ECLI:NL:RBOVE:2022:344

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
08/094209-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag met tbs na fatale geweldsincident

Op 8 februari 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 51-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar en tbs met dwangverpleging voor doodslag. De zaak betreft een fatale ruzie over geld die plaatsvond op 4 april 2021 in Deventer. De verdachte heeft het slachtoffer, een 63-jarige man, met zoveel geweld bewerkt dat deze is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer met kracht heeft geslagen en geschopt, wat heeft geleid tot ernstige verwondingen, waaronder een traumatische breuk van de alvleesklierstaart en gebroken ribben. De verdachte heeft tijdens het proces verklaard dat hij enkel een duw en een knietje heeft gegeven, maar de rechtbank oordeelde dat er meer geweld is gebruikt dan door de verdachte is erkend. De rechtbank concludeerde dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, gezien de aard van het geweld. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis, en het hoge recidiverisico. De opgelegde straf is bedoeld om de veiligheid van anderen te waarborgen en om de verdachte te behandelen voor zijn psychische problemen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/094209-21 (P)
Datum vonnis: 8 februari 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in de PI Arnhem.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 januari 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.C. Pol en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.A.M. Kwakman, advocaat in Assen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging op 12 oktober 2021, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd;
subsidiair:[slachtoffer] zwaar heeft mishandeld, waardoor [slachtoffer] is overleden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
primair
hij op of omstreeks 4 april 2021 te Deventer
[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door
- die [slachtoffer] (al dan niet met een stomp voorwerp) met kracht tegen het gezicht en/of het hoofd te slaan/stompen en/of te schoppen/trappen en/of
- die [slachtoffer] met kracht een knietje te geven tegen het gezicht en/of het hoofd en/of
- die [slachtoffer] (al dan niet met een stomp voorwerp) met kracht tegen de romp, althans het lichaam te slaan/stompen en/of te schoppen/trappen en/of
- die [slachtoffer] met kracht te duwen, waardoor die [slachtoffer] ten val kwam;
subsidiair
hij op of omstreeks 4 april 2021 te Deventer
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel,
te weten een kaakbreuk en/of gebroken tanden en/of een wond op het achterhoofd
en/of een bloeduitstorting onder het spinnenwebvlies van de hersenen en/of
gebroken ribben en/of een traumatische breuk van de alvleesklierstaart
en bovenliggende bloedvaten naar de milt en/of een uitgebreide bloeduitstorting
in de aanliggende wekedelen heeft toegebracht, door
- die [slachtoffer] (al dan niet met een stomp voorwerp) met kracht tegen
het gezicht en/of het hoofd te slaan/stompen en/of te
schoppen/trappen en/of
- die [slachtoffer] met kracht een knietje te geven tegen het gezicht en/of

het hoofd en/of

- die [slachtoffer] (al dan niet met een stomp voorwerp) met kracht tegen
de romp, althans het lichaam te slaan/stompen en/of te
schoppen/trappen en/of
- die [slachtoffer] met kracht te duwen, waardoor die [slachtoffer] ten val kwam,

terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Op 5 april 2021 om 9.40 uur ontvangt de politiemeldkamer een telefonische melding van verdachte. In dit gesprek vraagt verdachte de politie om poolshoogte te nemen in de woning van zijn vriend [slachtoffer] , gelegen aan [adres] . Verdachte vertelt dat hij de avond daarvoor, rond 23.00 uur, bij [slachtoffer] thuis is geweest en dat zij toen ruzie hebben gehad. Er is volgens verdachte geduwd en getrokken en [slachtoffer] is daardoor gevallen. Verdachte is kort daarna weer naar huis gegaan. In het telefoongesprek uit verdachte zijn zorgen, omdat hij geen contact meer krijgt met [slachtoffer] . Twee verbalisanten gaan vervolgens naar de woning van [slachtoffer] en komen daar rond 9.50 uur aan. Ondertussen voegt verdachte zich bij hen. Nadat de agenten tevergeefs hebben aangebeld en aangeklopt, breken zij de voordeur open. Zij zien in de gang het lichaam van [slachtoffer] liggen. Zijn hoofd ligt naast een magnetron, die op de grond staat. Op de bovenkant daarvan zitten bloedvegen. Er ligt ook bloed naast de magnetron. In de buurt van het lichaam van [slachtoffer] liggen enkele tanden. Eén van de verbalisanten constateert dat [slachtoffer] is overleden. Uit het schouwverslag van een forensisch arts volgt dat sprake is van een niet-natuurlijk overlijden.