ECLI:NL:RBOVE:2022:346

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
C/08/269668 / HA ZA 21-325
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van licentievergoeding en terugbetaling van geleende gelden in het kader van domeinnamen en merknaam Seniorenwijzer

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, is op 2 februari 2022 vonnis gewezen in een geschil tussen eiser en gedaagden over de betaling van een licentievergoeding en de terugbetaling van geleende gelden. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. van der Kolk, vorderde dat gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.S. Slinkman, een licentievergoeding van € 125 per maand en 1% van de jaaromzet zouden betalen, alsook een terugbetaling van geleende bedragen die in totaal € 33.882,38 bedroegen. De rechtbank oordeelde dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van de licentievergoeding, die in beginsel toewijsbaar was voor de periode van 1 januari 2013 tot 1 juli 2020, en dat de vordering tot terugbetaling van de geleende gelden voor een bedrag van € 17.832,38 eveneens toewijsbaar was. De rechtbank wees de vordering tot verstrekking van omzetgegevens toe, maar wees de vordering tot beëindiging van het gebruik van de domeinnamen en merknaam af. Eiser had ook aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten, welke door de rechtbank werden toegewezen tot een bedrag van € 1.065,82. De rechtbank concludeerde dat gedaagden in totaal € 30.148,20 aan eiser moesten betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Gedaagden werden ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, die tot dat moment € 4.941,03 bedroegen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/269668 / HA ZA 21-325
Vonnis van 2 februari 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. E. van der Kolk te Tilburg,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2] , h.o.d.n. MBMEDIAEXPRESS,
beiden wonende in [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. L.S. Slinkman te Hoogezand.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde 1] c.s. (dan wel afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het (tussen)vonnis van 29 september 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
  • het bericht van het Bureau Mediation van 25 oktober 2021 dat geen mediation is gestart;
  • de brief van [eiser] van 7 december 2021 met productie 11;
  • de mondelinge behandeling op 20 december 2021 waarvan de griffier zittingsaantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Omdat partijen ter zitting geen schikking hebben bereikt, hebben zij vonnis gevraagd.

2.Inleiding

2.1.
In deze zaak gaat het kort gezegd om de vraag of [gedaagde 1] c.s. tegenover [eiser] (1) een licentievergoeding is verschuldigd en (2) tot terugbetaling van geleende gelden is gehouden.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Voor de relevante feiten, de vorderingen van [eiser] en de standpunten van partijen verwijst de rechtbank kortheidshalve naar het vonnis van 29 september 2021.
Ten aanzien van de licentievergoeding
3.2.
Vast staat dat [gedaagde 1] begin 2013 de domeinnamen seniorenwijzer.org, seniorenwijzer.eu en seniorenwijzer.nu en de merknaam Seniorenwijzer en de daarop betrekking hebbende auteurs- licentie- en exploitatierechten aan [eiser] heeft verkocht tegen een koopsom van € 10.000,00 inclusief btw en dat [eiser] gelijktijdig aan [gedaagde 1] het alleenrecht heeft gegeven om deze domeinnamen en merknaam te gebruiken tegen betaling van een licentievergoeding. Ingevolge artikel 5.1 van de tussen [eiser] en [gedaagde 1] op 18 januari 2013 gesloten licentie/exploitatieovereenkomst bedraagt deze vergoeding “
Euro 125 per maand, alsmede 1% van de integrale jaaromzet (exclusief b.t.w.) welke door [gedaagde 1] wordt gerealiseerd” voor ieder jaar dat deze overeenkomst voortduurt. Ook staat vast dat [gedaagde 1] deze licentievergoeding nimmer aan [eiser] heeft betaald, terwijl de hiervoor bedoelde domeinnamen en merknaam tot op heden door [gedaagde 1] c.s. worden geëxploiteerd. Nu [gedaagde 1] c.s. de hoogte van de vaste licentievergoeding (€ 125,00 per maand) en het eerste moment waarop deze vergoeding is verschuldigd niet heeft betwist, komt de gevorderde (vaste) licentievergoeding over de periode van 1 januari 2013 tot 1 juli 2020 van in totaal € 11.250,00 in beginsel voor toewijzing in aanmerking.
