ECLI:NL:RBOVE:2022:3436

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
ak_22 _ 1946
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening bouwstop op perceel Gildenweg 1 te Hasselt

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 21 november 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, [naam 1] e.a., hebben bezwaar gemaakt tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland om handhavend op te treden tegen de derde-partij, [naam vennootschap 1] BV, die zonder rechtsgeldige titel is begonnen met bouwwerkzaamheden op het perceel Gildenweg 1 te Hasselt. De omgevingsvergunning voor deze werkzaamheden treedt pas op 16 december 2022 in werking, maar de derde-partij is al op 7 november 2022 gestart met de bouwactiviteiten. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een bouwstop op te leggen aan de derde-partij totdat de omgevingsvergunning in werking treedt.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, omdat de bouwwerkzaamheden in strijd zijn met de wettelijke regeling van de Wabo. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat handhavend optreden door de verweerder noodzakelijk is, omdat de derde-partij de bouwwerkzaamheden is gestart voordat de omgevingsvergunning in werking is getreden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en verweerder opgedragen om per direct een bouwstop op te leggen aan de derde-partij. Tevens is bepaald dat deze voorlopige voorziening van kracht blijft tot de omgevingsvergunning in werking treedt of tot zes weken na het besluit op bezwaar in deze handhavingsprocedure.

De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de verweerder de proceskosten van verzoekers moet vergoeden, vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/1946
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] e.a., te Hasselt, verzoekers,

gemachtigde: mr. S.P.M. Schaap,
en

het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland, verweerder,

gemachtigde: mr. S.J. de Haan.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam vennootschap 1] BV, te Kampen,

gemachtigde: mr. J. van Groningen.