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Uit het dossier is niet duidelijk geworden welke specifieke geweldshandelingen zijn uitgeoefend. Volgens de patholoog is duidelijk dat er meerdere geweldshandelingen zijn geweest, deels van zeer hevige aard. Dit blijkt uit het aangetroffen letsel. Verdachte heeft dermate excessief geweld toegepast op het lichaam en hoofd van [slachtoffer] , dat naar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood, dat het niet anders kan zijn dan dat hij de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit vrijspraak van het primair ten laste gelegde. Zij voert daartoe het volgende aan. Verdachte erkent dat hij [slachtoffer] heeft geduwd, waardoor [slachtoffer] ten val kwam. Hij heeft [slachtoffer] daarna een knietje in zijn gezicht gegeven, maar dit geweld heeft niet geleid tot het fatale letsel (een scheur in de alvleesklierstaart en het letsel aan de bovenliggende bloedvaten naar de milt). Verdachte ontkent [slachtoffer] in de bovenbuik te hebben geslagen of anderszins geraakt te hebben. [slachtoffer] was, volgens een appgesprek om 18.46 uur, eerder op die avond gevallen en dat zou het fatale letsel kunnen verklaren. Daarnaast voert de raadsvrouw aan dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Dit alles maakt dat hij enkel voor het subsidiair ten laste gelegde feit kan worden veroordeeld.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
De rechtbank zal hieronder bespreken of en welk geweld verdachte heeft gebruikt en, in het verlengde daarvan, of dit geweld tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid en of verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Het geweld en de doodsoorzaak
De rechtbank stelt vast dat er, ook volgens de verklaring van verdachte, behalve verdachte en [slachtoffer] , niemand aanwezig is geweest bij de ruzie die zich op 4 april 2021 rond 23.00 uur in de woning van [slachtoffer] heeft afgespeeld.
In het politieverhoor van 5 april 2021 verklaart verdachte dat hij en [slachtoffer] een dag eerder ruzie kregen. De aanleiding daarvan was dat [slachtoffer] verdachte sms’jes stuurde over geld dat hij aan verdachte had geleend. Verdachte is daarop rond 22.30 uur naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Nadat [slachtoffer] de deur opende, heeft verdachte [slachtoffer] direct een duw gegeven. Verdachte zag dat [slachtoffer] viel. Vervolgens is verdachte naar binnengegaan. Hij heeft de huissleutel die hij van [slachtoffer] had gekregen achtergelaten en heeft de hamster van [slachtoffer] meegenomen. Verdachte is daarna weggegaan en heeft de deur achter zich dichtgetrokken.
In zijn tweede en derde verhoor blijft verdachte bij zijn verklaring dat hij [slachtoffer] enkel een duw heeft gegeven. In het verhoor van 7 juli 2021 voegt hij hieraan toe dat hij [slachtoffer] , nadat hij was gevallen, ook nog een knietje tegen zijn gezicht heeft gegeven. Dit deed hij enerzijds omdat hij dacht dat [slachtoffer] nog in staat was om hem uit te schakelen en anderzijds omdat hij [slachtoffer] wilde uitschakelen.
Verder staat vast dat verdachte kort na het incident, om 23.13 uur, zijn vriend [getuige] heeft gebeld. [getuige] heeft verklaard dat verdachte direct begon te praten en zei dat hij iets doms had gedaan. Verdachte zou hem hebben verteld dat hij ruzie had gehad met [slachtoffer] . Ook zei verdachte dat hij [slachtoffer] een paar stoten had gegeven, dat hij de hamster had gepakt, de huissleutel had teruggegeven en was weggegaan. De volgende ochtend, rond
9.45
uur, heeft verdachte opnieuw met [getuige] gebeld. Verdachte zei hem dat hij bij [slachtoffer] was en dat het volgens hem niet goed was. Hij vroeg [getuige] op zijn hond te passen als hij weg was en vertelde [getuige] dat hij 112 had gebeld.
