ECLI:NL:RBOVE:2022:3580

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
ak_22_17_tu
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor verbouwing tot appartementen met betrekking tot parkeernormen en bezwaar van belanghebbende

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 29 november 2022, wordt een beroep behandeld tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor de verbouwing van een pand aan de [adres 1] in Zwolle tot vijf appartementen. Eiser, eigenaar van het pand, had eerder een vergunning aangevraagd, die door het college van burgemeester en wethouders van Zwolle was verleend. Echter, belanghebbende, een omwonende, maakte bezwaar tegen deze vergunning, wat leidde tot herroeping van de vergunning door de gemeente. De rechtbank oordeelt dat de gemeente onvoldoende inzicht heeft gegeven in de parkeerbehoefte die voortvloeit uit de verbouwing. De rechtbank stelt dat de gemeente bij de beoordeling van de aanvraag duidelijk moet maken op basis van welke gegevens de parkeerbehoefte is vastgesteld, en dat dit niet is gebeurd. De rechtbank geeft de gemeente de gelegenheid om de gebreken in het besluit te herstellen, met een termijn van zes weken. De rechtbank concludeert dat de parkeerbehoefte in de oude en nieuwe situatie niet adequaat is vastgesteld en dat de gemeente beter moet motiveren hoeveel parkeervergunningen er beschikbaar zijn en waarom de benodigde vergunningen voor het bouwplan niet kunnen worden verleend. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en rechtszekerheid in de besluitvorming omtrent omgevingsvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/17

tussenuitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit Zwolle, eiser,

gemachtigde: mr. R.A. Oosterveer,
en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, verweerder,

gemachtigde: mr. H.C.S. van Dop.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [belanghebbende] , uit Zwolle,

belanghebbende.

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van het pand aan de [adres 1] in Zwolle tot vijf appartementen.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 29 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en alsnog geweigerd de door eiser gevraagde vergunning te verlenen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweer gevoerd.
Belanghebbende heeft op het beroep gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Belanghebbende was ook aanwezig.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst om eiser en verweerder de gelegenheid te geven met elkaar te overleggen over een mogelijke oplossing voor dit geschil.
Per brief van 29 juli 2022 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld dat hij de door eiser aangedragen parkeerplaatsen geen geschikt parkeeralternatief vindt. Daarop heeft eiser de rechtbank per brief van 8 augustus 2022 gevraagd om uitspraak te doen op het beroep.
Vervolgens heeft de rechtbank partijen een termijn gegeven waarbinnen zij konden aangeven of zij een nieuwe zitting wilden. Nadat geen van de partijen heeft aangegeven opnieuw te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Aanleiding
1.1
Eiser is eigenaar van het pand aan de [adres 1] in Zwolle. Hij heeft daar een fietsenwinkel. Eiser wil zijn fietsenwinkel beëindigen en in het pand appartementen realiseren. Daarom heeft eiser op 19 oktober 2020 bij verweerder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het intern verbouwen van het pand tot vijf appartementen.
1.2
Verweerder heeft het bouwplan van eiser getoetst aan het bestemmingsplan ‘ [wijk] ’ (het bestemmingsplan), zoals dat is gewijzigd door de bestemmingsplannen ‘Zwolle, parapluplan parkeren’ en ‘Zwolle, parapluplan zelfstandige woonruimte’. Volgens het bestemmingsplan heeft het perceel van eiser de bestemming ‘Gemengd - Bovenwoning - 1’ (artikel 9 van de regels van het bestemmingsplan (de planregels)). Verweerder heeft geconcludeerd dat het bouwplan van eiser in strijd is met artikel 9.5, aanhef en onder i, van de planregels, omdat het gebouw aan de [adres 1] , na de uitvoering van het bouwplan, zal worden gebruikt voor meer dan één woning. Daarnaast is het bouwplan volgens verweerder in strijd met artikel 95.1, onder a, van de planregels, omdat door het wijzigen van de functie van winkel naar vijf appartementen de parkeervraag toeneemt, terwijl niet op eigen terrein in die toegenomen parkeerbehoefte kan worden voorzien.