Procesverloop

Besluitvorming
Op 1 november 2022 (verzonden 3 november 2022) heeft verweerder aan de derde-partij, na het doorlopen van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een omgevingsvergunning verleend voor:
  • het bouwen van een bouwwerk,
  • het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, en
  • het veranderen van een (milieu)inrichting,
op het perceel Gildenweg 1 te Hasselt (verder: het bouwperceel). De omgevingsvergunning treedt met inachtneming van artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wabo op zijn vroegst in werking op 16 december 2022 (de uitgestelde inwerkingtreding).
Op 9 november 2022 hebben verzoekers bij verweerder een handhavingsverzoek ingediend en verzocht om de derde-partij met spoed een bouwstop op te leggen, omdat hij vóór de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning is begonnen met bouwwerkzaamheden.
Op 10 november 2022 heeft verweerder verzoekers per emailbericht in kennis gesteld van zijn weigering om handhavend op te treden.
Verzoekers hebben daartegen op 10 november 2022 bij verweerder bezwaar gemaakt. Op dezelfde dag hebben verzoekers bij de voorzieningenrechter een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen. Verzocht is ervoor zorg te dragen dat door verweerder per direct een bouwstop wordt opgelegd aan de derde-partij totdat de omgevingsvergunning in werking is getreden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2022. Verschenen zijn:
  • verzoekers: [naam 1] , [naam 2] , mede namens [naam vennootschap 2] BV en [naam 3]
  • verweerder: A.J. Boers en A. Winters,
  • derde-partij: [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] ,
allen bijgestaan door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter gaat op grond van het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) na of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de uitkomst in de bodemprocedure – hier de bezwaarprocedure – niet kan worden afgewacht. Zij let daarbij op de belangen van partijen, waarbij zij een afweging moet maken tussen aan de ene kant het belang van de verzoekende partij dat zo snel mogelijk een voorziening wordt getroffen en aan de andere kant de belangen bij de onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit. Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure.
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bezwaar van verzoekers en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn gericht tegen verweerders emailbericht van 10 november 2022, waarin verweerder weigert om per direct aan de derde-partij een bouwstop op te leggen. De voorzieningenrechter merkt het emailbericht van 10 november 2022, evenals partijen, aan als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Nu verzoekers daartegen tijdig bezwaar hebben gemaakt, is het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk.
Het verzoek om voorlopige voorziening
3. Verzoekers hebben verzocht een voorlopige voorziening te treffen omdat de
derde-partij al is begonnen met bouwwerkzaamheden op het bouwperceel terwijl de omgevingsvergunning nog niet in werking is getreden. Verzoekers wijzen er daarbij op dat zij het niet eens zijn met de verleende omgevingsvergunning en dat zij voornemens zijn daartegen beroep in te stellen en daarbij ook een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in te dienen. Zij hebben echter meer tijd nodig om deze procedurele stappen voor te bereiden. De uitgestelde inwerkingtredingstermijn van artikel 6.1, tweede lid, van de Wabo is bedoeld om hen deze tijd te gunnen, maar wordt nu met voeten getreden. De voorzieningenrechter wordt daarom verzocht in te grijpen.
Het spoedeisend belang
4. De derde-partij heeft de voorzieningenrechter op 11 november 2022 desgevraagd meegedeeld, dat er - voor zover relevant in de periode tot 16 december 2022 - op het bouwperceel:
  • vanaf 7 november 2022 mortelschroefpalen in de grond worden geboord,
  • vanaf 21 november 2022 wordt gestart met bemaling ten behoeve van een te plaatsen kelder, en
  • vanaf 14 december 2022 wordt gestart met het slaan van damwanden.
5. Uit het voorgaande volgt dat vergunninghouder inderdaad, zoals door verzoekers gesteld, is begonnen met bouwwerkzaamheden vóórdat de omgevingsvergunning in werking is getreden. Nu verzoekers wensen te bereiken dat de bouwwerkzaamheden per direct worden stilgelegd, kan een beslissing op het door verzoekers ingediende bezwaar niet worden afgewacht en is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter zal het verzoek dan ook inhoudelijk beoordelen.
Bestaat er aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening?
6. Het geschil beperkt zich tot de vraag of verweerders weigering om de derde-partij per direct een bouwstop op te leggen voor zijn bouwactiviteiten op het bouwperceel in bezwaar naar verwachting stand houdt.