3.3.
[gedaagde 1] c.s. heeft als verweer aangevoerd dat de gevorderde vergoeding niet meer opeisbaar is, vanwege afspraken tussen partijen bij overeenkomst van 19 februari 2015. Uit deze door beide partijen ondertekende overeenkomst (productie 8 bij dagvaarding) – waarover hierna meer – volgt dat [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van de licentievergoeding. Anders dan [gedaagde 1] c.s. betoogt, is de rechtbank van oordeel dat de daarin vervatte afspraken niet zijn komen te vervallen vanwege het enkele feit dat [gedaagde 1] c.s. niet uiterlijk 31 december 2017 aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. [eiser] heeft immers met klem bestreden dat partijen de overeenkomst van 19 februari 2015 zijn aangegaan onder de ontbindende voorwaarde dat [eiser] de gevorderde bedragen betreffende de in de aanhef van de overeenkomst genoemde (rechts)personen niet meer bij [gedaagde 1] c.s. kan incasseren als [gedaagde 1] c.s. niet tijdig betaalt. Dit valt niet uit de overeenkomst op te maken en evenmin uit de latere e-mail van [eiser] van 15 mei 2019. Bovendien zou dit ook niet logisch zijn omdat [gedaagde 1] c.s. dan zelf kan bewerkstelligen dat hij is bevrijd van de op hem rustende betalingsverplichting door eenvoudigweg de overeengekomen uiterste betaaldatum van 31 december 2017 ongebruikt te laten verstrijken.
3.4.
[gedaagde 1] c.s. heeft daarnaast als verweer aangevoerd dat de vordering van [eiser] moet worden verrekend met een tegenvordering van [gedaagde 1] c.s. op [eiser] omdat hij nog recht heeft op een vergoeding voor werkzaamheden. De rechtbank zal het beroep van [gedaagde 1] c.s. op verrekening passeren, omdat de door [gedaagde 1] c.s. gestelde tegenvordering niet op eenvoudige wijze is vast te stellen (artikel 6:136 BW). Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
3.5.
Hoewel voldoende is komen vast te staan dat [gedaagde 1] c.s. – zonder daartoe een arbeidsovereenkomst met [eiser] te hebben gesloten – gedurende de periode van juli 2014 tot april 2016 (beheer)werkzaamheden voor [eiser] in diens opslagruimtes in [plaats 1] en [plaats 2] heeft verricht als tegenprestatie voor de hulp en het advieswerk van [eiser] bij de doorstart van de Seniorenwijzer, het verzorgen van de boekhouding en het beschikbaar stellen van woonruimte, is onduidelijk of [eiser] daarnaast een financiële vergoeding voor de door [gedaagde 1] c.s. verrichte werkzaamheden zou betalen en, zo ja, welke vergoeding dat zou zijn. Partijen hebben hierover niets op schrift gesteld. Ditzelfde geldt voor de beweerdelijke toezegging van [eiser] dat hij (ook) zal bijdragen in de kosten van levensonderhoud van [gedaagde 1] c.s. en de vaste lasten van de woning in [plaats 3] . Ook deze toezegging blijkt nergens uit. De tegenvordering waarop [gedaagde 1] c.s. zich ter verrekening beroept is daarom niet eenvoudig vast te stellen. Daarbij betrekt de rechtbank dat [gedaagde 1] c.s. de omvang van zijn gestelde werkzaamheden voor [eiser] , zoals verwoord in zijn schriftelijke verklaring van 31 oktober 2020 (productie 1 bij de conclusie van antwoord) en nader toegelicht ter zitting, op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Zo heeft [gedaagde 1] c.s. het loon van € 62.000,00, waarop hij meent nog recht te hebben, niet gespecificeerd.
3.6.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de door [eiser] gevorderde betaling van de licentievergoeding ter hoogte van € 11.250,00 toewijzen.
Ten aanzien van de omzetgegevens
3.7.