Het door de politie aangetroffen lichaam van [slachtoffer] is onderzocht. Dat heeft geleid tot de navolgende rapportages:
  • Het schouwverslag van drs. T. Gelderman, forensisch arts bij de GGD IJsselland
  • Het rapport van dr. A.A. Jacobi-Postma, radioloog, en J.J.F. Krol, forensisch radiologisch consulent bij het Maastricht UMC+ Forensische Radiologie
  • Het voorlopig sectierapport van drs. D.J. Rijken, forensisch patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) d.d. 8 april 2021;
  • Het rapport toxicologische screening van dr. I.J. Bosman, apotheker-toxicoloog bij het NFI d.d. 8 april 2021;
  • Het rapport Forensisch DNA onderzoek door dr. P.J. Herbergs, DNA deskundige bij The Maastricht Forensic Institute d.d. 5 mei 2021;
  • Het toxicologisch onderzoek van Bosman voornoemd d.d. 20 juni 2021;
  • Het neuropathologisch onderzoek door prof. dr. B. Kubat van het Maastricht UMC+ d.d. 27 augustus 2021;
  • Het pathologisch onderzoek door Rijken voornoemd d.d. 13 september 2021;
  • De beantwoording van de aanvullende vragen door Rijken voornoemd
Op 6 april 2021 vindt in het Maastricht UMC+ radiologisch onderzoek plaats aan het lichaam van [slachtoffer] . De radiologen constateren onder andere dat de onderkaak is gebroken, dat er ribben zijn gebroken en dat er twee (delen van) gebitselementen in de slokdarm zitten.
Daarnaast is een uit- en inwendige schouw verricht. De forensisch patholoog schrijft in zijn sectierapport van 13 september 2021 dat er ter hoogte van de wervelkolom van [slachtoffer] een traumatische breuk van de alvleesklierstaart en de bovenliggende bloedvaten naar de milt zichtbaar is. Dit letsel is volgens de deskundige ontstaan door een stomp botsende krachtinwerking (zoals vallen, stoten en slaan) van zeer hevige aard ter hoogte van de bovenbuik. Het letsel heeft geleid tot ernstig bloedverlies op basis waarvan het overlijden kan worden verklaard. Verder neemt de patholoog een gebroken kaak en een bloeduitstorting onder het spinnenwebvlies van de hersenen waar. Deze krachtinwerking op het hoofd kan hebben geleid tot (al dan niet tijdelijke) bewustzijnsstoornissen. Op de achterkant van het hoofd zit verder een scheurwond met rondom ontvelling en onderhuidse bloeduitstorting. De letsels aan het hoofd zijn volgens de patholoog het gevolg van (meervoudige) stomp botsende krachtinwerking die (deels) hevig van aard is geweest. De patholoog constateert diverse ribbreuken, die bij leven zijn ontstaan door stomp botsende krachtinwerking van hevige aard. Volgens de patholoog duidt het letselbeeld op een gewelddadige tussenkomst van derden.
In zijn aanvullende rapport van 24 januari 2022, gaat de forensisch patholoog (onder meer) nader in op het fatale letsel. Op de vraag of iemand nog enige tijd kan functioneren met een gescheurde alvleesklierstaart, antwoordt de patholoog dat in dit geval als gevolg van de verscheuring van de alvleesklier een toenemende afname van handelingsbekwaamheid te verwachten is in relatie tot het toenemende bloedverlies in de buikholte. Omdat de bloedsomloop in de milt doorgaans hoog is, kan het bloedverlies en de daarmee gepaard gaande verlies van handelingsbekwaamheid in een korte periode (tot enkele tientallen minuten) ontstaan.
De rechtbank stelt vast dat, gelet op de resultaten van het onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer] , het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel niet kan worden verklaard door de geweldshandelingen die verdachte stelt te hebben verricht, zijnde een duw met een val als gevolg daarvan, en een knietje tegen het gezicht van [slachtoffer] . Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte meer geweld hebben gebruikt dan waarover hij heeft verklaard. Vast staat dat bij [slachtoffer] ter hoogte van het hoofd (gebroken onderkaak), de borst (gebroken ribben) en de buik (breuk van de alvleesklierstaart) letsel is geconstateerd en dat dit letsel moet zijn veroorzaakt door krachtinwerkingen die van hevige aard zijn geweest.
