ECLI:NL:RBOVE:2022:341

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
84/045002-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een ondernemer wegens valsheid in geschrifte en onjuiste belastingaangiften

Op 7 februari 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 48-jarige man, eigenaar van een eenmanszaak in Groningen. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 3 jaar. De man werd beschuldigd van valsheid in geschrifte door valse facturen op te nemen in zijn bedrijfsadministratie, wat leidde tot te weinig belastingbetaling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk veertig vervalste facturen voorhanden had en onjuiste aangiften omzetbelasting indiende over verschillende perioden van 2017 tot en met 2019. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, maar de rechtbank besloot tot een taakstraf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds de eerste verdenking. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de valsheid in geschrift had gepleegd door valse facturen in zijn administratie op te nemen, wat resulteerde in een benadeling van de overheid van € 42.264,62. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk voor het onder 1 primair ten laste gelegde feit, maar achtte de verdachte wel strafbaar voor de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer : 84/045002-21 (P)
Datum vonnis : 7 februari 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1973 in [geboorteplaats 1] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 januari 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Lambregts en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. A. Allersma, advocaat in Groningen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte met een ander of alleen:
feit 1:opzettelijk veertig vervalste facturen voorhanden heeft gehad dan wel opzettelijk veertig facturen en/of de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] heeft vervalst;
feit 2:opzettelijk onjuiste of onvolledige aangiften omzetbelasting ten name van
eenmanszaak [bedrijf 1] heeft ingediend over verschillende maanden en kwartalen in 2017, 2018 en 2019.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 tot en met 6 april 2021 in de gemeente Groningen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen en/of alleen, opzettelijk een (groot) aantal, althans één of meer, geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten 40 facturen, waaronder:
a.
a) een factuur van [bedrijf 2] dd. 07-12-2017 (zie DOC-003-01, p. 897);
b) een factuur van [bedrijf 3] B.V. dd. 09-10-2017 (zie DOC-006-01, p. 916);
c) een factuur van [bedrijf 4] dd. 06-08-2017 (zie DOC-020-01, p. 1052);
d) een factuur van [bedrijf 5] dd. 08-11-2018 (met de hand bijgeschreven 19-11-2019, zie DOC-021-01, p. 1064);
e) een factuur van [bedrijf 6] B.V. dd. 05-09-2019 (zie DOC-029-01, p. 1153);
f) een factuur van [bedrijf 7] b.v. dd. 17-01-2019 (met de hand bijgeschreven 14-11-2019, zie DOC-033-01, p. 1163), en/of
g) een factuur van [bedrijf 8] dd. 20-02-2019 (zie DOC-034-01, p. 1169)
voorhanden heeft gehad,
bestaande die valsheid er uit dat op één of meerdere van die facturen een onjuiste
datum, (verkoop)bedrag en/of bedrag aan te betalen btw stond vermeld,
terwijl hij en/of zijn mededaders wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat die geschriften bestemd waren om gebruik van te maken als ware die echt en onvervalst;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 tot en met 12 november 2019 in de
gemeente Groningen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen en/of alleen, opzettelijk een (groot) aantal, althans één of meer, geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten 40 facturen, waaronder:
a.
