4.4Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de valselijk opgemaakte bedrijfsadministratie / valse en/of vervalste facturen
Tijdens het hiervoor genoemde controleonderzoek door de Belastingdienst zijn bij veertig facturen verschillen aangetroffen tussen de facturen die bij verdachte in de administratie waren opgenomen en de facturen die zijn opgevraagd bij de betreffende verkopers. Op de tenlastelegging staan zeven facturen specifiek aangeduid. De rechtbank overweegt ten aanzien van die facturen het volgende.
a.
a) een factuur van [bedrijf 2] dd. 07-12-2017
Volgens de in de administratie van verdachte aangetroffen factuur van [bedrijf 2] is op 7 december 2017 een Ford 6610 voor € 8.400,- (+ € 1.764,- btw) verkocht aan verdachte onder debiteurnummer 2188 en factuurnummer 2016254. Bij [bedrijf 2] is onder die nummers de verkoop van woonkamertapijt, inclusief leggen, bekend op 3 oktober 2016 voor € 1.033,06 (+ € 216,94 btw). De rechtbank constateert dat op de factuur die bij verdachte is aangetroffen de afwijkende onderdelen in een lettertype staan dat afwijkt van het lettertype van de rest van de factuur.
In de administratie van verdachte is ook een handgeschreven verkoopbonaangetroffen van de eenmanszaak van verdachte, gericht aan [bedrijf 10] BV, op 7 december 2017, voor de verkoop van een Ford 6610 en diverse machines voor € 8.500,- (+ € 1.785,- btw).
b) een factuur van [bedrijf 3] B.V. dd. 09-10-2017
Volgens de in de administratie van verdachte aangetroffen factuur van [bedrijf 3] B.V. zijn op 9 oktober 2017 twee bestelwagens (merk Volkswagen, type LT35 met kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] ) aan verdachte verkocht voor € 6.350,- (+ € 1.333,55 btw).
De controlemedewerker van de Belastingdienst kreeg van [bedrijf 3] B.V. de reactiedat de Firma [bedrijf 1] in Groningen voor hen onbekend is.
Uit een opvraag van RDW Voertuiggegevens is gebleken dat de auto met kenteken [kenteken 1] op 6 november 2017 op naam stond van [bedrijf 11] B.V. in Leeuwarden en op 7 november 2017 op naam van verdachte.
Het kenteken [kenteken 2] heeft een cijfer teveel. Gezocht op het kenteken zonder de laatste “ [nummer] ” is gebleken dat het om een Renault Master T 35 gaat, die van 10 maart 2008 tot 1 mei 2019 op naam stond van [bedrijf 12] V.O.F. en aansluitend op naam van [naam 1] uit Spijkenisse.
c) een factuur van [bedrijf 4] dd. 06-08-2017
Volgens de in de administratie van verdachte aangetroffen factuur van [bedrijf 4] is op 6 augustus 2017 een Opel Vivaro met kenteken [kenteken 3] aan verdachte verkocht voor € 2.900,- (+ € 609,- btw). Volgens de handgeschreven verkoopbon van verdachte zou deze Opel Vivaro op 6 augustus 2018 zijn doorverkocht aan [naam 2] in Emmeloord voor € 3.000,- (+ € 630,- btw).
Uit een opvraag van RDW Voertuiggegevens is gebleken dat de Opel Vivaro tot 13 december 2017 op naam stond van [bedrijf 13] B.V. te Wormerveer, aansluitend tot 6 augustus 2018 op naam van verdachte en aansluitend tot 30 november 2019 op naam van P. Verhagen te Emmeloord.
Uit derdenonderzoek bij Haitsma Installatie Techniek te Wormerveer bleek dat zij de Opel Vivaro [kenteken 3] verkocht heeft aan [medeverdachte] , de broer van verdachte, tegen contante betaling van € 200,- (incl. € 34,71 btw) en bewijs van vrijwaring.