[slachtoffer] is uiteindelijk als gevolg van een traumatische breuk van de alvleesklierstaart en begeleidende bloedvaten overleden. Volgens de patholoog zal bij dergelijk letsel in een korte periode (tot enkele tientallen minuten) handelingsonbekwaamheid ontstaan. Nu [slachtoffer] in een appgesprek om 18.46 uur heeft aangegeven te zijn gevallen en verdachte pas rond
22.3
uur naar de woning van [slachtoffer] is gegaan, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat het fatale letsel niet door de eerdere val kan zijn veroorzaakt. In het geval dat [slachtoffer] dat – fatale – letsel al vóór 18.46 uur zou hebben opgelopen, zou hij, gelet op de handelingsonbekwaamheid die dergelijk letsel al na een korte periode veroorzaakt, niet in staat kunnen zijn geweest om rond 22.30 uur de deur voor verdachte te openen. Daar komt bij dat het levenloze lichaam van [slachtoffer] op exact dezelfde plek is aangetroffen als waar verdachte hem heeft achtergelaten. Verdachte heeft kort na het incident gebeld met getuige [getuige] en in dat gesprek verteld dat hij iets doms had gedaan en dat hij [slachtoffer] een paar stoten had gegeven. Deze uitlating valt niet te rijmen met de verklaringen van verdachte over het door hem toegepaste geweld, maar juist wel met het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de verklaring van [getuige] . Daarbij overweegt de rechtbank dat [getuige] in zijn verklaring ook andere details uit het telefoongesprek noemt die wél overeenkomen met de verklaring van verdachte, zoals het achterlaten van de huissleutel en het meenemen van de hamster door verdachte. Ook het feit dat verdachte vóór zijn aanhouding [getuige] heeft gevraagd om op zijn hond te passen, duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat er meer en heftigere geweldshandelingen zijn voorgevallen dan dat verdachte doet voorkomen.
Het bovenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte het geweld heeft uitgeoefend dat tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid en dat dit geweld – mede – heeft bestaan uit het stompen tegen de romp van [slachtoffer] en dat daardoor het fatale letsel is ontstaan.
Opzet
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezen dat verdachte de bedoeling, in de zin van kwaad opzet, heeft gehad om [slachtoffer] te doden. De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte wel voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals in deze zaak de dood, is volgens bestendige jurisprudentie aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Daarbij geldt dat de beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet daarbij gaan om een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans die in de gegeven omstandigheden de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid creëert dat het gevolg intreedt. Een dergelijke mogelijkheid of de kans op het gevolg kan ook worden omschreven als de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans op het gevolg. [1] Deze kans is echter niet afhankelijk van de aard van het gevolg waar die kans betrekking op heeft. De verdachte die wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, dient tevens die kans ten tijde van de gedraging bewust te hebben aanvaard (op de koop toe te hebben genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Als zodanig hevig geweld wordt gebruikt dat het leidt tot de in de rapporten van de deskundigen beschreven letsels aan het lichaam en hoofd van het slachtoffer, is de kans dat dat slachtoffer daar aan overlijdt naar algemene maatstaven aanmerkelijk te noemen. Dit mag bij een ieder, en dus ook bij verdachte, bekend worden verondersteld. Bovendien is dergelijk geweld zozeer, ook in de uiterlijke verschijningsvorm, gericht op dat gevolg dat het niet anders kan dan dat verdachte het risico op de dood van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard. De verdachte heeft zich blijkens de gang van zaken niet gevoelig getoond voor het besef van de aanmerkelijke kans op het gevolg en heeft dat gevolg met zijn handelen op de koop toe genomen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan doodslag, zoals primair ten laste is gelegd.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 april 2021 te Deventer [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door
- die [slachtoffer] met kracht een knietje te geven tegen het gezicht;
- die [slachtoffer] (al dan niet met een stomp voorwerp) met kracht tegen de romp, althans het lichaam te slaan/stompen;
- die [slachtoffer] met kracht te duwen, waardoor die [slachtoffer] ten val kwam.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf:
doodslag.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van het voorarrest, en dat aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging wordt opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. Als de rechtbank een zwaardere straf gerechtvaardigd vindt, zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van maximaal vijf jaren in combinatie met tbs met voorwaarden kunnen worden opgelegd. Als de rechtbank tbs met dwangverpleging oplegt, vraagt de raadsvrouw de duur van de gevangenisstraf te beperken.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Naar aanleiding van een ruzie over geld, heeft hij zoveel geweld tegen [slachtoffer] gebruikt dat deze is overleden. Hiermee heeft hij hem het meest fundamentele recht waarover de mens beschikt ontnomen: het recht op leven. Dit alles heeft zich afgespeeld in de woning van [slachtoffer] , de plek waar hij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. Zonder zich nog over hem te bekommeren, heeft verdachte [slachtoffer] ’s avonds laat op de vloer in de hal achtergelaten. Op exact dezelfde plek heeft de politie de volgende ochtend het levenloze lichaam van [slachtoffer] gevonden. Hoewel het verdachte zelf was die uit bezorgdheid om zijn vriend de politie inschakelde, mocht hulp niet meer baten.
