ECLI:NL:RBOVE:2022:349

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
9607165 \ CV EXPL 21-5145
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming en proceskostenvergoeding in huurgeschil

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 28 januari 2022, gaat het om een huurgeschil tussen [A] en [B]. [A] verhuurt sinds 1 juni 2019 een woning aan [B], die een huurachterstand heeft laten ontstaan. Voor de zitting op 10 januari 2022 is overeengekomen dat [B] een bedrag van € 4.278,68 zou betalen om de achterstand in te lopen. [B] heeft dit bedrag op 7 en 9 januari 2022 voldaan, maar [A] heeft desondanks de zitting door laten gaan. De kantonrechter heeft de vorderingen van [A] tot ontruiming en betaling van huurachterstand afgewezen, omdat de volledige achterstand inmiddels was voldaan. In reconventie vorderde [B] vergoeding van proceskosten, stellende dat [A] zich schuldig had gemaakt aan misbruik van procesrecht door de zitting niet in te trekken. De kantonrechter oordeelde dat [A] onrechtmatig had gehandeld door de zitting door te laten gaan, en kende [B] een beperkte vergoeding van € 600,05 toe voor de gemaakte proceskosten. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter J.M. Marsman.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer : 9607165 \ CV EXPL 21-5145
Vonnis in kort geding van 28 januari 2022
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen [A] ,
gemachtigde: IntoCash,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen [B] ,
gemachtigde: mr. J. Eliya.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 30 december 2021,
- de conclusie van antwoord met eis in reconventie van 10 januari 2022,
- de (aantekeningen van de griffier van de) mondelinge behandeling, gehouden op 10 januari 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] verhuurt met ingang van 1 juni 2019 de woning aan de [adres] te [plaats] aan [B] . Uit hoofde van deze overeenkomst dient [B] maandelijks, bij vooruitbetaling, een huurbedrag van € 850,00 te voldoen.
2.2.
[B] heeft een achterstand laten ontstaan in de betaling van de huurpenningen.
2.3.
Naar aanleiding van de kort geding dagvaarding hebben partijen op 7 januari 2022 onderling overleg gehad. Daarbij hebben partijen afgesproken dat [B] uiterlijk op 9 januari 2022 een bedrag van € 4.278,68 aan [A] diende te voldoen ter zake achterstallige huur, rente en proceskosten. De gemachtigde van [A] heeft in dat kader aan de gemachtigde van [A] het volgende geschreven:
“Als alles zondag binnen is zullen wij de zaak terugtrekken dan zal ik u daarover berichten.”
2.4.
Op 7 januari 2022 en op 9 januari 2022 heeft [B] , conform de afspraak, betalingen van respectievelijk € 2.000,00 en € 2.278,68 aan [A] gedaan.
[A] heeft daarop [B] laten weten de zitting de volgende dag, op 10 januari 2022, toch door te willen laten gaan.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[A] vordert - samengevat - dat de kantonrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
[B] veroordeelt om de woning binnen 7 dagen na het uitspreken van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en door afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van [A] te stellen;
[B] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 2.550,00;
[B] veroordeelt om aan [A] , onder voorbehoud van huurverhoging, tegen deugdelijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 850,00 voor iedere maand na december 2021, dat [B] met de ontruiming van het gehuurde in gebreke blijft;
[B] veroordeelt tot betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, over iedere vervallen en niet (volledig) betaalde huurtermijn vanaf de vervaldatum van de betreffende termijn tot aan 28 december 2021, zijnde een bedrag van € 8,15;
[B] veroordeelt tot betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de hoofdsom, vanaf 28 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
[B] veroordeelt in de kosten van de procedure, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van [A] , vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over deze kosten vanaf 14 dagen na het ten deze wijze vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening;
[B] veroordeelt tot betaling van de nakosten, indien en voor zover [B] niet binnen de wettelijk vereiste termijn van twee dagen na betekening van dit vonnis aan het vonnis heeft voldaan;
[B] veroordeelt tot betaling van de kosten van de dagvaarding.