1.3
In het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat voor de geconstateerde strijdigheden met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) omgevingsvergunning kan worden verleend voor de geconstateerde strijdigheden met het bestemmingsplan (de zogenoemde binnenplanse ontheffing). Daarom heeft verweerder in het primaire besluit een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’ en ‘gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’ (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo).
De ontheffing van de strijdigheid met de bepaling uit artikel 9.5, aanhef en onder i, is verleend op grond van artikel 9.6.1, aanhef en onder b, van de planregels. Daarbij heeft verweerder geconcludeerd dat wordt voldaan aan de toepassingsvoorwaarden uit artikel 9.6.2 van de planregels.
De ontheffing van de strijdigheid met de bepaling uit artikel 95.1, onder a, is verleend op grond van artikel 95.3.1, aanhef en onder a, van de planregels van dat bestemmingsplan, waarbij tevens is getoetst aan de voorwaarden uit artikel 95.3.2. Aan het verlenen van deze ontheffing heeft verweerder in het primaire besluit ten grondslag gelegd dat de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan van eiser toeneemt met één parkeerplaats, dat deze toename van de parkeerbehoefte niet op eigen terrein kan worden opgelost, dat het pand van eiser in parkeersector 12 ( [wijk] ) ligt en dat uit een recente inventarisatie blijkt dat er nog voldoende parkeervergunningen kunnen worden uitgegeven. Aan het primaire besluit ligt tevens het parkeeradvies van 16 november 2020 ten grondslag.
1.4
Belanghebbende woont aan de [adres 2] in Zwolle, op zo’n 20 meter van het pand aan de [adres 1] . Hij heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt, omdat hij, kort gezegd, vindt dat er in de omgeving van zijn woning al te veel kamerverhuur is, wat onder meer een tekort aan parkeerplaatsen in de omgeving en veel drukte en overlast tot gevolg heeft.
Het bestreden besluit
2. In de bezwaarfase is een nieuw parkeeradvies, met dagtekening 23 juli 2021, opgesteld. In dit parkeeradvies is geconcludeerd dat de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan niet met één, maar met drie parkeerplaatsen toeneemt. Ook is in dit advies geconcludeerd dat deze parkeeropgave niet in het openbaar gebied kan worden opgevangen en daarom op een andere manier moet worden opgelost. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit vastgesteld dat in het primaire besluit ten onrechte alleen is gekeken naar het aantal nog uit te geven parkeervergunningen, zonder daarbij rekening te houden met de antidubbeltelbepaling uit artikel 2.4.4 van de Regeling parkeernormen 2016 (de Regeling). Op grond van die bepaling moeten parkeervergunningen die al in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van eerdere omgevingsvergunningen namelijk buiten beschouwing worden gelaten bij de bepaling van het aantal nog beschikbare parkeervergunningen. Volgens verweerder geldt voor parkeersector 12 dat het aantal nog uit te geven parkeervergunningen kleiner is dan het aantal parkeervergunningen dat al in aanmerking is genomen bij andere omgevingsvergunningen. Op basis van deze vaststellingen en overwegingen heeft verweerder in het bestreden besluit geconcludeerd dat voor wat betreft het voorzien in voldoende parkeergelegenheid toch niet wordt voldaan aan de voorwaarden uit de artikelen 9.6.2, aanhef en onder d, 95.3.1, aanhef en onder a, en 95.3.2 van de planregels. Daarbij heeft verweerder in het bestreden besluit vastgesteld dat eiser er niet in is geslaagd om een alternatieve oplossing te vinden voor de toegenomen parkeerbehoefte.
Beoordeling van het beroep
Heeft verweerder het bezwaar terecht ontvankelijk verklaard?
3.1
Eiser heeft in beroep allereerst aangevoerd dat verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat belanghebbende bij het primaire besluit geen belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is. Volgens eiser ondervindt deze omwonende (belanghebbende) namelijk geen feitelijke gevolgen van enige betekenis van het bouwplan, mede omdat zijn woning niet in parkeersector 12 staat en hij zijn auto daar ook niet mag parkeren.