In de administratie is nog een factuur van [bedrijf 13] aangetroffen met betrekking tot dezelfde auto, gedateerd 6 februari 2018. Hierop staat het aankoopbedrag van € 5.200,- (+ € 1.092,- btw) vermeld. Ook is er een handgeschreven verkoopbon aangetroffen van een Opel Vivaro met kenteken [kenteken 4] , gedateerd 7 februari 2018, voor € 5.300,- (+ € 1.113,- btw) aan [bedrijf 14] te Leeuwarden.
d) een factuur van [bedrijf 5] dd. 08-11-2018
Volgens de in de administratie van verdachte aangetroffen factuur van [bedrijf 5] is op 8 november 2018 een bestelauto Hyundai H300 met kenteken [kenteken 5] aan [medeverdachte] , de broer van verdachte, verkocht voor € 4.300,- (+ € 903,- btw). Op de bon staat een met de hand geschreven datum van 19 november 2019 en een handtekening van ene [naam 3] .
Volgens de handgeschreven verkoopbonvan verdachte zou deze Hyundai H300 op 8 november 2018 voor € 4.500,- (+ € 945,- btw) verkocht zijn aan [bedrijf 15] B.V. in Almelo.
In de administratie is nog een factuur van [bedrijf 5] aangetroffen voor dezelfde bestelauto Hyundai H300 en eveneens gericht aan [medeverdachte] , maar dan gedateerd 24 augustus 2018 en met een verkoopbedrag van € 2.000,- (+ € 420,- btw).
e) een factuur van [bedrijf 6] B.V. dd. 05-09-2019
Volgens de in de administratie van verdachte aangetroffen factuur van [bedrijf 6] BV – de rechtbank constateert dat ‘ [bedrijf 6] ’ abusievelijk als ‘ [bedrijf 6] ’ is vermeld in de tenlastelegging – is iets op 5 september 2019 onder factuurnummer 20190291 met de vermelding ‘Verkoop diverse’ en ‘Volgens Afspraak’ aan verdachte verkocht voor € 9.500,- (+ € 1.995,- btw).
In de administratie zijn nog drie facturen van [bedrijf 6] B.V. aangetroffen met dezelfde melding ‘Verkoop diverse’ en ‘Volgens Afspraak’: een factuur gedateerd 7 september 2019, met factuurnummer 20190297 en met een verkoopbedrag van € 8.750,- (+ € 1.837,50 btw);
een factuur gedateerd 9 september 2019, met factuurnummer 20190419 en met een verkoopbedrag van € 4.600,- (+ € 966,- btw); en een factuur gedateerd 19 september 2019, weer met factuurnummer 20190419 en met een verkoopbedrag van € 3.250,- (+ € 682,50 btw).
Uit derdenonderzoek bij [bedrijf 6] B.V. bleek dat zij onder factuurnummer 20190291 oud gereedschap en defecte machinesaan AVR Auto in Roden, het bedrijf van [medeverdachte] , de broer van verdachte, heeft verkocht voor € 826,45 (+ € 173,55 btw). De factuur met nummer 20190297 is volgens [bedrijf 6] niet aan verdachte verstuurd, maar aan een woningbouwvereniging in Lisse en de factuur met nummer 20190419 bestaat bij hen nog niet; de nummers van de verstuurde facturen van [bedrijf 6] B.V. liepen op het moment van het onderzoek nog maar tot aan 20190382 (de rechtbank begrijpt: nummer 382 van het jaar 2019). Verder heeft [bedrijf 6] B.V. niks gefactureerd aan verdachte.
f) een factuur van [bedrijf 7] b.v. dd. 17-01-2019
Volgens de in de administratie van verdachte aangetroffen factuur van [bedrijf 7] b.v. [bedrijf 18] is op 17 januari 2019 onder factuurnummer 1111571 en debiteurnummer 16370 een Mitsubishi Canter met kenteken [kenteken 6] aan verdachte verkocht voor € 4.000,- (+ € 840,- btw). Op de factuur staat een met de hand geschreven datum van 14 november 2019.
