bewijsmiddelen staat buiten kijf dat zowel verdachte als aangeefster zich op 9 mei 2020 in de trein van Utrecht naar Deventer, in de 1e klas-coupé, bevonden, alwaar aangeefster zich aan het omkleden was. De verklaringen van verdachte en aangeefster verschillen over het onzedelijk betasten van aangeefster.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verklaring van aangeefster niet op zichzelf staat, maar in voldoende mate steun vindt in ander bewijsmateriaal dat niet in een te ver verwijderd verband staat van het ten laste gelegde. De verklaring van aangeefster wordt in het bijzonder ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] (vriendin van aangeefster). Zij heeft verklaard dat aangeefster de coupé kwam binnenrennen en riep dat iemand kort daarvoor aan haar had gezeten. Ook heeft zij verklaard dat aangeefster geschrokken was en heel erg begon te trillen en te huilen. Vervolgens zag zij verdachte de coupé binnenlopen en hoorde zij dat hij naar aangeefster riep: ‘
Je moet me pijpen’. Ze zag dat aangeefster bang was voor verdachte. De inhoud van de aangifte komt overeen met wat aangeefster direct na het incident tegen haar vriendin heeft verteld. Verder vindt de verklaring van aangeefster steun in de verklaring van getuige [getuige 2] (NS-medewerker). Hij heeft verklaard dat verdachte in de richting van aangeefster heeft geschreeuwd: ‘Ze moet me pijpen!’. Aldus vindt de aangifte van aangeefster voldoende steun in het overige gebezigde bewijsmateriaal, zoals hiervoor weergegeven.
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat – gelet op de aard van de handelingen en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden – er sprake is van handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Verdachte is in een voor het publiek toegankelijke ruimte dicht bij aangeefster gaan zitten. Hij heeft aangeefster vervolgens op haar bil betast, geprobeerd te zoenen, zijn hand in haar broek gebracht en de borst van aangeefster vastgepakt. Hierbij is verdachte meermalen voorbijgegaan aan de verbale en non-verbale signalen van weerstand van aangeefster. Aangeefster heeft bij de eerste handeling al tegen verdachte gezegd
‘Don’t touch me’en de hand van verdachte weggeduwd. Verdachte liet zich hier evenwel niet door beletten om aangeefster tegen haar wil op verschillende lichaamsdelen te betasten. Gelet op het onverhoedse karakter en de verscheidene handelingen, is er sprake van een feitelijkheid waarmee verdachte aangeefster heeft gedwongen de ontuchtige handelingen te dulden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 mei 2020 in de trein van Utrecht naar Deventer door een feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen door onverhoeds de bil van die [slachtoffer] te betasten, te proberen die [slachtoffer] te zoenen, onverhoeds zijn hand in de broek van die [slachtoffer] te brengen, onverhoeds de borst van die [slachtoffer] te betasten en hierbij meermalen voorbij te gaan aan de verbale en non-verbale signalen van weerstand van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot:
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaren, met daarbij de oplegging van bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd, te weten: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname) en de verplichting om mee te werken aan middelencontrole (alcohol en drugs). De officier van justitie heeft gevorderd deze bijzondere voorwaarden aan te vullen met de verplichting om mee te werken aan het verkrijgen van dagbesteding en een woonvoorziening;
  • een onvoorwaardelijke taakstraf van honderdtachtig uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door negentig dagen hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair betoogd dat moet worden volstaan met een onvoorwaardelijke taakstraf. In de visie van de raadsman hebben bijzondere voorwaarden, gelet op de psychische problematiek en verslavingsproblematiek van verdachte, geen meerwaarde. De raadsman heeft aangevoerd dat vanwege de precaire geestelijke toestand van verdachte niet kan worden uitgesloten dat verdachte zal recidiveren ten opzichte van (andere) strafbare feiten, waardoor de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf op de loer ligt. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de behandeling van het onderzoek ter terechtzitting te schorsen, teneinde een aanvullend en gedegen reclasseringsrapport over de persoon van verdachte te laten opmaken.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van de strafbare feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Hij heeft onder invloed van alcohol een voor hem vreemde vrouw in de trein onverwachts op verschillende plaatsen op haar lichaam betast en geprobeerd te zoenen. Hierbij heeft hij zich kennelijk laten leiden door zijn eigen drang en zich geenszins bekommerd om de wil van het slachtoffer. Zodoende heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien roept een feit als dit in de samenleving gevoelens van verontwaardiging en onveiligheid op. De rechtbank rekent verdachte dit verwerpelijke gedrag aan.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 23 december 2021 blijkt dat hij in het verleden meermalen voor vermogensdelicten, geweldsdelicten en openbaar dronkenschap met politie en/of justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsrapport van 22 juli 2021 en wat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard. Verdachte heeft een Wajong-uitkering. Hoewel verdachte eigenlijk dakloos is, omdat hij vanwege betalingsachterstanden zijn woning is kwijtgeraakt, verblijft hij bij zijn moeder. Hij verkrijgt ongeveer één keer per week zorg/hulp van Parnassia (een GGZ-instelling die hulp biedt bij psychische problemen voor (jong)volwassenen). De reclassering heeft over verdachte gerapporteerd dat hij bekend is met problematisch middelengebruik en psychopathie. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij schizofrenie heeft. In 2020 is er ten aanzien van verdachte een zorgmachtiging verleend. Gelet op de psychische problematiek en verslavingsproblematiek van verdachte, acht de reclassering bijzondere voorwaarden op zijn plaats. Deze bijzondere voorwaarden bestaan uit een meldplicht bij GGZ Reclassering Fivoor, een ambulante behandeling bij de forensische polikliniek Fivoor (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname) en de verplichting om mee te werken aan middelencontrole (alcohol en drugs) om het gebruik daarvan te beheersen.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte ten tijde van de strafbare feiten geheel of deels ontoerekeningsvatbaar was, omdat het dossier daartoe geen aanknopingspunten geeft. De rechtbank zal er wel in strafverlichtende zin rekening mee houden dat verdachte zich destijds in een slechte fase van zijn leven bevond, zowel voor wat betreft zijn gemoedstoestand als zijn verslavingsproblematiek. De rechtbank acht het noodzakelijk dat het recidiverisico wordt ingeperkt. De door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden zijn dan ook op zijn plaats. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte de verplichting op te leggen dat hij moet meewerken aan het verkrijgen van dagbesteding en een woonvoorziening.
De rechtbank zal, alles afwegende, aan verdachte opleggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden en een onvoorwaardelijke taakstraf van tachtig uren, te vervangen door veertig dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt de duur van de proeftijd van de voorwaardelijke gevangenisstraf op drie jaren en stelt als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname) en de verplichting om mee te werken aan middelencontrole. De rechtbank bepaalt voorts dat de door verdachte in voorarrest doorgebrachte detentie - naar de maatstaf van twee uren per dag - in mindering wordt gebracht op de taakstraf. Het schorsingsverzoek van de raadsman zal worden afgewezen. De rechtbank acht de hiervoor genoemde straf passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde artikelen en artikel 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
afwijzing voorwaardelijk verzoek
- wijst het verzoek tot schorsing van het onderzoek ter terechtzitting af;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
  • bepaalt dat deze gevangenisstraf
  • stelt als
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte zich gedurende de proeftijd:
  • meldt bij de reclassering (Fivoor, adres: Johanna Westerdijkplein 40 (2521 EN) in Den Haag) op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zolang deze instelling dat nodig vindt;
  • (of zoveel korter als de reclassering nodig vindt) ambulant laat behandelen door de forensische polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, indien en zolang als de reclassering dit noodzakelijk vindt. Verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
  • meewerkt aan controle op het gebruik van alcohol en drugs door middel van urineonderzoek en/of ademonderzoek (blaastest) om het (eventueel) middelengebruik te beheersen, indien en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden; daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
80 (tachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de inverzekeringstelling doorgebrachte dagen twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. H.M. Braam, voorzitter, en mrs. G.H. Meijer en J.T. Pouw, rechters, in tegenwoordigheid van N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2022.
Buiten staat
mr. J.T. Pouw is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen. [1]
1. het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 9 mei 2020, [2] zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, inhoudende:

(…) De aanranding vond vandaag plaats, op 9 mei 2020. (…) Het was in de trein van Utrecht naar Enschede. (…) Ik moest zelf uitstappen in Deventer. (…) Ik had drinken op mijzelf gemorst, op mijn broek. Toen heb ik besloten dat ik mij wilde omkleden, aangezien ik kleren bij mij had. (…) Ik heb mij vervolgens heel snel omgekleed in een 1e klas-coupé. (…) Die man liep langs mij en kwam gelijk naast mij zitten. (…) Ik merkte dat hij heel erg dronken was. (…) Ik vroeg hem op een andere stoel te gaan zitten, omdat ik bezig was met omkleden en ik mijn gulp nog moest dichtdoen. (…) Toen begon hij mijn jas opzij te schuiven. (…) Hij zat toen aan de linkerzijde van mijn bil. (…) Ik zei: ‘Don’t touch me’. (…) Ik heb toen gelijk zijn hand weggeduwd. (…) Hij reageerde niet op wat ik zei. (…) Toen schoof hij weer mijn jas opzij en deed hij in één keer zijn hand onder mijn broek aan de linkerzijde van mijn linkerbil. (…) Hij leunde met mijn kant op met zijn gezicht naar mijn gezicht. Ik ging er vanuit om mij te zoenen. Ik ging toen naar achteren met mijn gezicht. (…) Toen pakte hij mij met zijn hand mijn linkerborst. Dit was over mijn shirt heen. (…) Ik begon toen keihard te schreeuwen. (…) Ik zat bij het raam en hij zat naast mij waardoor de uitgang door hem werd geblokkeerd. (…) Ik ben op de een of andere manier over hem heen gesprongen en ik ben weggerend. Hij kwam gelijk achter mij aanrennen. Ik hoorde at hij schreeuwde in het Engels: ‘Pull your pants down’. In het Nederlands schreeuwde hij: ‘De volgende keer moet je me pijpen’. (…) Hij volgde mij door meerdere coupés heen, terwijl hij dit bleef herhalen. (…) Ik kwam uiteindelijk in de coupé aan waar mijn vriendin zat. Ik was op dat moment aan het huilen en aan het trillen. (…);