3.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geldt als uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie en risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [1]
3.3
Niet in geschil is dat belanghebbende op ongeveer 20 meter van het pand van eiser woont en dat hij vanuit zijn woning niet of nauwelijks zicht heeft op dat pand. Ter zitting is echter besproken dat de woning van belanghebbende net buiten parkeersector 12 ligt, in een straat waar vrij mag worden geparkeerd. Belanghebbende vreest voor meer parkeeroverlast als gevolg van het bouwplan van eiser, doordat de bewoners van de appartementen bij hem in de straat zullen parkeren. Ter zitting heeft belanghebbende onweersproken verklaard dat hij dergelijke overlast feitelijk al ondervindt vanuit een pand aan de [straatnaam] , dat ook door eiser wordt verhuurd.
3.4
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de parkeerdruk in de wijk [wijk] hoog is. Nu verweerder heeft vastgesteld dat de parkeerbehoefte als gevolg van eisers bouwplan toeneemt, terwijl deze parkeerbehoefte niet op eigen terrein kan worden opgelost, en belanghebbende vlakbij eisers pand woont in een straat waarin vrij mag worden geparkeerd, gaat de rechtbank er vanuit dat belanghebbende wel gevolgen van enige betekenis zal ondervinden van de appartementen, als die worden gerealiseerd. Het ligt voor de hand dat in dat geval de parkeerdruk rond de woning van belanghebbende toeneemt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hem bij het primaire besluit dan ook terecht aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Awb. Dit betekent dat verweerder het bezwaar van belanghebbende terecht ontvankelijk heeft verklaard.
Heeft verweerder de parkeerbehoefte juist vastgesteld?
4.1
De belangrijkste bepalingen uit het bestemmingsplan en de Regeling over parkeren en het bepalen van de parkeeropgave zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2
Eiser heeft op dit punt allereerst aangevoerd dat de parkeerbehoefte als gevolg van zijn bouwplan lager is dan de parkeerbehoefte van de fietsenwinkel en dat verweerder de parkeerbehoefte van het bouwplan onjuist heeft vastgesteld. Ook is verweerder daarbij ten onrechte uitgegaan van meerdere functies naast elkaar. Volgens eiser is in dit geval geen sprake van een functiewijziging, omdat de bestemming van het perceel niet wijzigt. Verder moet volgens hem qua parkeren worden uitgegaan van de maximale invulling van het bestemmingsplan. Hieruit volgt dat voor zijn bouwplan voldoende parkeerruimte beschikbaar is. Voor zover wordt geoordeeld dat wel sprake is van een functiewijziging, dan is eiser van mening dat artikel 2.3, onderdeel d, van de Regeling van toepassing is. In dat geval moet volgens hem het gebruiken van (bezoekers / bewoners) percentages achterwege blijven. Eiser is van mening dat de fietsenwinkel een parkeeropgave van 12,6 parkeerplaatsen heeft en dat de appartementen een parkeeropgave hebben van 5,5 parkeerplaatsen. Daarom is volgens hem voldaan aan het bepaalde in artikel 95 van het bestemmingsplan en is een ontheffing niet nodig. Verder heeft eiser aangevoerd dat het gebruik van de CROW-normen in strijd is met de rechtszekerheid, omdat deze normen niet algemeen toegankelijk zijn en ook niet bij het bestemmingsplan of beleid zijn gevoegd. Daardoor is onduidelijk welke normen precies gelden. Als gevolg hiervan mogen de CROW-normen volgens eiser niet aan de parkeernormen ten grondslag worden gelegd en moet het beleid dat verweerder daarvoor hanteert buiten toepassing blijven.