3.2.
[B] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[B] vordert in reconventie - samengevat - vergoeding van de volledige proceskosten van € 1.730,30.
3.5.
[B] stelt daartoe dat [A] zich schuldig maakt aan misbruik van procesrecht en/of onrechtmatig procederen. Door de zaak, in strijd met de op 7 januari 2022 gemaakte afspraken, niet in te trekken heeft [A] [B] onnodig op juridische kosten gejaagd.
3.6.
[A] voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Nu [A] ter zitting zijn vordering heeft verminderd en er, nu de volledige achterstand door [B] is voldaan, ook geen belang meer bestaat bij toewijzing daarvan, zullen de vorderingen die strekken tot betaling van de huurachterstand zonder verdere toelichting worden afgewezen. Ter zitting heeft [A] te kennen gegeven zijn vordering tot ontruiming te handhaven, zodat alleen deze vordering nog ter beoordeling voor ligt. De kantonrechter oordeelt daarover als volgt.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat voor toewijzing van een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening alleen dan reden is, als op grond van de thans gebleken feiten en omstandigheden aannemelijk is dat in een bodemprocedure de beslissing gelijkluidend zal zijn. De kantonrechter zal in het hierna volgende beoordelen of een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop de toewijzing van de ontbinding bij wijze van voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.
4.3.
De kantonrechter zal de vorderingen tot ontbinding en ontruiming afwijzen. Zij overweegt daartoe dat het in dit geval niet aannemelijk is dat de bodemrechter in een eventuele bodemprocedure de vordering zal toewijzen, nu de volledige huurachterstand en de kosten van de procedure inmiddels zijn voldaan.
4.4.
[B] heeft ter zitting verklaard dat de reden voor het niet betalen van de huurpenningen is gelegen in de omstandigheid dat hij vanwege Corona tijdelijk geen inkomsten geniet, omdat hij met zijn bedrijf werkzaam is in de evenementenbranche. [A] heeft dit niet weersproken. Ook gelet hierop is aannemelijk dat een rechter in een bodemprocedure niet tot ontbinding van het gehuurde zal overgaan. Opgemerkt wordt hierbij wel dat niet duidelijk is of [B] (corona)vergoedingen die vanuit de overheid worden verstrekt, heeft aangevraagd en verkregen.
De kantonrechter merkt verder op dat [B] er alles aan dient te doen om er voor zorg te dragen dat hij voldoende inkomsten heeft om aan zijn huurbetalingsverplichting te kunnen voldoen. [B] zal er aldus voor moeten zorgen dat hij (of zijn partner) weer inkomsten geniet. Al dan niet door te solliciteren op (andere) functies. [B] dient er rekening mee te houden dat het wederom niet betalen van huurpenningen wordt gezien als een herhaalde wanprestatie, wat bij de beoordeling van een eventuele nieuwe vordering tot ontruiming kan worden meegewogen.
4.5.
Ten aanzien van de vordering tot betaling van de proceskosten overweegt de kantonrechter dat deze al door [B] zijn voldaan, zodat ook hiervoor het belang ontbreekt. Hij was hiertoe overigens ook gehouden, nu hij pas na dagvaarding tot betaling van de huurachterstand is overgegaan. De vordering zal hier, wegens het ontbreken van ieder belang, worden afgewezen.
in reconventie
4.6.
[B] heeft in reconventie vergoeding van de werkelijke proceskosten ter hoogte van een bedrag van € 1.730,30 gevorderd. Hij voert daartoe aan dat [A] zich schuldig maakt aan misbruik van procesrecht en/of onrechtmatig procederen.
4.7.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.8.
De vraag die de kantonrechter moet beantwoorden is of er sprake is van misbruik van recht, dan wel onrechtmatige daad van de zijde van [A] door de zitting alsnog door te laten gaan.