2. het proces-verbaal van verhoor getuige van [getuige 2] van 9 mei 2021, [3] zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, inhoudende:

(…) In Deventer zag ik in de deuropening een manspersoon staan die schreeuwde: ‘Ze moet me pijpen. Ze moet me pijpen.’ (…) Ik zag dat er een vrouw op het perron stond die aangaf door deze betreffende man te zijn aangerand. (…) Ik merkte dat de man zwaar onder invloed was van alcohol. (…);

3. het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 13 mei 2020, [4] zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, inhoudende:

(…) [slachtoffer] ging naar een toilet om zich om te kleden.(…)Toen kwam ze de coupé binnenrennen. Het eerste wat ze riep was: ‘Er probeerde me net iemand aan te randen!’. (…) Ik zag toen wel direct dat ze geschrokken was en heel erg begon te trillen en te huilen. Toen dacht ik: ‘Het is goed misgegaan’. (…) Op het moment dat ik een conducteur zocht, zag ik een man de coupé binnenlopen. Dat was de man die aan haar had gezeten. Op mij kwam die behoorlijk onder invloed over. Toen riep hij naar haar: ‘Je hoeft niet bang te zijn, je moet me pijpen, kom me pijpen, kom me pijpen’. (…) Ik zag dat ze erg bang voor hem was. (…);

4. het proces-verbaal van het verhoor van verdachte bij de politie op 10 mei 2020, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, inhoudende:

(…) Ik zag een meisje omkleden. (…) Ene broek uit, de andere broek aan. (…) Ik maakte vieze grappen. (…) En ik begon tegen haar te zeggen: ‘Wil je mij pijpen?’. (…) Ik schreeuwde dat tegen haar. Ik was dronken. Ik ben te ver gegaan. (…).

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, Team Zeden (ON), met proces-verbaalnummer 2020208200. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pagina 10, eerste alinea en derde alinea van het verhoor, pagina 11, tweede, derde en vierde alinea, pagina 12, derde, vierde en laatste alinea, en pagina 13, eerste, vierde en zesde alinea.
3.Pagina 15, eerste, tweede, derde en vierde alinea van de verklaring.
4.Pagina 18, laatste alinea.