4.3
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat, omdat de bestemming van het perceel niet wijzigt en zou moeten worden uitgegaan van de maximale invulling van het bestemmingsplan, geen sprake is van strijd met artikel 95.1, onder a, van de planregels. Het bouwplan van eiser heeft een wijziging van het gebruik van zijn pand tot gevolg en verweerder heeft vastgesteld dat die wijziging van het gebruik een toename van de parkeerbehoefte tot gevolg heeft, waarvoor niet op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Dit betekent dat sprake is van strijd met artikel 95.1, onder a, van de planregels. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat het gebruik van het pand van eiser voor vijf appartementen tot een grotere parkeerbehoefte leidt dan het gebruik van dat pand als fietsenwinkel. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
4.4
Uit artikel 95 van de planregels blijkt dat de regels uit de Regeling moeten worden gehanteerd bij de beoordeling van de vraag of in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. In artikel 2.2 van de Regeling staat onder meer dat de parkeeropgave wordt bepaald op basis van de Parkeerkencijfers CROW. Artikel 2.3, onderdelen a tot en met d, van de Regeling bevat vervolgens een nadere invulling van op welke wijze met de CROW en de daarin opgenomen parkeerkencijfers wordt omgegaan. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat bij de vaststelling van de parkeerbehoefte van de appartementen ten opzichte van de parkeerbehoefte van de fietsenwinkel niet is gekeken naar onderdeel c van artikel 2.3 van de Regeling, maar naar onderdeel d van dat artikel. De rechtbank acht dit juist, omdat in dit geval geen sprake is van meerdere functies op hetzelfde moment, maar van een functiewijziging.
4.5
Het parkeeradvies van 23 juli 2021 bevat onder meer de volgende bevindingen en conclusies:
- De CROW kent geen parkeerkengetal voor een fietsenspeciaalzaak. Voor de fietsenwinkel wordt het gebruik “winkel, wijkcentrum (klein)” het meest passend geacht. Het bijbehorend parkeerkengetal komt uit op 3,7 parkeerplaatsen per 100 m² aan bruto vloeroppervlakte (BVO). De parkeerbehoefte van de fietsenwinkel bedraagt daarom 12,51 parkeerplaatsen. Daarvan zijn 9,5 parkeerplaatsen ten behoeve van bezoekers;
- De appartementen vallen in de categorie “huur, appartement, midden/goedkoop”, met een bijbehorend parkeerkengetal van 1,1 parkeerplaats per appartement. Daarvan zijn 1,5 parkeerplaatsen ten behoeve van bezoekers;
- Omdat in de bestaande situatie (fietsenwinkel) sprake is van een andere functie dan in de nieuwe situatie (appartementen), moet worden gerekend met aanwezigheidspercentages zoals die door de CROW worden gehanteerd;
- Het maatgevende moment in de nieuwe situatie is de werkdagavond. Op dat moment is de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie 4,8 parkeerplaatsen en in de bestaande situatie 1,25 parkeerplaatsen;
- Op het maatgevende moment in de nieuwe situatie neemt het aandeel gebruikers toe met 3,3 parkeerplaatsen en het aandeel bezoekers met 0,25 parkeerplaatsen. Na afronding komt de parkeeropgave daardoor voor het aandeel gebruikers uit op 3 parkeerplaatsen en voor het aandeel bezoekers op 0 parkeerplaatsen.
4.6
De rechtbank overweegt dat uit jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat het opnemen van een verwijzing naar de parkeercijfers uit de CROW, als wijze van normering ter bepaling van “voldoende parkeergelegenheid”, niet rechtsonzeker is. [2] In dit geval is in het bestemmingsplan voor het bepalen van “voldoende parkeergelegenheid” verwezen naar de Regeling en bevat de Regeling een verdere verwijzing naar de parkeerkencijfers uit de CROW. Ook dat acht de rechtbank op zichzelf beschouwd niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn stelling dat de CROW-normen niet aan de vastgestelde parkeerbehoefte ten grondslag mogen worden gelegd of dat de Regeling in dit geval buiten toepassing moet blijven.