Uit derdenonderzoekbleek dat het transportbedrijf [bedrijf 7] b.v. in 2012 faillietis verklaard en daarna is doorgestart als [bedrijf 19] BV, ook bekend onder de handelsnaam: [bedrijf 17] . Het factuurnummer 111157 is niet bekend bij [bedrijf 17] . Het debiteurennummer 16370 komt in hun administratie niet voor in 2018 of 2019.
Uit een opvraag van RDW Voertuiggegevens is gebleken dat de Mitsubishi Canter met kenteken [kenteken 6] van 15 juli 2016 tot 18 januari 2019 op naam stond van [naam 4] in Baarn en vanaf 18 januari 2019 op naam van [bedrijf 20] B.V. in Woudenberg.
g) een factuur van [bedrijf 8] dd. 20-02-2019
Volgens de in de administratie van verdachte aangetroffen factuur van [bedrijf 8] ( [bedrijf 8] ) is op 20 februari 2019 een Mercedes Benz met kenteken [kenteken 7] verkocht voor € 9.800,- (+ € 2.058,- btw).
Uit derdenonderzoekbij [bedrijf 21] B.V., het administratiekantoor van [bedrijf 8] , bleek dat het kenteken niet bij hen bekend is. [bedrijf 1] zit wel als relatie in haar administratie, maar sinds 2012 is er geen transactie meer geweest met [bedrijf 1] .
Bij de andere facturen zijn vergelijkbare verschillen en onregelmatigheden gevonden. Het gaat dan om facturen van [bedrijf 20] te Groningen, [bedrijf 22] VOF te Heythuysen, [bedrijf 23] BV te Alkmaar, [bedrijf 24] B.V. te Bunschoten-Spakenburg en [bedrijf 25] te Leeuwarden.
Verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht en daardoor geen verklaring gegeven voor de hiervoor beschreven en bedoelde discrepanties tussen de facturen in zijn bedrijfsadministratie en de facturen in de bedrijfsadministratie van de wederpartijen. Dit terwijl de talrijkheid van de discrepanties, waarbij sprake is van een repeterend karakter en zich een patroon aftekent gericht op het ophogen van inkoopfacturen, en de omstandigheid dat de afwijkingen in de facturen van verdachte telkens financieel in het voordeel van verdachte uitpakken – namelijk in de vorm van een hogere vooraftrek van de btw –, schreeuwen om een verklaring van de verdachte ten aanzien van die discrepanties. Er is ook overigens niet gebleken van een alternatief scenario op basis waarvan enig aanknopingspunt naar voren komt dat juist de facturen in de bedrijfsadministratie van verdachte wel kloppen en de facturen van de wederpartijen niet.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de veertig facturen, waaronder de facturen die specifiek worden vermeld in de tenlastelegging, vals of vervalst zijn en dat zij onderdeel uitmaakten van de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] , de eenmanszaak van verdachte. De bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] is daarmee dus ook valselijk opgemaakt. Van deze bedrijfsadministratie is, mede voor het doen van aangiften omzetbelasting, zo blijkt bij feit 2, gebruik gemaakt als ware zij echt en onvervalst. Dit alles betekent dat valsheid in geschrift is gepleegd.
Is verdachte aan te merken als de pleger?
De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen bewijsmiddelen bevat om te kunnen concluderen dat verdachte de facturen zelf heeft vervalst. Getuige en boekhouder [getuige] heeft verklaarddat hij de te verwerken administratie van verdachte en zijn broer in een plastic zak, van elkaar gescheiden door nog een plastic zak, door de brievenbus kreeg. Hij verwerkte alles wat hij binnen kreeg en had niets te maken met het vervalsen van facturen.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad al in 1993 geoordeeld heeft dat een bedrijfsadministratie in haar geheel als geschrift kan worden aangemerkt. Daardoor valt het in zo’n administratie opnemen van valse geschriften onder de reikwijdte van artikel 225, eerste lid, Sr. De bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] was vals door de valse facturen.