De rechtbank heeft gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van
29 november 2021. Hieruit blijkt dat hij op 14 oktober 1997 door de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Breda ter zake van een verkrachting is veroordeeld tot tbs met dwangverpleging. Deze maatregel is bijna twintig jaren later, op 30 mei 2017, beëindigd.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de deskundigenrapportages die zijn opgesteld door de psychiater (mevrouw L.H.W.M. Kaiser) en psycholoog (de heer T.
’t Hoen) van 17 september 2021 respectievelijk 7 oktober 2021 en hun mondelinge toelichting ter terechtzitting van 25 januari 2022. Zowel de psychiater als de psycholoog rapporteren dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van een stoornis in de persoonlijkheid met antisociale en borderline trekken en in middelengebruik. Deze psychische stoornis was ook aanwezig toen verdachte de doodslag pleegde en wel zodanig dat het zijn toenmalige gedragskeuzes en gedragingen mede kan verklaren. De psychiater rapporteert dat het alcoholgebruik van verdachte zijn impulsiviteit en opvliegendheid verhoogt en dat verdachte te zwak is om zichzelf daarin af te remmen of ervan weg te lopen. Verdachte ervoer onmacht naar [slachtoffer] en reageerde vanuit zijn stoornis impulsief met geweld. Volgens de psycholoog schiet de agressieregulatie van verdachte bij oplopende stress en problemen snel tekort. Hierdoor nemen zijn frustratietolerantie en impulscontrole af. Daarnaast voelt verdachte zich snel gekrenkt, waardoor een zekere achterdocht op de voorgrond treedt. Gevoelens van boosheid komen op die momenten versterkt naar voren. Verdachte is onvoldoende in staat om hier op een adequate wijze mee om te gaan. Het verlies van de controle over zijn agressieve impulsen wordt versterkt door alcoholgebruik. De deskundigen adviseren allebei om verdachte de doodslag in verminderde mate toe te rekenen.
De kans op herhaling wordt door de psychiater en psycholoog als hoog ingeschat. Zij vinden daarom een behandeling met langdurige bescherming, controle en toezicht nodig. Een gedwongen kader is nodig. De psychiater merkt hierover op dat verdachte een behandeling op vrijwillige basis niet vol zal houden als gevolg van zijn kwetsbare persoonlijkheid in combinatie met zijn (terugkerende) middelengebruik. De psychiater en psycholoog adviseren om aan verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Zij benoemen beiden dat het behandelplafond wel bereikt is en dat het niet de verwachting is dat met een behandeling nog veel effect bereikt zal worden. Volgens de deskundigen zou er daarom snel naar resocialisatie moeten toegewerkt.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsadvies van
7 oktober 2021. Hieruit blijkt dat verdachte op het moment van de beëindiging van zijn tbs-maatregel bij een RIBW woonde, maar vanwege een conflict afhankelijk werd van de nachtopvang in Deventer. Hier nam het middelengebruik van verdachte fors toe waardoor de problemen zich in een hoog tempo opstapelden. Verdachte raakte met vrijwel alle instanties waarmee hij in contact stond in conflict en kreeg pandverboden voor diverse locaties waar hulpverlenende instanties gevestigd zijn, omdat hij (verbaal) agressief was. Hij kwam zijn afspraken niet na en was dreigend en agressief op de momenten dat hij aangesproken werd. Verdachte was ten tijde van het onderhavige feit enkel nog in beeld bij de vrijwillige hulpverlening in Deventer. Hoewel middelengebruik recidive-verhogend werkt bij verdachte, werd hier door de hulpverlening (onvoldoende) op ingegrepen. De leefgebieden psychosociaal functioneren, houding en middelengebruik hebben dan ook een directe relatie met het delictgedrag. De reclassering adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden. Zij zien, mede gelet op de houding van verdachte, geen mogelijkheid om met interventies of toezicht tot gedragsverandering te komen.