4.7
Naar het oordeel van de rechtbank moet verweerder dan echter bij de beoordeling van een concrete aanvraag voor een omgevingsvergunning wel inzichtelijk maken op basis van welke delen uit de CROW of met toepassing van welke cijfers uit de CROW in het individuele geval de parkeerbehoefte wordt bepaald. Dat heeft verweerder in dit geval niet gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser terecht aangevoerd dat onvoldoende duidelijk is of de berekening uit het parkeeradvies van 23 juli 2021 klopt, omdat de gebruikte CROW-normen niet openbaar toegankelijk zijn en verweerder die ook niet heeft overgelegd of anderszins toegankelijk heeft gemaakt (door hier bijvoorbeeld passages uit te citeren). Hierdoor is niet duidelijk en kan niet worden gecontroleerd of de gehanteerde parkeerkengetallen en aanwezigheidspercentages juist zijn, of met een maatgevend moment gerekend moet worden en zo ja, of het maatgevende moment in de nieuwe situatie juist is vastgesteld. Dit alles kan uit de Regeling namelijk niet worden afgeleid en dient derhalve in het bestreden besluit duidelijk te worden gemaakt. Weliswaar is bij het parkeeradvies van 23 juli 2021 een parkeerbalans gevoegd, maar uit alleen die balans kan niet worden opgemaakt of bij het vaststellen van de parkeerbehoefte de juiste cijfers zijn gehanteerd en of het maatgevende moment juist is vastgesteld. Verder kan uit het bestreden besluit en het daaraan ten grondslag liggende parkeeradvies ook niet worden afgeleid of verweerder de parkeerkencijfers uit de CROW juist heeft toegepast en in hoeverre die cijfers verweerder binnen een bepaalde bandbreedte ruimte laten om nadere keuzes te maken. Niet duidelijk is of verweerder parkeerkencijfers en aanwezigheidspercentages heeft gebruikt die door de CROW (dwingend) worden voorgeschreven of dat verweerder hierin zelf keuzes heeft gemaakt.
4.8
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt en gemotiveerd dat de parkeerbehoefte in de oude situatie en in de nieuwe situatie juist is vastgesteld. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder de gelegenheid te geven dit gebrek te herstellen. Aan het einde van deze uitspraak zal de rechtbank omschrijven op welke manier verweerder dat kan doen.
Kan op andere wijze in de nodige parkeergelegenheid worden voorzien?
5.1
Eiser heeft aangevoerd dat, in het geval dat niet op eigen terrein aan de parkeeropgave kan worden voldaan, artikel 2.4.1 van de Regeling mogelijkheden biedt om de omgevingsvergunning toch te verlenen. Dat kan bijvoorbeeld als in een bepaald parkeervergunninggebied het maximale aantal uit te geven parkeervergunningen niet is bereikt en ook door toevoeging van het desbetreffende project waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd niet wordt bereikt. Eiser is van mening dat die situatie in dit geval aan de orde is. Verweerder heeft althans niet aangetoond dat voor parkeersector 12 het maximale aantal uit te geven parkeervergunningen is bereikt en dat er geen ruimte meer is om aan eiser parkeervergunningen te verlenen. Ter onderbouwing van deze beroepsgrond heeft eiser een besluit van verweerder van 26 januari 2022, met de daarbij behorende bijlagen, overgelegd. Verweerder heeft dit besluit genomen naar aanleiding van een verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Volgens eiser komen de gegevens uit het bestreden besluit niet overeen met de gegevens uit het besluit van 26 januari 2022. Ook blijkt volgens eiser uit de stukken dat voor parkeersector 12 in totaal 1.652 parkeervergunningen beschikbaar zijn en dat er op 7 oktober 2020, 11 januari 2021, 12 april 2021 en 17 augustus 2021 nog parkeervergunningen konden worden verleend. Ook heeft eiser een besluit van verweerder van 23 juni 2022 met de daarbij behorende bijlagen overgelegd. Dit besluit heeft verweerder genomen naar aanleiding van een verzoek van eiser op grond van de Wet open overheid (Woo). Volgens eiser blijkt ook uit dit besluit en de bijbehorende bijlagen dat voor parkeersector 12 nog parkeervergunningen konden worden verleend.