Hoewel dus niet bewezen is dat verdachte de facturen zelf heeft vervalst, is wel bewezen dat hij de valse facturen – als (logischerwijs) enige eigenaar van de eenmanszaak – heeft opgenomen/laten opnemen in de boekhouding. Deze gedraging, in samenhang bezien met de omstandigheid dat hij – als enige eigenaar – ook in het bezit moet zijn geweest van de originele (echte) facturen en de omstandigheid dat verdachte als enig financieel belang had bij het opnemen van valse facturen in de administratie zoals hiervoor overwogen, moet naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het – kort gezegd – vervalsen van de bedrijfsadministratie dat het – bij afwezigheid van contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte opzettelijk, dat wil zeggen willens en wetens, de valse facturen in zijn administratie heeft opgenomen, met het oogmerk om die administratie als echt en onvervalst te gebruiken.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat bewezen is dat verdachte degene is geweest die de bedrijfsadministratie van de eenmanszaak [bedrijf 1] valselijk heeft opgemaakt dan wel heeft doen of laten opmaken door daarin valse facturen op te nemen dan wel te doen opnemen en daarbij opzettelijk heeft gehandeld.
Dit alles betekent dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde als na te melden heeft gepleegd, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen. Naar het oordeel van de rechtbank is namelijk niet komen vast te staan dat verdachte het ten laste gelegde in een nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft gepleegd.
Ten aanzien van de onjuiste aangiften omzetbelasting
In de periode van 30 april 2017 tot en met 27 januari 2020 kwamen de aangiften omzetbelasting over de maanden maart, april, mei en augustus tot en met december van 2017, de kwartalen twee, drie en vier van 2018 en alle kwartalen van 2019 ten name van [verdachte] elektronisch binnen bij de Belastingdienst.
Opsporingsambtenaar [verbalisant] berekende, naar aanleiding van de valse of vervalste facturen die zich in de bedrijfsadministratie van verdachte bevonden, zoals vastgesteld bij feit 1 subsidiair, dat verdachte over de valse of vervalste facturen:
- in 2017: € 14.888,45 aan voorbelasting had mogen claimen in plaats van € 29.347,-,
zodat € 14.458,55 ten onrechte aan voorbelasting is geclaimd;
- in 2018: € 25.285,16 aan voorbelasting had mogen claimen in plaats van € 35.359,-,
zodat € 10.073,84 ten onrechte aan voorbelasting is geclaimd;
- in 2019: € 38.737,77 aan voorbelasting had mogen claimen in plaats van € 56.470,-,
zodat € 17.732,23 ten onrechte aan voorbelasting is geclaimd.
In totaal is door verdachte € 42.264,62 (€ 14.458,55 + € 10.073,84 + € 17.732,23) ten onrechte aan voorbelasting geclaimd.
Op grond van deze bewijsmiddelen, en in het licht bezien van wat is vastgesteld bij feit 1 subsidiair, stelt de rechtbank vast dat de aangiften omzetbelasting over de maanden maart, april, mei en augustus tot en met december van 2017, de kwartalen twee, drie en vier van 2018 en alle kwartalen van 2019 zijn gedaan op basis van een valselijk opgemaakt
bedrijfsadministratie. De ingediende aangiften omzetbelasting ten name van verdachte (zijn eenmanszaak [bedrijf 1] ) over voornoemde periode zijn dan ook onjuist.
De rechtbank is, zoals hiervoor overwogen, van oordeel dat verdachte de bedrijfsadministratie van zijn eenmanszaak valselijk heeft opgemaakt dan wel heeft doen of laten opmaken door daarin valse of vervalste facturen op te nemen dan wel te laten opnemen. Door deze valselijk opgemaakte bedrijfsadministratie vervolgens als uitgangspunt te nemen bij het doen dan wel laten doen van de aangiften omzetbelasting over de maanden maart, april, mei en augustus tot en met december van 2017, de kwartalen twee, drie en vier van 2018 en alle kwartalen van 2019 concludeert de rechtbank dat verdachte opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting over voornoemde perioden bij de Belastingdienst heeft ingediend dan wel heeft laten indienen. Dit strekte ertoe dat te weinig belasting werd geheven.
Hierdoor is feit 2 wettig en overtuigend bewezen als na te melden.