De rechtbank stelt vast op basis van de uitgebrachte rapportages dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van het delict, en is van invloed geweest op het handelen van verdachte. De rechtbank is daarom, gezien de bevindingen van de deskundigen als hierboven vermeld, van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Tevens is sprake van een hoog recidiverisico. Gelet op de ernst van de stoornis en het hoge recidiverisico is de rechtbank van oordeel dat de tbs-maatregel met dwangverpleging moet worden opgelegd, omdat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel noodzakelijk maakt.
De rechtbank overweegt dat de terbeschikkingstelling met bevel van verpleging van overheidswege in dit geval niet is gemaximeerd tot de duur van vier jaren, omdat zij is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Naast oplegging van deze maatregel kan, gezien de ernst van het feit, zoals hiervoor uiteengezet, naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarmee wordt recht gedaan aan het leed dat verdachte heeft toegebracht. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met het feit dat zowel verdachte als de maatschappij er baat bij heeft dat de behandeling zo snel mogelijk zal starten. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikelen 37a en 37b Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primairhet misdrijf:
doodslag;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur
7 (zeven) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. V. Wolting en mr. A.J. de Loor, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.K. van Haren en mr. E.H. Doldersum, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2022.
Buiten staat
Mr. A.J. de Loor is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met genaamd Gans / ON1R021029. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 5 april 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 64-71):
(…) V: Wil jij zelf mogelijk al iets vertellen over wat er gisteravond in de woning van [slachtoffer] aan [adres] te Deventer is gebeurd? (…) Ik ben ’s avonds rond 22:30 uur naar hem toegegaan. (…) Toen de deur open was, zag ik [slachtoffer] . (…) Daarom heb ik hem direct een duw gegeven. (…) Nadat ik [slachtoffer] had geduwd, zag ik dat [slachtoffer] op zijn rug bleef liggen. (…) Ik kwam daar, heb [slachtoffer] geduwd, heb de hamster gepakt en de
sleutels in de gang of de kamer gegooid en heb de deur weer achter mij dicht gedaan. (…)
V: Waar lag [slachtoffer] toen jij wegging?
A: In de gang. (…)
2. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 7 juli 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 86-90):

(…) Ik heb [slachtoffer] een (1) goeie duw op de borst gegeven. Ik deed dit met twee handen. (…) hij viel achterover op de grond. (…) Ik stond naast hem. Ik heb over hem heen gebogen. (…) Ik heb hem toen een knietje gegeven. Ik gaf een knietje tegen zijn gezicht. Ik wilde hem uitschakelen. Ik zag dat hij op de grond lag. (…)

3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 8 april 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 139-141):
V: Kun je zeggen wat je er over weet?