5.2
Verweerder heeft in het verweerschrift van 2 februari 2022 een aantal bouwplannen genoemd waarvoor na de inwerkingtreding van de Regeling een omgevingsvergunning is verleend en die leiden tot extra aanspraken op (in totaal elf) parkeervergunningen in parkeersector 12. Volgens verweerder waren ten tijde van het bestreden besluit op basis van die aanspraken inmiddels vier parkeervergunningen verleend, zodat nog rekening diende te worden gehouden met aanspraken op zeven parkeervergunningen. Verder waren volgens verweerder ten tijde van het bestreden besluit in parkeersector 12 van de 1.652 beschikbare parkeervergunningen er 1.645 uitgegeven. Dit betekent dat, vanwege de aanspraken op zeven parkeervergunningen, er ten tijde van het bestreden besluit geen ruimte meer was voor het afgeven van parkeervergunningen voor het bouwplan van eiser, aldus verweerder.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat ook op dit punt te veel onduidelijkheid bestaat.
In het parkeeradvies van 23 juli 2021, dat onderdeel is van het bestreden besluit, staat dat op die datum 1.636 van de beschikbare 1.652 parkeervergunningen zijn afgegeven en dat de overgebleven ruimte binnen het aantal uit te geven parkeervergunningen al in aanmerking is genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning. Daarbij zou het gaan om dertig in aanmerking genomen parkeervergunningen, wat zou betekenen dat er meer parkeervergunningen in aanmerking worden genomen dan in totaal beschikbaar zijn. Dat wijkt af van het standpunt dat verweerder in het verweerschrift van 2 februari 2022 heeft ingenomen en waaruit blijkt dat er volgens verweerder niet méér parkeervergunningen in aanmerking zijn genomen dan uiteindelijk kunnen worden verleend. Kennelijk berust het bestreden besluit in zoverre op een onjuiste grondslag en is het ook om deze reden in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder ook beter moet motiveren en inzichtelijk maken hoeveel parkeervergunningen er ten tijde van het bestreden besluit nu feitelijk waren verleend, hoeveel parkeervergunningen nog in aanmerking werden genomen op basis van eerder verleende omgevingsvergunningen en waarom de parkeervergunningen die eiser nodig heeft voor zijn bouwplan daarbij niet kunnen worden meegenomen.
Alternatieve parkeeroplossingen
6. In het bestreden besluit heeft verweerder gemotiveerd waarom de drie garageboxen die eiser huurt aan de [locatie 1] op dat moment geen geschikte oplossing waren om (op een andere wijze) in de toegenomen parkeerbehoefte te voorzien. Ook heeft verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd waarom het pand van eiser niet op de zogenoemde POET-lijst kan worden geplaatst en waarom de bestaande parkeervergunningen van eiser niet kunnen worden meegenomen in de te realiseren parkeeropgave. Eiser heeft die onderdelen van het bestreden besluit in beroep niet concreet bestreden, zodat de rechtbank daar verder niet op in gaat.
Verzoek om schadevergoeding
7.1
In zijn brief van 8 augustus 2022 heeft eiser gesteld dat hij door het handelen van verweerder schade lijdt. Volgens eiser heeft hij namelijk voor tien jaar een huurovereenkomst moeten afsluiten voor het huren van drie parkeerplaatsen aan de [locatie 2] om verweerder ervan te overtuigen dat er extra parkeerplaatsen voor hem beschikbaar zijn. Eiser wil deze kosten vergoed zien door verweerder.