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat een bestuursorgaan bij overtreding van een wettelijk voorschrift in beginsel gehouden is om tegen die overtreding handhavend op te treden. Dat is immers in het algemeen belang. Het bestuursorgaan mag er alleen onder bijzondere omstandigheden voor kiezen om niet handhavend op te treden. Dat kan bijvoorbeeld als er concreet zicht op legalisatie bestaat of als handhaving onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat de derde-partij op 7 november 2022 een start heeft gemaakt met het realiseren van zijn bouwplan en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden nog steeds verricht, terwijl daarvoor geen rechtsgeldige titel bestaat. De verleende omgevingsvergunning treedt ingevolge artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wabo immers op zijn vroegst pas in werking op 16 december 2022. Indien verzoekers inderdaad, zoals zij hebben aangekondigd, beroep instellen tegen de omgevingsvergunning en daarbij een verzoek om voorlopige voorziening indienen, treedt de omgevingsvergunning niet in werking voordat op dat verzoek is beslist (zie artikel 6.1, derde lid, van de Wabo). Een en ander is in de omgevingsvergunning expliciet aan vergunninghouder meegedeeld.
Concreet zicht op legalisatie?
9 Verweerder stelt zich op het standpunt dat handhavend optreden in de onderhavige situatie op goede gronden is geweigerd. Verweerder voert daartoe aan dat er concreet zicht bestaat op legalisatie van de huidige bouwactiviteiten, omdat:
  • een ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage is gelegd;
  • een definitieve omgevingsvergunning is verleend voor de start van de huidige bouwwerkzaamheden;
  • de omgevingsvergunning op korte termijn daadwerkelijk in werking zal treden.
Daarnaast wijst verweerder erop dat naar vaste rechtspraak bij illegale bouwactiviteiten zelfs geen ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning nodig is om concreet zicht op legalisatie aan te nemen. Er dient in dat kader alleen beoordeeld te worden of één of meer van de weigeringsgronden van artikel 2.10 van de Wabo zich voordoen, hetgeen hier niet aan de orde is.
10. De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in dit betoog. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband het volgende.
10.1
De hoofdregel is dat een beschikking krachtens de Wabo in werking treedt met ingang van de dag na haar bekendmaking (artikel 6.1, eerste lid, van de Wabo). Vergunninghouder kan dan - ook als er een rechtsmiddel wordt ingesteld tegen de beschikking - op eigen risico direct aan de slag. De wetgever heeft het echter wenselijk geacht dat in twee categorieën zaken de beschikkingen niet direct in werking treden en de vergunninghouder dus niet direct aan de slag kan. De eerste categorie (artikel 6.1, tweede lid, onder a) betreft activiteiten die onomkeerbare gevolgen kunnen hebben. Als de vergunninghouder daarmee direct aan de slag zou kunnen gaan, zou het instellen van rechtsmiddelen immers zinledig zijn. De tweede categorie - de categorie die hier aan de orde is - betreft activiteiten met belangrijke gevolgen voor de fysieke leefomgeving of waarbij de belangen van een groot aantal derden betrokken zijn (artikel 6.1, tweede lid, onder b). Deze beschikkingen zijn voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. De uitgestelde inwerkingtreding van de beschikking geeft in deze zaken aan belanghebbenden de mogelijkheid zich te beraden over het gebruik van rechtsbeschermingsmogelijkheden. Indien daadwerkelijk gebruik gemaakt wordt van deze rechtsbeschermingsmogelijkheden wordt de inwerkingtreding van de beschikking nog verder uitgesteld en moet het oordeel van de voorzieningenrechter over de verleende beschikking worden afgewacht.
10.2
De vroegtijdige bouwactiviteiten van de derde-partij in deze zaak zijn evident in strijd met deze wettelijke regeling. Door direct van start te gaan met de bouwwerkzaamheden wordt verzoekers de mogelijkheid ontnomen om zich te beraden op het gebruik van rechtsbeschermingsmogelijkheden en wordt hen, in strijd met de bedoeling van de wetgever, de kans ontnomen om de verleende omgevingsvergunning aan de voorzieningenrechter voor te leggen voordat met de bouwwerkzaamheden wordt gestart. Indien de voorzieningenrechter mee zou gaan in het betoog van verweerder dat van handhavend optreden moet worden afgezien omdat sprake is van concreet zicht op legalisatie, zou de regeling van de uitgestelde inwerkingtreding van artikel 6.1, tweede en derde lid, een dode letter worden. In al deze gevallen is immers sprake van een reeds verleende omgevingsvergunning. Of deze op korte termijn in werking zal treden is echter afhankelijk van de vraag of een rechtsmiddel wordt ingesteld met daaraan connex een verzoek om voorlopige voorziening en wat vervolgens het oordeel van de voorzieningenrechter over de verleende vergunning is. Verweerders stelling dat de omgevingsvergunning op korte termijn in werking zal treden kan dan ook niet zonder meer worden gevolgd. Van concreet zicht op legalisatie van de bouwactiviteiten acht de voorzieningenrechter daarom geen sprake.