A: Op de eerste paasdag, 4 april 2021, zo omstreeks 23.30 - 23.45 uur, werd ik gebeld door de mij bekende [verdachte] . (…) [verdachte] begon direct te praten en zei: “Ik heb iets doms gedaan. Ik heb ruzie gehad met [slachtoffer] . (…) Het gaat om geld. Ik heb hem een paar stoten gegeven en heb de hamster gepakt. Ook heb ik hem zijn huissleutels teruggegeven en ben weggegaan.” (…) Op de tweede paasdag, 5 april 2021, omstreeks 09.45 uur, was ik aan het werk in Apeldoorn, toen ik werd gebeld door [verdachte] . (…) [verdachte] vertelde mij toen dat hij bij
[slachtoffer] was en dat het volgens hem niet goed was. Hij vroeg aan mij of ik op de hond wilde passen als hij weg was. Hierna vertelde [verdachte] mij dat hij 112 had gebeld. (…)
4. Een schriftelijk bescheid, inhoudende een pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, opgemaakt door drs. Rijken, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut, van 13 september 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 89-102 van het aanvullende procesdossier):
(…) A. Postmortale radiologie
Voorafgaand aan de sectie werd het lichaam postmortaal radiologisch onderzocht via het
Maastricht UMC+ (bijlage 1). Hierbij werd onder andere het volgende gezien:
- een breuk van de onderkaak links (juist onder het kaakkopje);
- breuken van de 9e en 10e rib beiderzijds; (…)
- twee (delen van) gebitselementen in de slokdarm; (…)
Interpretatie van resultaten (…)
Bij sectie bleek sprake van een verscheuring (breuk) van de alvleesklierstaart en de
bovenliggende bloedvaten naar de milt (sub B2); als gevolg van stomp botsende
krachtinwerking van zeer hevige aard ter hoogte van de bovenbuik. Hierbij zijn de
voornoemde structuren verdrukt tegen de wervelkolom. Het letsel heeft geleid tot
ernstig bloedverlies (sub B3) op basis waarvan het overlijden kan worden verklaard.
Voorts waren er letsels aan het hoofd (sub B4) als gevolg van meervoudige stomp
botsende krachtinwerking (zoals vallen, stoten, slagen). Deze krachtinwerking moet
(deels) hevig van aard zijn geweest, mede gezien de beschadigingen aan het gebit
en de kaakbreuk (sub A). Onder het spinnenwebvlies was beperkte bloeduitstorting. (…)
De krachtinwerking op het hoofd kan overigens hebben geleid tot (al dan niet tijdelijke)
bewustzijnsstoornissen.
De ribbreuken aan de flanken (sub B6) zijn eveneens bij leven ontstaan door stomp
botsende krachtinwerking van hevige aard. (…)
Het totale letselbeeld kan niet worden verklaard door een duw met enkelvoudige val
(zoals zou zijn verhaald). Er waren tekenen van (meervoudige) stomp botsende
krachtinwerking van hevige aard ter hoogte van het hoofd, de borst en de buik.
Hierbij wordt benadrukt dat voor een traumatische breuk van de alvleesklierstaart
en begeleidende bloedvaten een zeer hevige en (eerder) gelokaliseerde1 stomp
botsende krachtinwerking (met pletten van de alvleesklier tussen de buikwand en de
wervelkolom) is benodigd. Het totale letselbeeld duidt bijgevolg op een
gewelddadige tussenkomst van derden.
(…) Conclusie
Het overlijden van [slachtoffer] , 63 jaren oud, wordt verklaard door
verbloeding door een traumatische breuk van de alvleesklier en bovenliggende
bloedvaten. Verder was er letsel als gevolg van meervoudige stomp botsende
krachtinwerking van hevige aard ter hoogte van het hoofd en de borst. (…)
5. Een schriftelijk bescheid, inhoudende een aanvullend bericht, betreffende [slachtoffer] , opgemaakt door drs. Rijken, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut, van
24 januari 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (aanvullend stuk, pagina’s
1-5):
(…) Kan iemand nog enige tijd functioneren met een gescheurde alvleesklierstaart in de zin van: lopen in de woning, deur openen en zo ja, hoe lang?
Antwoord: (…) Zonder rekening te houden met het hoofdletsel (waarbij directe stoornissen van het bewustzijn kunnen optreden aansluitend op krachtinwerking) is in casu een toenemende afname van de handelingsbekwaamheid te verwachten in relatie tot het toenemende bloedverlies in de buikholte. De bloedsomloop via de milt is doorgaans hoog (circa 150 tot 200 ml per minuut); waardoor het bloedverlies in de buikholte (en daarmee gepaard gaande verlies van handelingsbekwaamheid) over een korte periode (tot enkele tientallen minuten) kan zijn ontstaan. (…)

Voetnoten

1.Vgl. HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718, rov. 5.3.2 en HR 7 september 2021, ECLI:NL:HR2021:1221, rov. 2.3.2.