Tegen de gevorderde verstrekking van de gegevens van de omzet die [gedaagde 1] c.s. vanaf 2013 tot en met heden met het blad Seniorenwijzer heeft gerealiseerd, heeft [gedaagde 1] c.s. geen ander verweer gevoerd dan dat [eiser] reeds over de boekhouding van [gedaagde 1] c.s. beschikt en daarom geen belang bij deze vordering heeft.
3.8.
Ter zitting heeft [eiser] daartegen ingebracht dat hij al enige tijd geen administratiekantoor meer heeft en ook de boekhouding van [gedaagde 1] c.s. niet meer verzorgt waardoor hij geen volledig overzicht meer heeft van de omzet die [gedaagde 1] c.s. met de exploitatie van de domeinnamen seniorenwijzer.org/eu/nu en de merknaam Seniorenwijzer heeft behaald. Dit betreft vooral de laatste jaren. Daarbij heeft [eiser] nader toegelicht dat hij niet wil of kan afgaan op de jaarrekeningen van de mediabedrijven van [gedaagde 1] c.s. die door zijn (voormalige) werknemers zijn opgesteld. Volgens [eiser] geven deze jaarrekeningen geen compleet beeld van de omzetcijfers. [gedaagde 1] c.s. heeft dit onvoldoende betwist. [eiser] en [gedaagde 1] hebben met elkaar afgesproken dat [gedaagde 1] voor het gebruik van de domeinnamen en de merknaam, behalve een vaste licentievergoeding van € 125,00 per maand, ook een variabele licentievergoeding van 1% van de (integrale) jaaromzet is verschuldigd. Daarvoor is nodig dat [gedaagde 1] c.s. de gegevens van de met het blad Seniorenwijzer behaalde omzet beschikbaar stelt, zodat [eiser] deze variabele licentievergoeding in rekening kan brengen. Vast staat dat [eiser] , onder meer, bij brieven van 15 mei 2019 en 23 augustus 2019 om deze gegevens heeft verzocht en dat [gedaagde 1] c.s. daaraan geen gevolg heeft gegeven.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat de gevorderde verstrekking van de hiervoor bedoelde omzetgegevens toewijsbaar is.
3.10.
[eiser] vordert daarnaast beëindiging van het gebruik van de domeinnamen en de merknaam Seniorenwijzer als [gedaagde 1] c.s. de omzetgegevens niet verstrekt. Omdat dit deel van de vordering in het geheel niet is onderbouwd, zal de rechtbank het afwijzen. Ook zal de rechtbank de gevorderde afgifte van de domeinnamen en de merknaam afwijzen, omdat [eiser] reeds houder daarvan is. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd zoals in het dictum is bepaald.
Ten aanzien van de lening(en)
3.11.
[eiser] stelt verder dat hij gelden aan [gedaagde 1] c.s. heeft geleend en/of bedragen voor hem heeft betaald waarvan nog een totaalbedrag van € 33.882,38 open staat. Daarbij beroept [eiser] zich op de eerdergenoemde overeenkomst van 19 februari 2015. Ter onderbouwing van het openstaande bedrag verwijst [eiser] naar zijn brief van 23 augustus 2019 met bijlagen (productie 5 bij dagvaarding). In die brief stelt [eiser] dat hij ten behoeve van [gedaagde 1] c.s. meerdere betalingen heeft gedaan aan Uitgeverij [gedaagde 1] , BDU, [A] , [gedaagde 1] Media, Reaal Levensverzekering, Belastingdienst Groningen, [gedaagde 2] , Ford Credit en [gedaagde 1] en dat [gedaagde 1] c.s. tot op heden maar een beperkt deel hiervan heeft afgelost.
3.12.
[gedaagde 1] c.s. voert als verweer dat [eiser] slechts twee vorderingen op [gedaagde 1] c.s. in privé heeft en dat hij voor de overige vorderingen, die zien op de bedrijfsmatige activiteiten die [gedaagde 1] met zijn mediabedrijven heeft geëxploiteerd, niet kan worden aangesproken. Volgens [gedaagde 1] c.s. bedraagt de vordering van [eiser] op [gedaagde 2] € 5.170,01 waarvan het grootste deel (€ 1.291,24 + € 2.911,00 + € 550,00 = € 4.702,24) ziet op zakelijke activiteiten ten behoeve van haar eenmanszaak. Ten aanzien van de vordering van [eiser] op [gedaagde 1] ad € 500,00 stelt [gedaagde 1] c.s. dat die vordering is verjaard.