7.2
Voor zover eiser heeft bedoeld om met zijn brief van 8 augustus 2022 een verzoek om schadevergoeding in de zin van artikel 8:88 van de Awb in te dienen, is de rechtbank van oordeel dat eiser dat verzoek te laat in deze procedure heeft ingediend. Tijdens de zitting op 14 juli 2022 heeft de rechtbank alle gronden en standpunten met partijen besproken. Daarna heeft de rechtbank het onderzoek alleen geschorst om eiser en verweerder de mogelijkheid te geven nader te bekijken of zij er onderling uit kunnen komen. Naar het oordeel van de rechtbank handelt eiser in strijd met de goede procesorde door zijn verzoek om schadevergoeding pas na de zitting in te dienen. De rechtbank ziet niet in waarom eiser dat verzoek niet eerder had kunnen indienen, nu uit de stukken blijkt dat hij de huurovereenkomst voor de parkeerplaatsen aan de [locatie 2] al voor de zitting op 14 juli 2022 heeft afgesloten. De rechtbank laat het verzoek om schadevergoeding daarom wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing.
Conclusies en bestuurlijke lus
8.1
Zoals hiervoor is overwogen in de rechtsoverwegingen 4.8 en 5.3 is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder:
- met overlegging van de daarvoor relevante bladzijden of passages uit de Parkeerkencijfers CROW of anderszins inzichtelijk en controleerbaar maken dat in het bestreden besluit de parkeerbehoefte in de bestaande situatie en in de nieuwe situatie juist is vastgesteld en dat de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie ten opzichte van de bestaande situatie toeneemt met drie parkeerplaatsen;
- inzichtelijk maken hoeveel parkeervergunningen er ten tijde van het bestreden besluit nu feitelijk waren verleend, hoeveel parkeervergunningen nog in aanmerking werden genomen op basis van eerder verleende omgevingsvergunningen en waarom de parkeervergunningen die eiser nodig heeft voor zijn bouwplan daarbij niet kunnen worden meegenomen.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
8.2
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser en belanghebbende in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8.3
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
8.4
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.H.M. Hesseling en
mr. F. Onrust, leden, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: Juridisch kader

Bestemmingsplan ‘ [wijk] ’

Artikel 95
95.1
Parkeren
a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een
omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik is verzekerd, dat op eigen
terrein, dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan aan de parkeeropgave, zoals neergelegd in de “Regeling Parkeernormen 2016”. Indien deze regeling wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging.
b. De onder a. bedoelde plaatsen voor het parkeren van motorvoertuigen moeten afmetingen hebben die afgestemd zijn op gangbare motorvoertuigen, zoals neergelegd in de “Regeling Parkeernormen 2016”. Indien deze regeling wordt gewijzigd, moet rekening
worden gehouden met deze wijziging.
(…)
95.3
Afwijken van de algemene regels
95.3.1
Bevoegdheid
Bij een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 95.1 en 95.2
voor zover op andere wijze in de nodige parkeergelegenheid dan wel laad- of losruimte wordt voorzien;
voor zover door een maatregel geen of minder dan de nodige parkeergelegenheid dan wel laad- of losruimte noodzakelijk is;
voor zover het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op
overwegende bezwaren stuit.
95.3.2
Voorwaarden
Bij de toepassing van de in artikel 95.3.1 genoemde afwijkingen wordt rekening gehouden met de afwijkingsvoorwaarden, zoals deze zijn neergelegd in de “Regeling Parkeernormen 2016”. Indien deze regeling wordt gewijzigd moet rekening worden gehouden met deze wijziging.

Regeling parkeernormen 2016 (ten tijde van het bestreden besluit)

Artikel 2. Bepalen parkeeropgave
2.1
Er moet, afhankelijk van de omvang, de bestemming, de functie en het gebruik van het gebouw en/of het terrein, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto´s parkeerruimte op het eigen terrein worden aangelegd conform de parkeeropgave.
2.2
De parkeeropgave wordt bepaald op basis van de Parkeerkencijfers CROW en de in het bijgevoegde kaartbeeld aangegeven indeling in schil centrum, centrum, niet stedelijk, matig stedelijk, sterk stedelijk en zeer sterk stedelijk. Een berekening die resulteert in een getal met een decimaal, wordt bij decimalen van 4 of lager afgerond naar hetzelfde getal en bij decimalen hoger dan 4 afgerond naar het eerstvolgende getal.