4.9.
Uit de mailcorrespondentie tussen (de gemachtigden van) partijen blijkt dat de afspraak is gemaakt dat, wanneer [B] het volledige bedrag van € 4.278,68 zou voldoen, de zaak zou worden ingetrokken. Dat deze afspraak is gemaakt, heeft de gemachtigde van [A] ter zitting ook erkend. In strijd met deze afspraak heeft [A] de zitting, nadat [B] het volledige bedrag had voldaan, toch door laten gaan. Door de zitting geheel onnodig door te laten gaan, de volledige achterstand was immers al betaald, heeft [A] onrechtmatig gehandeld jegens [B] . [A] zal de kosten die [B] onnodig heeft gemaakt moeten vergoeden. Deze kosten bestaan uit zijn advocaatkosten, voor zover ze zien op de voorbereiding van de zitting en de zitting zelf.
4.10.
Ten aanzien van de voorbereiding van de zitting heeft [B] een bedrag van € 1.730,30 aan advocaatkosten gevorderd. Dit bedrag bestaat uit de volgende door hem betaalde facturen:
Factuurdatum Factuurnummer Omschrijving Factuurbedrag
03-01-2022 2022.001 Nota 3.5 uur € 931,70 incl. btw
09-01-2022 2022.002 Nota 3 uren € 798,60 incl. btw
------------------------- +
Totaal € 1.730,30 incl. btw
4.11.
[A] heeft de door [B] gemaakte kosten ter zitting betwist. [A] meent dat [B] procedeert op basis van een toevoeging.
4.12.
Ten aanzien van de factuur van 3 januari 2022 overweegt de kantonrechter dat geen urenspecificatie is bijgevoegd, zodat niet beoordeeld kan worden welke werkzaamheden door de gemachtigde van [B] precies in rekening zijn gebracht. Gelet op de datum van de factuur, 3 januari 2022, lijkt de factuur te zien op andere werkzaamheden dan de voorbereiding van de zitting, zodat de kosten voor deze werkzaamheden anders ook zouden zijn gemaakt. [B] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze kosten zijn gemaakt door het onrechtmatig handelen van [A] .
4.13.
Ten aanzien van de factuur van 9 januari 2022 overweegt de kantonrechter als volgt. De door de gemachtigde van [B] gefactureerde uren worden door [A] betwist. Ook in dit geval ontbreekt een urenspecificatie, zodat niet uit is te sluiten dat een deel van deze rekening ook ziet op de correspondentie met de gemachtigde van [A] waarbij de afspraak over betaling van de achterstand met kosten is gemaakt.
4.14.
Nu wel aannemelijk is dat [B] (extra) kosten heeft moeten maken inzake het (op het laatste moment en dus op korte termijn alsnog moeten) voorbereiden van de zitting door zijn gemachtigde, maar de exacte hoogte hiervan niet vast staat, ziet de kantonrechter in deze kortgeding procedure aanleiding om de kosten te begroten door hiervoor aan te sluiten bij de berekeningsmethode die normaliter voor de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt gebruikt. Gebaseerd op een hoofdsom van € 1.730,30, zal de kantonrechter € 413,05 incl. btw toewijzen aan kosten voor voorbereiding van de zaak, naast de normale proceskostenveroordeling van € 187,00 (1 salarispunt).
4.15.
[A] zal aldus worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 600,05.
Dat [B] met een toevoeging procedeert, zoals door [A] is gesteld, is de kantonrechter niet gebleken. Dat [A] niet op de hoogte was van de afspraak die zijn gemachtigde met de gemachtigde van [B] heeft gemaakt, kan niet tot een ander oordeel leiden. Daar heeft [B] niets mee van doen.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
in reconventie
5.2.
veroordeelt [A] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [B] te betalen het bedrag van € 600,05.
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Marsman, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2022. (ms)