a) een factuur van [bedrijf 2] dd. 07-12-2017 (zie DOC-003-01, p. 897);
b) een factuur van [bedrijf 3] B.V. dd. 09-10-2017 (zie DOC-006-01, p. 916);
c) een factuur van [bedrijf 4] dd. 06-08-2017 (zie DOC-020-01, p. 1052);
d) een factuur van [bedrijf 5] dd. 08-11-2018 (met de hand bijgeschreven 19-11-2019, zie DOC-021-01, p. 1064);
e) een factuur van [bedrijf 6] B.V. dd. 05-09-2019 (zie DOC-029-01, p. 1153);
f) een factuur van [bedrijf 7] b.v. dd. 17-01-2019 (met de hand bijgeschreven 14-11-2019, zie DOC-033-01, p. 1163), en/of
g) een factuur van [bedrijf 8] dd. 20-02-2019 (zie DOC-034-01, p. 1169),

en/of

- (een deel van) de (bedrijfs)administratie van [bedrijf 1] , zijnde een
samenstel van geschriften, valselijk heeft opgemaakt of vervalst of valselijk heeft (doen) laten opmaken of doen of laten vervalsen, met het oogmerk om die administratie als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande die valsheid hierin dat:
op één of meerdere van die facturen een onjuiste datum, (verkoop)bedrag en/of bedrag aan te betalen btw stond vermeld, en/of
- die valse/vervalste facturen (vervolgens) zijn opgenomen in die (bedrijfs)administratie;

zulks (telkens) met het oogmerk om die geschriften en/of die (bedrijfs)administratie als echt en onvervalst te gebruiken;

Feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 30 april 2017 tot en met 27 januari 2020 in de gemeente Groningen en/of te Winsum in de gemeente Het Hogeland en/of in de gemeente Apeldoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen en/of alleen,
(telkens) opzettelijk één of meerdere bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten één of meerdere aangiften voor de omzetbelasting ten name van [verdachte] (eenmanszaak [bedrijf 1] ) over de periode:
- maart 2017 (zie DOC-002-01, p. 828);
- april 2017 (zie DOC-002-01, p. 831);
- mei 2017 (zie DOC-002-01, p. 834);
- augustus 2017 (zie DOC-002-01, p. 843);
- september 2017 (zie DOC-002-01, p. 846);
- oktober 2017 (zie DOC-002-01, p. 849);
- november 2017 (zie DOC-002-01, p. 852);
- december 2017 (zie DOC-002-01, p. 855);
- tweede kwartaal 2018 (zie DOC-002-01, p. 867);
- derde kwartaal 2018 (zie DOC-002-01, p. 870);
- vierde kwartaal 2018 (zie DOC-002-01, p. 873);
- eerste kwartaal 2019 (zie DOC-002-01, p. 876);
- tweede kwartaal 2019 (zie DOC-002-01, p. 879);
- derde kwartaal 2019 (zie DOC-002-01, p. 882), en/of
- vierde kwartaal 2019 (zie DOC-002-01, p. 885)

onjuist of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen/Belastingdienst, in elk geval heeft doen of laten doen, terwijl dat feit er (telkens) toe strekt dat te weinig belasting werd geheven.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
Ontvankelijkheid officier van justitie
De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie voor het onder 1 primair ten laste gelegde niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De raadsman heeft daarvoor aangevoerd dat dit ten laste gelegde feit zowel kwalificeert als een delict als bedoeld in artikel 68 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) als artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van strafrecht (hierna: Sr). Op grond van het bepaalde in artikel 69, vierde lid, Awr dient vervolging op grond van de Awr plaats te vinden en is vervolging op grond van 225 lid 2 Sr uitgesloten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vervolgingsuitsluitingsgrond van het vierde lid van artikel 69 Awr niet van toepassing is, omdat de vervolging is gebaseerd op artikel 68 en niet op artikel 69 en omdat het om (valse) facturen gaat en niet om (onjuiste of onvolledige) aangiften.
De rechtbank overweegt het volgende.
In artikel 69, vierde lid, Awr is bepaald dat als het feit, ter zake waarvan de verdachte kan worden vervolgd, zowel valt onder een van de bepalingen van het eerste of het tweede lid, als onder die van artikel 225, tweede lid Sr, strafvervolging op grond van artikel 225, tweede lid, is uitgesloten. In het eerste lid van artikel 69 Awr is het opzettelijk begaan van een der feiten omschreven in artikel 68, eerste lid, onderdeel a, b, d, e, f of g strafbaar gesteld, waarbij het onder meer gaat om het verstrekken van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan en deze in valse of vervalste vorm voor dit doel ter beschikking stelt.
Zoals uit de hieronder opgenomen bewijsoverwegingen blijkt, stelt de rechtbank vast dat verdachte een valse/vervalste bedrijfsadministratie heeft getoond en ter beschikking gesteld aan belastingambtenaren in het kader van een boekencontrole. Uit de tenlastelegging gelezen in combinatie met de inhoud van het dossier, maar ook uit het door de officier van justitie ter terechtzitting ingenomen standpunt, blijkt dat het specifiek het in dit kader voorhanden hebben (en ter controle tonen en afgeven) van die valse/vervalste bedrijfsadministratie, de gedragingen zijn die aan verdachte verweten worden
De rechtbank stelt vast dat deze verwijten zowel kwalificeren als strafbare feiten, enerzijds genoemd in artikel 68, lid 1, sub a en/of c, juncto artikel 69, lid 1 Awr, en anderzijds in artikel 225, lid 2 Sr.