3.13.
De rechtbank overweegt dat uit de overeenkomst van 19 februari 2015 blijkt dat [gedaagde 1] c.s. heeft erkend dat [eiser] gelden aan hem heeft geleend en/of bedragen voor hem heeft betaald en dat [gedaagde 1] c.s. deze leningen/bedragen aan [eiser] zal terugbetalen:

Aan voornoemde wijzigingen van juridische exploitant heb ik goedkeuring gegeven onder de uitdrukkelijke voorwaarden dat alle verplichtingen, waaronder geldleningen, welke aan de in de aanhef c.q. adressering genoemde personen en ondernemingen, alsmede ten behoeve van jullie aan derden gedane betalingen welke door mij zijn of worden gedaan, door de [gedaagden] en/of deze gezamenlijk aan mij terug worden betaald voor 31 december 2017. Eveneens is overeengekomen dat mede door de geleverde inspanningen van mij en de door mij gemaakte (auto en andere) kosten, waarvoor ik jullie nooit de kosten in rekening heb gebracht, nimmer van verjaring van de aan jullie geleende gelden sprake kan zijn. In verband met jullie inzet, mits de overeenkomst (het overeengekomene) integraal keurig wordt nagekomen, er door mij geen rente over de aan jullie uitgeleende gelden zal worden gevraagd.”
[gedaagde 1] c.s. heeft niet gesteld dat bij het aangaan van deze overeenkomst aan zijn zijde sprake was van een wilsgebrek als bedoeld in artikel 3:44 lid 1 BW (bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden) en/of artikel 6:228 BW (dwaling) op grond waarvan de overeenkomst vernietigbaar is, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat [eiser] een beroep kan doen op nakoming van deze overeenkomst door [gedaagde 1] c.s.
3.14.
Het beroep van [gedaagde 1] c.s. op verjaring faalt. Daartoe overweegt de rechtbank dat [eiser] terecht heeft aangevoerd dat zijn vordering op [gedaagde 1] van € 500,00 van 23 juni 2014 dateert (zie bijlage 10 bij de brief van [eiser] van 23 augustus 2019) en dat de verjaring van deze vordering door de overeenkomst van 19 februari 2015 en de hiervoor bedoelde brief van 23 augustus 2019 is gestuit.
3.15.
Ten aanzien van de vordering van [eiser] op [gedaagde 2] ad € 5.170,01 is weliswaar het grootste deel aangewend ten behoeve van de eenmanszaak van [gedaagde 2] , dus niet privé, maar uit de (aanhef van de) overeenkomst van 19 februari 2015 volgt dat [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk aansprakelijk is voor de terugbetaling van dit bedrag aan [eiser] (zie ook 3.17).
3.16.
Tegenover de stelling van [gedaagde 1] c.s. dat de overeenkomst van 19 februari 2015 geen betrekking heeft op de vorderingen van [eiser] die zien op de bedrijfsmatige activiteiten van [gedaagde 1] die hij met zijn mediabedrijven heeft geëxploiteerd heeft [eiser] ingebracht dat de overeenkomst betrekking heeft op alle betalingen die door hem ten behoeve van [gedaagde 1] c.s. zijn of worden gedaan.
3.17.
Het standpunt van [eiser] kan niet op de overeenkomst van 19 februari 2015 worden gebaseerd. Daartoe overweegt de rechtbank dat de overeenkomst als aanhef vermeldt:
“De heer en mevrouw [gedaagden]
[gedaagde 2] h/o mbMediaExpress
[gedaagde 1] Media B.V
Allen p/a [adres 1]
[plaats 1]
En: [adres 2]
[plaats 3] ”
Verder is in de overeenkomst opgenomen dat deze ziet op “
alle verplichtingen, waaronder geldleningen, welke aan de in de aanhef c.q. adressering genoemde personen en ondernemingen, alsmede ten behoeve van jullie aan derden gedane betalingen welke door mij zijn of worden gedaan”.