10.3
Bij het voorgaande merkt de voorzieningenrechter op dat de wetgever binnen de systematiek van de hierboven beschreven rechtsbeschermingsregeling aan verweerder de mogelijkheid heeft geboden om in gevallen waarin het onverwijld in werking treden van een beschikking als bedoeld in artikel 6.1 naar zijn oordeel nodig is, in afwijking van dat artikel te bepalen dat de beschikking terstond na haar bekendmaking in werking treedt. Dit is geregeld in artikel 6.2 van de Wabo. Van die mogelijkheid heeft verweerder in deze zaak echter geen gebruik gemaakt. Uit de wetsgeschiedenis (memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de Wabo, Kamerstukken II, 2006/07, 30 844, nr. 3, blz. 145-146) blijkt overigens ook dat van de in artikel 6.2 van de Wabo geboden mogelijkheid zeer spaarzaam en prudent gebruik moet worden gemaakt.
Handhaving onevenredig?
11. Ter zitting heeft de derde-partij aangevoerd dat het nadeel dat voor de derde-partij door een bouwstop zou ontstaan groter is dan de voordelen die daarmee worden bereikt. In dit verband heeft de derde-partij gesteld dat het bouwplan wordt gerealiseerd binnen een samenwerkingsverband met Cargill te Rotterdam en dat de derde-partij contractueel gehouden is om aan een strakke planning van de bouwactiviteiten te voldoen. De bouw-activiteiten moeten binnen een vast tijdsbestek geheel zijn afgerond wegens de aanstaande verhuizing van Cargill uit Rotterdam naar Hasselt. Overschrijding van dat tijdsbestek zal ertoe leiden dat aan de derde-partij een boete wordt opgelegd of dat de samenwerking wordt beëindigd, waarmee het voortbestaan van Solprofit BV ernstig in gevaar komt.
12. De voorzieningenrechter volgt ook dit betoog niet. De voorzieningenrechter stelt vast dat van deze omstandigheden pas voor het eerst ter zitting, in algemene zin en weinig concreet, melding is gemaakt. In het bestreden besluit wordt over deze omstandigheden met geen woord gerept. Ook heeft de derde-partij de geschetste omstandigheden niet onderbouwd met gegevens waarin zijn contractuele verplichtingen en de gevolgen van het niet nakomen daarvan aannemelijk worden gemaakt. Bovendien overweegt de voorzieningenrechter dat de derde-partij bij het aangaan van de gestelde verplichtingen kennelijk geen of onvoldoende rekening heeft gehouden met de duur van het besluitvormingsproces en de uitgestelde inwerkingtredingstermijn van de omgevingsvergunning. Dit komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor rekening en risico van de derde-partij.
Conclusie
13. Gelet op al het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder niet heeft kunnen afzien van handhavend optreden tegen de vroegtijdige bouwactiviteiten van de derde-partij. Hieruit volgt dat verweerders weigering om aan de derde-partij een bouwstop op te leggen naar verwachting in bezwaar geen stand zal kunnen houden.
14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook toe zoals hierna in het dictum zal worden weergegeven. Voor de duidelijkheid vermeldt de voorzieningenrechter daarbij dat de dag waarop de aan derde-partij verleende omgevings-vergunning in werking treedt in beginsel 16 december 2022 is. Als echter vóór deze datum beroep wordt ingesteld tegen de omgevingsvergunning en daarbij een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingediend, zal de inwerkingtreding worden uitgesteld tot de dag waarop de voorzieningenrechter in die zaak uitspraak doet.
Omdat op dit moment niet duidelijk is wanneer de omgevingsvergunning in werking zal treden en het in theorie mogelijk is dat vóór de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning een besluit op bezwaar in deze handhavingsprocedure zal worden genomen, bepaalt de voorzieningenrechter dat de voorziening van kracht blijft tot de omgevingsvergunning in werking treedt, dan wel tot zes weken nadat het besluit op bezwaar in deze handhavingsprocedure bekend is gemaakt. De macht van de voorzieningenrechter strekt immers niet verder dan tot zes weken nadat het besluit op bezwaar is genomen.
15. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
16. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759 en de wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • draagt verweerder op om de derde-partij per direct een bouwstop op te leggen met betrekking tot de bouwactiviteiten op het perceel Gildenweg 1 te Hasselt;
  • bepaalt dat deze voorlopige voorziening van kracht blijft tot:
a) ofwel: de dag waarop de aan derde-partij verleende omgevingsvergunning in werking treedt;
b) ofwel: zes weken nadat het besluit op bezwaar in deze handhavingsprocedure bekend is gemaakt indien laatstgenoemde dag eerder aanbreekt dan de onder a) genoemde dag;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.518.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.K. Witteveen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
De griffier is verhinderd voorzieningenrechter
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.