2.3
De parkeeropgave wordt als volgt bepaald:
a. Het gemiddelde in de bandbreedte van het Parkeerkencijfer CROW bepaalt de parkeeropgave. Het realiseren van meer parkeerruimte is toegestaan tot aan de bovengrens die in de bandbreedte van het Parkeerkencijfer CROW is aangegeven.
b. Bij het bepalen van de parkeeropgave wordt onderscheid gemaakt in aandelen gebruikers en bezoekers. Gebruikers zijn de bewoners en de bedrijven die in een bouwwerk of op een terrein woonachtig of gevestigd zijn;
c. Als er gerekend wordt met meerdere functies met afwijkende aanwezigheidspercentages wordt rekening gehouden met meervoudig gebruik, mits aannemelijk is dat dat in de praktijk ook als zodanig zal functioneren;
d. In geval van een functiewijziging van een bouwwerk en/of een terrein wordt rekening gehouden met aanwezige parkeerplaatsen die op basis van die functie en de huidige parkeerkencijfers aan die te vervallen functie kunnen worden toegeschreven, mits die functie in de laatste twee jaren vóór de datum van aanvraag omgevingsvergunning in de praktijk aanwezig was.
2.4.1
Het bevoegd gezag kan, indien en voor zover het voldoen aan de parkeeropgave op eigen terrein op overwegende bezwaren vanuit stedenbouwkundige redenen stuit, de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in de voorgaande leden voor het aandeel gebruikers van de parkeeropgave, indien;
a. in een parkeervergunningengebied het maximaal aantal uit te geven parkeervergunningen van de parkeersector niet is en/of door toevoeging van het plan niet wordt bereikt en / of;
b. in een parkeervergunningengebied het maximaal aantal uit te geven parkeervergunningen van de parkeersector is en/of door toevoeging van het plan wordt overschreden, alleen onder de voorwaarde dat het gebouw op de POET-lijst wordt geplaatst en dat het aannemelijk en gewaarborgd is dat op een andere wijze in de parkeeropgave is voorzien binnen het invloedgebied en / of op een bij de functie van het plan behorende maximale acceptabele loopafstand en / of;
c. buiten het parkeervergunningengebied de parkeerdruk in de openbare ruimte binnen het invloedgebied door het plan onder de 80% is en blijft en / of;
d. buiten het parkeervergunningengebied de parkeerdruk in de openbare ruimte binnen het invloedgebied door het plan boven de 80% is of komt alleen onder de voorwaarde dat het aannemelijk en gewaarborgd is dat op een andere wijze in de parkeeropgave is voorzien binnen het invloedgebied en/of;
e. door een maatregel geen of minder dan de nodige parkeergelegenheid dan wel laad- of losruimte noodzakelijk is.
2.4.2
Van de parkeeropgave voor het aandeel bezoekers wordt alleen afwijking verleend voor zover de parkeerdruk binnen het invloedgebied door het plan voor het aandeel bezoekers onder de 80% is en blijft, tenzij het aannemelijk en gewaarborgd is dat op andere wijze in de parkeeropgave voor het aandeel bezoekers is voorzien binnen het invloedgebied.
2.4.3
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van de bovengrens indien het voldoen aan die regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
2.4.4
De ruimte in uit te geven parkeervergunningen in een parkeersector ten behoeve van gebruikers en/of een toevoeging aan de parkeerdruk in het invloedgebied van een plan die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning en/of het toestaan van een plan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijven bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing.
2.5
Het bevoegd gezag kan, indien het voldoen aan de parkeeropgave volgens het bevoegd gezag op overwegende bezwaren vanuit stedenbouwkundige redenen stuit, de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen voor plannen waarvan de parkeeropgave maximaal twee parkeerplaatsen bedraagt en die gelegen zijn in het centrum. De afwijking wordt alleen verleend onder de voorwaarde dat de gebruikers van het plan niet voor een parkeervergunning in aanmerking komen, tenzij en voor zover het maximaal aantal uit te geven parkeervergunningen van de parkeersector niet is en door toevoeging van het plan niet wordt overschreden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:499.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:329, rechtsoverweging 12.2.