Artikel 69 lid 4 van de Awr bepaalt dat in dat geval vervolging op grond van artikel 225, lid 2 Sr uitgesloten is. Het onder 1 primair ten laste gelegde feit is hiermee in strijd. Het gevolg daarvan is dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging voor het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie
voor het overigeontvankelijk is in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Inleiding
Verdachte is eigenaar van eenmanszaak [bedrijf 1] in Groningen. Over het eerste kwartaal van 2019 heeft verdachte belastingteruggaaf voor de omzetbelasting aangevraagd: een zogenoemde negatieve aangifte omzetbelasting. De Belastingdienst heeft daarop verdachte verzocht een kopie van tien facturen te sturen met daarin vermeld de hoogste bedragen aan voorbelasting die aan de genoemde aangifte ten grondslag lagen. De Belastingdienst ontving zestien documenten van verdachte, waaronder twaalf inkoopfacturen. De ontvangen facturen waren niet allemaal aan verdachte gericht, maar ook aan [bedrijf 9] in Roden, het bedrijf van zijn broer, medeverdachte [medeverdachte] . De facturen riepen vragen op, omdat op dezelfde factuur verschillende lettertypes stonden en de bedragen niet netjes onder elkaar stonden. Dit heeft tot nader onderzoek geleid, waaronder een boekenonderzoek en onderzoek bij derden, in welk kader dezelfde facturen uit de administratie van derden is opgevraagd. Een factuur in de inkoopadministratie van verdachte dient normaliter te corresponderen met dezelfde factuur in de verkoopadministratie van de derde waarmee verdachte zaken deed. Vergelijking tussen de facturen in de administratie van verdachte en de facturen van deze derden toonde evenwel grote verschillen, en wel zodanig dat verdachte hierdoor minder omzetbelasting zou behoeven af te dragen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen
kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte als belastingplichtige verantwoordelijk is voor de afwijkingen in de administratie die zijn waargenomen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Ten aanzien van de valselijk opgemaakte bedrijfsadministratie / valse en/of vervalste facturen
Tijdens het hiervoor genoemde controleonderzoek door de Belastingdienst zijn bij veertig facturen verschillen aangetroffen tussen de facturen die bij verdachte in de administratie waren opgenomen en de facturen die zijn opgevraagd bij de betreffende verkopers. Op de tenlastelegging staan zeven facturen specifiek aangeduid. De rechtbank overweegt ten aanzien van die facturen het volgende.
a.
a) een factuur van [bedrijf 2] dd. 07-12-2017 [2]
Volgens de in de administratie van verdachte aangetroffen factuur van [bedrijf 2] is op 7 december 2017 een Ford 6610 voor € 8.400,- (+ € 1.764,- btw) verkocht aan verdachte onder debiteurnummer 2188 en factuurnummer 2016254. Bij [bedrijf 2] is onder die nummers de verkoop van woonkamertapijt, inclusief leggen, bekend op 3 oktober 2016 voor € 1.033,06 (+ € 216,94 btw) [3] . De rechtbank constateert dat op de factuur die bij verdachte is aangetroffen de afwijkende onderdelen in een lettertype staan dat afwijkt van het lettertype van de rest van de factuur.
In de administratie van verdachte is ook een handgeschreven verkoopbon [4] aangetroffen van de eenmanszaak van verdachte, gericht aan [bedrijf 10] BV, op 7 december 2017, voor de verkoop van een Ford 6610 en diverse machines voor € 8.500,- (+ € 1.785,- btw).
b) een factuur van [bedrijf 3] B.V. dd. 09-10-2017 [5]
Volgens de in de administratie van verdachte aangetroffen factuur van [bedrijf 3] B.V. zijn op 9 oktober 2017 twee bestelwagens (merk Volkswagen, type LT35 met kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] ) aan verdachte verkocht voor € 6.350,- (+ € 1.333,55 btw).
De controlemedewerker van de Belastingdienst kreeg van [bedrijf 3] B.V. de reactie [6] dat de Firma [bedrijf 1] in Groningen voor hen onbekend is.
Uit een opvraag van RDW Voertuiggegevens is gebleken dat de auto met kenteken [kenteken 1] op 6 november 2017 op naam stond van [bedrijf 11] B.V. in Leeuwarden en op 7 november 2017 op naam van verdachte [7] .
Het kenteken [kenteken 2] heeft een cijfer teveel. Gezocht op het kenteken zonder de laatste “ [nummer] ” is gebleken dat het om een Renault Master T 35 gaat, die van 10 maart 2008 tot 1 mei 2019 op naam stond van [bedrijf 12] V.O.F. en aansluitend op naam van [naam 1] uit Spijkenisse [8] .
c) een factuur van [bedrijf 4] dd. 06-08-2017 [9]
Volgens de in de administratie van verdachte aangetroffen factuur van [bedrijf 4] is op 6 augustus 2017 een Opel Vivaro met kenteken [kenteken 3] aan verdachte verkocht voor € 2.900,- (+ € 609,- btw). Volgens de handgeschreven verkoopbon van verdachte zou deze Opel Vivaro op 6 augustus 2018 zijn doorverkocht aan [naam 2] in Emmeloord voor € 3.000,- (+ € 630,- btw) [10] .
Uit een opvraag van RDW Voertuiggegevens is gebleken dat de Opel Vivaro tot 13 december 2017 op naam stond van [bedrijf 13] B.V. te Wormerveer, aansluitend tot 6 augustus 2018 op naam van verdachte en aansluitend tot 30 november 2019 op naam van P. Verhagen te Emmeloord [11] .
Uit derdenonderzoek bij Haitsma Installatie Techniek te Wormerveer bleek dat zij de Opel Vivaro [kenteken 3] verkocht heeft aan [medeverdachte] , de broer van verdachte, tegen contante betaling van € 200,- (incl. € 34,71 btw) en bewijs van vrijwaring [12] .
In de administratie is nog een factuur van [bedrijf 13] aangetroffen met betrekking tot dezelfde auto [13] , gedateerd 6 februari 2018. Hierop staat het aankoopbedrag van € 5.200,- (+ € 1.092,- btw) vermeld. Ook is er een handgeschreven verkoopbon aangetroffen van een Opel Vivaro met kenteken [kenteken 4] , gedateerd 7 februari 2018, voor € 5.300,- (+ € 1.113,- btw) aan [bedrijf 14] te Leeuwarden [14] .
d) een factuur van [bedrijf 5] dd. 08-11-2018 [15]
Volgens de in de administratie van verdachte aangetroffen factuur van [bedrijf 5] is op 8 november 2018 een bestelauto Hyundai H300 met kenteken [kenteken 5] aan [medeverdachte] , de broer van verdachte, verkocht voor € 4.300,- (+ € 903,- btw). Op de bon staat een met de hand geschreven datum van 19 november 2019 en een handtekening van ene [naam 3] .
Volgens de handgeschreven verkoopbon [16] van verdachte zou deze Hyundai H300 op 8 november 2018 voor € 4.500,- (+ € 945,- btw) verkocht zijn aan [bedrijf 15] B.V. in Almelo.
In de administratie is nog een factuur van [bedrijf 5] aangetroffen voor dezelfde bestelauto Hyundai H300 en eveneens gericht aan [medeverdachte] , maar dan gedateerd 24 augustus 2018 en met een verkoopbedrag van € 2.000,- (+ € 420,- btw) [17] .
e) een factuur van [bedrijf 6] B.V. dd. 05-09-2019 [18]
Volgens de in de administratie van verdachte aangetroffen factuur van [bedrijf 6] BV – de rechtbank constateert dat ‘ [bedrijf 6] ’ abusievelijk als ‘ [bedrijf 6] ’ is vermeld in de tenlastelegging – is iets op 5 september 2019 onder factuurnummer 20190291 met de vermelding ‘Verkoop diverse’ en ‘Volgens Afspraak’ aan verdachte verkocht voor € 9.500,- (+ € 1.995,- btw).
In de administratie zijn nog drie facturen van [bedrijf 6] B.V. aangetroffen met dezelfde melding ‘Verkoop diverse’ en ‘Volgens Afspraak’: een factuur gedateerd 7 september 2019, met factuurnummer 20190297 en met een verkoopbedrag van € 8.750,- (+ € 1.837,50 btw) [19] ;
een factuur gedateerd 9 september 2019, met factuurnummer 20190419 en met een verkoopbedrag van € 4.600,- (+ € 966,- btw) [20] ; en een factuur gedateerd 19 september 2019, weer met factuurnummer 20190419 en met een verkoopbedrag van € 3.250,- (+ € 682,50 btw) [21] .
Uit derdenonderzoek bij [bedrijf 6] B.V. bleek dat zij onder factuurnummer 20190291 oud gereedschap en defecte machines [22] aan AVR Auto in Roden, het bedrijf van [medeverdachte] , de broer van verdachte, heeft verkocht voor € 826,45 (+ € 173,55 btw) [23] . De factuur met nummer 20190297 is volgens [bedrijf 6] niet aan verdachte verstuurd, maar aan een woningbouwvereniging in Lisse en de factuur met nummer 20190419 bestaat bij hen nog niet; de nummers van de verstuurde facturen van [bedrijf 6] B.V. liepen op het moment van het onderzoek nog maar tot aan 20190382 (de rechtbank begrijpt: nummer 382 van het jaar 2019). Verder heeft [bedrijf 6] B.V. niks gefactureerd aan verdachte [24] .
f) een factuur van [bedrijf 7] b.v. dd. 17-01-2019 [25]
Volgens de in de administratie van verdachte aangetroffen factuur van [bedrijf 7] b.v. [bedrijf 18] is op 17 januari 2019 onder factuurnummer 1111571 en debiteurnummer 16370 een Mitsubishi Canter met kenteken [kenteken 6] aan verdachte verkocht voor € 4.000,- (+ € 840,- btw). Op de factuur staat een met de hand geschreven datum van 14 november 2019.
Uit derdenonderzoek [26] bleek dat het transportbedrijf [bedrijf 7] b.v. in 2012 failliet [27] is verklaard en daarna is doorgestart als [bedrijf 19] BV, ook bekend onder de handelsnaam: [bedrijf 17] . Het factuurnummer 111157 is niet bekend bij [bedrijf 17] . Het debiteurennummer 16370 komt in hun administratie niet voor in 2018 of 2019.
Uit een opvraag van RDW Voertuiggegevens is gebleken dat de Mitsubishi Canter met kenteken [kenteken 6] van 15 juli 2016 tot 18 januari 2019 op naam stond van [naam 4] in Baarn en vanaf 18 januari 2019 op naam van [bedrijf 20] B.V. in Woudenberg [28] .
g) een factuur van [bedrijf 8] dd. 20-02-2019 [29]
Volgens de in de administratie van verdachte aangetroffen factuur van [bedrijf 8] ( [bedrijf 8] ) is op 20 februari 2019 een Mercedes Benz met kenteken [kenteken 7] verkocht voor € 9.800,- (+ € 2.058,- btw).
Uit derdenonderzoek [30] bij [bedrijf 21] B.V., het administratiekantoor van [bedrijf 8] , bleek dat het kenteken niet bij hen bekend is. [bedrijf 1] zit wel als relatie in haar administratie, maar sinds 2012 is er geen transactie meer geweest met [bedrijf 1] .
Bij de andere facturen zijn vergelijkbare verschillen en onregelmatigheden gevonden. Het gaat dan om facturen van [bedrijf 20] te Groningen, [bedrijf 22] VOF te Heythuysen, [bedrijf 23] BV te Alkmaar, [bedrijf 24] B.V. te Bunschoten-Spakenburg en [bedrijf 25] te Leeuwarden [31] .
Verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht en daardoor geen verklaring gegeven voor de hiervoor beschreven en bedoelde discrepanties tussen de facturen in zijn bedrijfsadministratie en de facturen in de bedrijfsadministratie van de wederpartijen. Dit terwijl de talrijkheid van de discrepanties, waarbij sprake is van een repeterend karakter en zich een patroon aftekent gericht op het ophogen van inkoopfacturen, en de omstandigheid dat de afwijkingen in de facturen van verdachte telkens financieel in het voordeel van verdachte uitpakken – namelijk in de vorm van een hogere vooraftrek van de btw –, schreeuwen om een verklaring van de verdachte ten aanzien van die discrepanties. Er is ook overigens niet gebleken van een alternatief scenario op basis waarvan enig aanknopingspunt naar voren komt dat juist de facturen in de bedrijfsadministratie van verdachte wel kloppen en de facturen van de wederpartijen niet.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de veertig facturen, waaronder de facturen die specifiek worden vermeld in de tenlastelegging, vals of vervalst zijn en dat zij onderdeel uitmaakten van de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] , de eenmanszaak van verdachte. De bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] is daarmee dus ook valselijk opgemaakt. Van deze bedrijfsadministratie is, mede voor het doen van aangiften omzetbelasting, zo blijkt bij feit 2, gebruik gemaakt als ware zij echt en onvervalst. Dit alles betekent dat valsheid in geschrift is gepleegd.
Is verdachte aan te merken als de pleger?
De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen bewijsmiddelen bevat om te kunnen concluderen dat verdachte de facturen zelf heeft vervalst. Getuige en boekhouder [getuige] heeft verklaard [32] dat hij de te verwerken administratie van verdachte en zijn broer in een plastic zak, van elkaar gescheiden door nog een plastic zak, door de brievenbus kreeg. Hij verwerkte alles wat hij binnen kreeg en had niets te maken met het vervalsen van facturen.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad al in 1993 geoordeeld heeft dat een bedrijfsadministratie in haar geheel als geschrift kan worden aangemerkt. Daardoor valt het in zo’n administratie opnemen van valse geschriften onder de reikwijdte van artikel 225, eerste lid, Sr. De bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] was vals door de valse facturen.
Hoewel dus niet bewezen is dat verdachte de facturen zelf heeft vervalst, is wel bewezen dat hij de valse facturen – als (logischerwijs) enige eigenaar van de eenmanszaak – heeft opgenomen/laten opnemen in de boekhouding. Deze gedraging, in samenhang bezien met de omstandigheid dat hij – als enige eigenaar – ook in het bezit moet zijn geweest van de originele (echte) facturen en de omstandigheid dat verdachte als enig financieel belang had bij het opnemen van valse facturen in de administratie zoals hiervoor overwogen, moet naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het – kort gezegd – vervalsen van de bedrijfsadministratie dat het – bij afwezigheid van contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte opzettelijk, dat wil zeggen willens en wetens, de valse facturen in zijn administratie heeft opgenomen, met het oogmerk om die administratie als echt en onvervalst te gebruiken.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat bewezen is dat verdachte degene is geweest die de bedrijfsadministratie van de eenmanszaak [bedrijf 1] valselijk heeft opgemaakt dan wel heeft doen of laten opmaken door daarin valse facturen op te nemen dan wel te doen opnemen en daarbij opzettelijk heeft gehandeld.
Dit alles betekent dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde als na te melden heeft gepleegd, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen. Naar het oordeel van de rechtbank is namelijk niet komen vast te staan dat verdachte het ten laste gelegde in een nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft gepleegd.
Feit 2
Ten aanzien van de onjuiste aangiften omzetbelasting
In de periode van 30 april 2017 tot en met 27 januari 2020 kwamen de aangiften omzetbelasting over de maanden maart, april, mei en augustus tot en met december van 2017, de kwartalen twee, drie en vier van 2018 en alle kwartalen van 2019 ten name van [verdachte] elektronisch binnen bij de Belastingdienst [33] .
Opsporingsambtenaar [verbalisant] berekende, naar aanleiding van de valse of vervalste facturen die zich in de bedrijfsadministratie van verdachte bevonden, zoals vastgesteld bij feit 1 subsidiair, dat verdachte over de valse of vervalste facturen:
- in 2017: € 14.888,45 aan voorbelasting had mogen claimen in plaats van € 29.347,-,
zodat € 14.458,55 ten onrechte aan voorbelasting is geclaimd [34] ;
- in 2018: € 25.285,16 aan voorbelasting had mogen claimen in plaats van € 35.359,-,
zodat € 10.073,84 ten onrechte aan voorbelasting is geclaimd [35] ;
- in 2019: € 38.737,77 aan voorbelasting had mogen claimen in plaats van € 56.470,-,
zodat € 17.732,23 ten onrechte aan voorbelasting is geclaimd [36] .
In totaal is door verdachte € 42.264,62 (€ 14.458,55 + € 10.073,84 + € 17.732,23) ten onrechte aan voorbelasting geclaimd [37] .
Op grond van deze bewijsmiddelen, en in het licht bezien van wat is vastgesteld bij feit 1 subsidiair, stelt de rechtbank vast dat de aangiften omzetbelasting over de maanden maart, april, mei en augustus tot en met december van 2017, de kwartalen twee, drie en vier van 2018 en alle kwartalen van 2019 zijn gedaan op basis van een valselijk opgemaakt
bedrijfsadministratie. De ingediende aangiften omzetbelasting ten name van verdachte (zijn eenmanszaak [bedrijf 1] ) over voornoemde periode zijn dan ook onjuist.
De rechtbank is, zoals hiervoor overwogen, van oordeel dat verdachte de bedrijfsadministratie van zijn eenmanszaak valselijk heeft opgemaakt dan wel heeft doen of laten opmaken door daarin valse of vervalste facturen op te nemen dan wel te laten opnemen. Door deze valselijk opgemaakte bedrijfsadministratie vervolgens als uitgangspunt te nemen bij het doen dan wel laten doen van de aangiften omzetbelasting over de maanden maart, april, mei en augustus tot en met december van 2017, de kwartalen twee, drie en vier van 2018 en alle kwartalen van 2019 concludeert de rechtbank dat verdachte opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting over voornoemde perioden bij de Belastingdienst heeft ingediend dan wel heeft laten indienen. Dit strekte ertoe dat te weinig belasting werd geheven.
Hierdoor is feit 2 wettig en overtuigend bewezen als na te melden.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 subsidiair:
hij in de periode van 1 maart 2017 tot en met 12 november 2019 in Nederland, opzettelijk
de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] , zijnde een samenstel van geschriften, valselijk heeft opgemaakt of vervalst of valselijk heeft laten opmaken of laten vervalsen, met het oogmerk om die administratie als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande die valsheid hierin dat:
valse/vervalste facturen zijn opgenomen in die bedrijfsadministratie;
zulks met het oogmerk om die bedrijfsadministratie als echt en onvervalst te gebruiken;
Feit 2:
hij in de periode van 30 april 2017 tot en met 27 januari 2020 in Nederland, telkens opzettelijk, bij de Belastingwet voorziene aangiften als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting ten name van [verdachte] (eenmanszaak [bedrijf 1] ) over de periode:
- maart 2017;
- april 2017;
- mei 2017;
- augustus 2017;
- september 2017;
- oktober 2017;
- november 2017;
- december 2017;
- tweede kwartaal 2018;
- derde kwartaal 2018;
- vierde kwartaal 2018;
- eerste kwartaal 2019;
- tweede kwartaal 2019;
- derde kwartaal 2019, en
- vierde kwartaal 2019
onjuist of onvolledig bij de Inspecteur der belastingen/Belastingdienst heeft laten doen, terwijl dat feit er telkens toe strekt dat te weinig belasting werd geheven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 225 Sr en 68 en 69 Awr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 subsidiair
het misdrijf:
valsheid in geschrift;
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van de voorlopige hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Er loopt een scheidingsprocedure en de Belastingdienst heeft hem een flinke naheffing inkomstenbelasting, inclusief verhoging opgelegd. Verdachte kon destijds wel rondkomen, maar zo af en toe stond het water hem aan de lippen. Daarnaast is er sprake van een behoorlijk tijdsverloop sinds de eerste verdenking jegens verdachte. De raadsman heeft gewezen op de oriëntatiepunten van de LOVS. Daaruit volgt dat het benadelingsbedrag ook tot een taakstraf kan leiden en niet noodzakelijkerwijs hoeft te leiden tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door valse facturen op te (laten) nemen in de bedrijfsadministratie van zijn eenmanszaak [bedrijf 1] . Aan de juistheid van een bedrijfsadministratie wordt maatschappelijk gezien veel waarde gehecht. Zo is hierop onder meer het systeem van belastingheffing gebaseerd. Door valse facturen op te (laten) nemen in de bedrijfsadministratie en hiermee de indruk te wekken dat de gemaakte kosten hoger liggen dan dat zij daadwerkelijk zijn, wordt onder meer het systeem van – een juiste – belastingheffing ondermijnd.
[bedrijf 1] heeft haar aangiften omzetbelasting over de maanden maart, april, mei en augustus tot en met december van 2017, de kwartalen twee, drie en vier van 2018 en alle kwartalen van 2019 gebaseerd op de valselijk opgemaakte bedrijfsadministratie als gevolg waarvan over voornoemde kwartalen onjuiste aangiften omzetbelasting bij de Belastingdienst zijn ingediend. Hierdoor werd te weinig belasting geheven.
Als gevolg van zijn handelen heeft verdachte de overheid, en daarmee de samenleving, voor een bedrag van € 42.264,62 benadeeld. In de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS geldt als uitgangspunt dat bij een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,- en
€ 70.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vijf maanden of een (daarmee corresponderende) taakstraf wordt opgelegd.
De rechtbank zal verdachte, in afwijking van de strafeis van de officier van justitie, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De reden daarvoor is met name gelegen in het feit dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens belastingfraude, maar ook vanwege het tijdsverloop en de persoonlijke situatie van verdachte, waarbij is gebleken dat zijn handelingen al behoorlijke negatieve gevolgen hebben gehad voor verdachte.
De rechtbank zal verdachte wel een forse taakstraf opleggen. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Omdat de zaken van verdachte en zijn broer [medeverdachte] vergelijkbaar zijn en gelijktijdig speelden, heeft de rechtbank ook gekeken naar het verschil in benadelingsbedrag tussen de broers. Tot slot heeft de rechtbank, in verband met artikel 63 Sr, acht geslagen op de (nog niet onherroepelijke) veroordeling voor andersoortige feiten van 20 november 2020.
Om recht te doen aan de ernst van de strafbare feiten, en om zoveel mogelijk te waarborgen dat verdachte niet zal recidiveren, zal de rechtbank verdachte naast de taakstraf een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de oplegging van een taakstraf van 180 uren met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden is.
8. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk voor het onder 1 primair ten laste gelegde;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair, het misdrijf:
valsheid in geschrift;
feit 2, het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarenschuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. M. van Berlo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Blauw, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD | Belastingdienst met dossiercode AD-001-01 en onderzoeksnummer 67624/6067624. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pag. 897, DOC-003-01
3.Pag. 899, DOC-003-03
4.Pag. 901
5.Pag. 916, DOC-006-01
6.Pag. 917, DOC-006-02
7.Pag. 919 en 920, DOC-006-03 en DOC-006-04
8.Pag. 921 en 922, DOC-006-05 en DOC-006-06
9.Pag. 1052, DOC-020-01
10.Pag. 1053, DOC-020-02
11.Pag. 1054 t/m 1056, DOC-020-03 t/m -05
12.Pag. 1057 t/m 1059, DOC-020-06 t/m -08
13.Pag. 1062, DOC-020-09
14.Pag. 1063
15.Pag. 1064, DOC-021-01
16.Pag. 1065
17.Pag. 1066, DOC-021-02
18.Pag. 1153, DOC-029-01
19.Pag. 1160, DOC-030-01
20.Pag. 1162, DOC-032-01
21.Pag. 1161, DOC-031-01
22.Pag. 1155
23.Pag. 1159, DOC-029-03
24.Pag. 1154, DOC-029-02
25.Pag. 1163, DOC-033-01
26.Pag. 1164, DOC-033-02
27.Pag. 1166, DOC-033-03
28.Pag. 1167 + 1168, DOC-033-04 + DOC-033-05
29.Pag. 1169, DOC-034-01
30.Pag. 1170, DOC-034-02
31.Pag. 904 t/m 915, 924 t/m 932, 1027 t/m 1036, 1183 t/m 1197, DOC-004-01 t/m 06, DOC-005-01 t/m 05, DOC-007-01 t/m 06, DOC-017-01 t/m 05, DOC-037-01 t/m 08
32.Pag. 337, V-003-01
33.Pag. 482 t/m 487, AMB-004
34.Pag. 433
35.Pag. 478 + 479, AMB-003-01
36.Pag. 479
37.Pag. 1588, DOC-128