Hieruit volgt dat de post “Uitgeverij [gedaagde 1] ” met een openstaand saldo van € 16.050,00 (totaal lening € 21.100,00 minus aflossingen € 5.050,00) buiten de reikwijdte van de overeenkomst valt. De andere posten, die wel onder de overeenkomst vallen, heeft [gedaagde 1] c.s. niet betwist. Een en ander leidt ertoe dat de gevorderde terugbetaling van de geleende gelden en/of betaalde bedragen tot een bedrag van € 17.832,38 (€ 33.882,38 - € 16.050,00) voor toewijzing in aanmerking komt. Daarbij betrekt de rechtbank het volgende.
3.18.
[gedaagde 1] c.s. stelt dat [eiser] nog steeds de koopsom van € 10.000,00 niet heeft betaald. Ter weerlegging van dit standpunt heeft [eiser] gewezen op artikel 2.3 van de verkoopovereenkomst van 18 januari 2013 waarin het volgende is bepaald: “
Bij ondertekening van deze overeenkomst is door koper de koopsom voldaan.” Voorts heeft [eiser] gewezen op de specificatie van het leenbedrag zoals deze in zijn brief van 23 augustus 2019 is opgenomen. Daaruit blijkt dat [eiser] bedoelde koopsom op het totale leenbedrag in mindering heeft gebracht. Het standpunt van [gedaagde 1] c.s. dat [eiser] de koopsom nog is verschuldigd kan de rechtbank daarom niet volgen. Ditzelfde geldt voor de bedragen van € 350,00, € 450,00 en € 2.000,00 die [eiser] volgens [gedaagde 1] c.s. ook nog verschuldigd zou zijn voor de overdracht van de domeinnamen seniorenwijzer.de/org/nu/eu. [eiser] heeft in dit verband gewezen op de afzonderlijke verkoopovereenkomsten met betrekking tot deze domeinnamen waarin iedere keer expliciet is opgenomen dat de koopsom is voldaan. [gedaagde 1] c.s. heeft dit alles onvoldoende weerlegd.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.19.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen tot het in het Besluit vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief: € 875,00 + 1% (€ 11.250,00 +
€ 17.832,38 – € 10.000,00) = € 1.065,82.
Conclusie
3.20.
De rechtbank komt tot de slotsom dat de gevorderde betaling tot een bedrag van € 30.148,20 (€ 11.250,00 + € 17.832,38 + € 1.065,82) zal worden toegewezen.
Rente
3.21.
[eiser] vordert de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW. Vast staat dat zowel de licentie/exploitatie- als de verkoopovereenkomst d.d. 18 januari 2013 is gesloten tussen [eiser] in privé en [gedaagde 1] in privé, (destijds) mede handelend onder de naam De Waegh Publishing. [eiser] heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd dat hij bij het verstrekken van de geleende gelden en/of door hem voor [gedaagde 1] c.s. betaalde bedragen heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf en dat daarom sprake is van een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a BW. Uit het voorgaande volgt dat de gevorderde wettelijke handelsrente niet toewijsbaar is. De rechtbank zal daarom de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW toewijzen.
Proceskosten
3.22.
[gedaagde 1] c.s. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden tot op heden begroot op:
  • dagvaarding € 105,03
  • griffierecht € 937,00
  • salaris advocaat
Totaal € 4.941,03

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, in de zin dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 30.148,20, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 30 juni 2020 tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, in de zin dat als de één voldoet de ander zal zijn bevrijd, om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te verstrekken de gegevens van de omzet die [gedaagde 1] c.s. vanaf 2013 tot en met heden met het blad Seniorenwijzer heeft gerealiseerd, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 10.000,00;
4.3.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, in de zin dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 4.941,03;
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2022. [1] (PS)

Voetnoten

1.type: