ECLI:NL:RBOVE:2022:340

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
C/08/275724 / KG ZA 22-5
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een adviesrelatie en de vraag naar dringende redenen volgens artikel 7:678 BW

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, gaat het om de beëindiging van een adviesrelatie tussen de besloten vennootschap Hertelo B.V. en Schoenaker Holding B.V. Hertelo vordert dat de opzegging van het adviseurschap door Schoenaker wordt ingetrokken, omdat volgens haar geen sprake is van dringende redenen zoals bedoeld in artikel 7:678 BW. De achtergrond van de zaak betreft een langdurig conflict tussen de aandeelhouders van Schoenaker, [A] en [B], die beiden via hun holdingvennootschappen 50% van de certificaten van aandelen in Schoenaker bezitten. De procedure is gestart na de opzegging van het adviseurschap door Schoenaker, die dit deed op basis van bedreigingen die [A] zou hebben geuit aan medewerkers en bestuurders van Schoenaker.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de opzegging van het adviseurschap niet gerechtvaardigd was. Hoewel er sprake was van ongepast gedrag van [A], waaronder bedreigingen, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat deze gedragingen niet voldoende ernstig waren om de adviesrelatie te beëindigen. De rechter heeft daarbij ook de persoonlijke omstandigheden van [A] in overweging genomen, evenals de lange geschiedenis van conflicten tussen de betrokken partijen. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat Schoenaker niet gerechtigd was om het adviseurschap van Hertelo op te zeggen en heeft de vorderingen van Hertelo toegewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de voorwaarden voor beëindiging van een adviesrelatie en de noodzaak voor een werkgever om gedragingen van een werknemer of adviseur zorgvuldig te documenteren en te onderbouwen voordat tot opzegging wordt overgegaan. De rechter heeft Schoenaker ook veroordeeld in de proceskosten, wat een extra financiële last voor de onderneming met zich meebrengt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/275724 / KG ZA 22-5
Vonnis in kort geding van 7 februari 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HERTELO B.V.,
gevestigd te Enter,
eiseres,
advocaten mrs. J.W. de Groot, M.V.A. Heuten en T.J.A. Zuijderland te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCHOENAKER HOLDING B.V.,
gevestigd te Enter,
gedaagde,
advocaten mrs. I. Wassenaar en C.F. Klooster te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Hertelo en Schoenaker genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 13 producties
  • de aanvullende producties 14 tot en met 22 van Hertelo
  • de producties 1 tot en met 16 van Schoenaker
  • de (online) mondelinge behandeling van 23 januari 2022
  • de pleitnota van Hertelo
  • de pleitnota van Schoenaker.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Tussen de partijen in deze zaak bestond een adviesrelatie die alleen kon worden opgezegd op grond van omstandigheden die gelijk te stellen zijn met dringende redenen als bedoeld in artikel 7:678 BW. Kort gezegd gaat deze zaak over de vraag of aan die opzeggingsgrond is voldaan.

3.De feiten

3.1.
[A] is samen met zijn broer [B] ) via Stichting Administratiekantoor Schoenaker eigenaar van Schoenaker en haar (klein)dochtervennootschappen (hierna samen te noemen: de [X] Groep). [A] en [B] houden beiden via hun holdingvennootschappen, respectievelijk Hertelo en [C] , 50% van de certificaten van aandelen in Schoenaker.
3.2.
De structuur van de [X] Groep ziet er als volgt uit:
AFBEELDING NIET OPGENOMEN
3.3.
De [X] Groep is een familiebedrijf dat is opgericht door de vader van [A] en [B] . [A] heeft ruim veertig jaar leidinggegeven aan dat bedrijf.
3.4.
In 2012 hebben [A] en [B] afspraken gemaakt over de toekomst van de [X] Groep. Die afspraken, die zijn vastgelegd in een overeenkomst, omvatten onder meer een optierecht van [A] op de (certificaten van) aandelen van [B] in Schoenaker, dat uitvoerbaar is vanaf 2022, en een optierecht van Hertelo op de aandelen van Schoenaker in haar dochtervennootschap [X] Eastpack B.V., dat sinds 1 januari 2021 uitvoerbaar is.
3.5.
In 2015 is [B] een procedure gestart bij de Ondernemingskamer tot het gelasten van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken binnen de [X] Groep. Die procedure heeft er onder meer toe geleid dat Hertelo en [C] bij beschikking van 23 december 2016 zijn geschorst als bestuurders van Schoenaker en dat de heer [D] als tijdelijk bestuurder van Schoenaker is aangesteld (hierna te noemen: [D] ).
3.6.
In een brief aan de Ondernemingskamer van 21 december 2016 heeft [D] onder meer geschreven:
Geacht college wel moet mij nog iets van het hart. Het optreden van [A] op vrijdagochtend 16 december (…) waarin hij ten overstaan van zijn personeel heeft verklaard het bedrijf, waarvan notabene hij zelf statutair bestuurder is kapot te gaan maken en de heer [E] , aan wie hij veel dank is verschuldigd, te bedreigen en scheldwoorden toe te voegen van de ergste soort is uiterst onprofessioneel, ongepast en een bestuurder onwaardig. (…)
3.7.
Ter beëindiging van voornoemde procedure bij de Ondernemingskamer hebben onder meer Hertelo, [C] en Schoenaker in 2017 een overeenkomst gesloten (hierna te noemen: het convenant) op grond waarvan Hertelo en [C] beiden afstand hebben gedaan van hun bestuursfunctie bij Schoenaker en er onafhankelijke bestuurders en een onafhankelijke Raad van Commissarissen (hierna te noemen: RvC) zijn benoemd.
3.8.
In het convenant is bepaald dat [A] en [B] via hun holdingvennootschappen gedurende de looptijd van het convenant als adviseur aan Schoenaker verbonden blijven, tegen een vergoeding van € 350.000,00 per jaar, te voldoen in maandelijkse termijnen. Over de beëindiging van dit adviseurschap staat in artikel 5.1 van het convenant het volgende vermeld:
Dit adviseurschap kan gedurende de looptijd van deze Overeenkomst niet door Schoenaker worden beëindigd, behoudens in geval van omstandigheden die gelijk te stellen zijn met dringende redenen als bedoeld in artikel 7:678 BW.
Verder staat in artikel 5.4 van het convenant vermeld:
[A] en Hertelo respectievelijk [B] en [C] zullen geen betrokkenheid meer hebben bij de dagelijkse leiding van de [X] -Groep, noch in Nederland noch in Tsjechië. Zij zullen geen ongevraagde bemoeienis hebben of interventies plegen. Ook zullen zij afzien van enige beïnvloeding van werknemers van de [X] -Groep in het kader van een door hen voorgestane zakelijke koers of beslissing. [A] en [B] zullen geen toegang meer hebben tot de bedrijfsterreinen van de [X] -Groep (…) behoudens na toestemming van het Bestuur (…). (…)
3.9.
In een e-mail van 9 maart 2017 van [D] aan [A] is onder meer te lezen dat het ongepast is dat [A] zich in zijn contact met een medewerker van Schoenaker intimiderend heeft gedragen en dat [A] dreigementen richting de accountant van Schoenaker heeft geuit.
3.10.
In een e-mail van een medewerker van Schoenaker, de heer [F] , van 17 oktober 2018 aan bestuurslid [E] van Schoenaker (hierna te noemen: [E] ) staat, voor zover van belang, vermeld:
[A] heeft gisteravond 16.10.2018 rond 19:15 uur op eigen initiatief telefonisch contact met mij opgenomen. (…) Gedreigd werd om de huidige bestuurders aan te klagen en om de onderneming naar een bankroet te leiden door een staking van de levering van grondstof. (…)
Rond 20.15 uur belde [A] opnieuw. Daarbij meldde hij dat hij mij zeker gaat ontslaan over twee jaar wanneer hij de leiding overneemt. Hij had namelijk meer loyaliteit nar hem toe verwacht. (…)
3.11.
In een e-mail van 19 maart 2019 schrijft [E] aan de voorzitter van de RvC van Schoenaker, de heer [G] , dat [A] een van de opslaghallen van de [X] Groep heeft bezocht. [G] heeft [A] naar aanleiding van die e-mail gewezen op het bepaalde in artikel 5.4 van het convenant.
3.12.
[A] en [B] zijn al jaren met elkaar gebrouilleerd. In 2020 is [B] bij deze rechtbank een procedure gestart om de in r.o. 3.4 genoemde overeenkomst van tafel te krijgen, welke procedure hij heeft verloren. [B] heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, dat nog steeds loopt.
3.13.
In een e-mail aan [G] van 5 juli 2021 staat vermeld dat [A] op één van de locaties van de [X] Groep een medewerker heeft aangesproken. [G] heeft naar aanleiding van die e-mail mr. De Groot verzocht [A] nogmaals op het bepaalde in artikel 5.4 van het convenant te wijzen.
3.14.
In de nacht van 27 op 28 september 2021 heeft [A] onder invloed van alcohol 19 keer gebeld met [G] en 5 keer zijn voicemail ingesproken, onder meer met het volgende bericht:
[G] , ik ga je na tot in je graf. Jij maakt mij, als mijn vader nu nog geleefd had die had je de strot doormidden ge… [onverstaanbaar]. Klootzak dat je er bent man, je je brengt mijn hele bedrijf naar de klote man. En het interesseert me geen zak wat je hiermee doet, jij maakt mijn bedrijf naar de klote. En ik zal je zien, denk erom dat ik je zal zien. Klootzak!
3.15.
Diezelfde avond heeft [A] ook verschillende keren met [B] gebeld en de voicemail van [B] ingesproken, onder meer met het volgende bericht:
[B] . Als je me nog een keer weer stalkt, schiet ik jouw een gaatje in je kop. Godverdomme. Stalker dat je bent man. Godverdomme. Denk er goed om, als je een grote kerel bent dan kom je bij me. Dan zal ik je. Godverdomme. Ik vermoord je kreng. Godverdomme als je lef hebt. Godverdomme dan kom je hier op aan. Ik maak je kapot. (…)
3.16.
Zowel [G] als [B] heeft naar aanleiding van de betreffende voicemailberichten bij de politie aangifte gedaan van bedreiging.
3.17.
Per brief van 4 oktober 2021 heeft Schoenaker het adviseurschap van Hertelo/ [A] opgezegd wegens omstandigheden gelijk te stellen met dringende redenen als bedoeld in artikel 7:678 BW. In die brief staat, voor zover van belang, vermeld:
Op 27 en dinsdag 28 september 2021 heeft u de voorzitter van de Raad van Commissarissen, de heer [G] , meermaals gebeld, voicemails ingesproken en hem daarbij ernstig bedreigd. Deze bedreiging staat helaas niet op zichzelf. Diverse medewerkers en adviseurs van Schoenaker hebben aangegeven dat zij door u zijn bedreigd of geïntimideerd.
Daarnaast heeft u de afgelopen tijd meerdere malen medewerkers van Schoenaker direct benaderd. Hiermee handelt u in strijd met artikel 5.4 van het Convenant. Bovendien heeft u afgelopen maandag en dinsdag contact opgenomen met medewerkers van Schoenaker terwijl u onder invloed was. Ook dat is in het verleden vaker voorgekomen.
Schoenaker heeft u diverse malen verzocht om te stoppen met het uiten van bedreigingen en het benaderen van medewerkers. U heeft aan deze verzoeken niet voldaan.
Bovenvermelde gedragingen kwalificeren, zowel individueel als in onderlinge samenhang, als dringende redenen die tot gevolg hebben dat van Schoenaker redelijkerwijze niet gevergd kan worden uw adviseurschap te laten voortduren. (…)
3.18.
Per mail van 9 november 2021 heeft [A] aan [G] zijn excuses aangeboden voor de telefoontjes naar hem. [G] heeft hierop diezelfde dag per e-mail als volgt gereageerd:
(…) Ik realiseer me dat je soms emotioneel kunt reageren vanwege je betrokkenheid bij [X] als onderneming.
Ik heb buiten de recente incidenten geen persoonlijke problemen met je en sta het belang voor [X] voor. (…)
Eerlijk gezegd heb ik wel twijfels over het naleven van afspraken door jou. Bijvoorbeeld: een volstrekt neutrale email over procesvoortgang gericht aan jouw adviseurs leidde recent wederom tot een mijns inziens ongepaste reactie.
Ik wil het gesprek wel aangaan mits we daarbij ook werkafspraken kunnen maken over normale communicatie. (…)
Overigens heb ik je nummer geblokkeerd na de bedreigingen en zal dat voorlopig ook nog geblokkeerd houden. (…)
Tot het maken van werkafspraken is het vervolgens niet gekomen.
3.19.
In november 2021 is Schoenaker bij deze rechtbank een kort geding gestart met onder meer als doel aan [A] een contactverbod op te leggen voor wat betreft de medewerkers, bestuurders en leden van de RvC van Schoenaker. Bij vonnis van 9 december 2021 is dat verbod (deels) toegewezen.

4.Het geschil

4.1.
Hertelo vordert Schoenaker bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te gebieden:
1. de opzegging van het adviseurschap van Hertelo in te trekken en haar verplichtingen ter zake te hervatten, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
2. de tot het moment van dit vonnis ingehouden adviesvergoeding alsnog uit te keren aan Hertelo;
3. tot betaling van de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten en met de wettelijke rente over de (na-)kosten.
4.2.
Schoenaker voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vorderingen en is overigens ook niet door Schoenaker weersproken.
5.2.
In deze zaak ligt de vraag voor of sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 7:678 BW die maken dat Schoenaker gerechtigd was het adviseurschap van Hertelo op te zeggen. Tussen partijen was weliswaar geen sprake van een arbeidsovereenkomst, maar zij zijn overeengekomen dat hun adviesrelatie alleen kan worden beëindigd in geval van omstandigheden die gelijk te stellen zijn met dringende redenen als bedoeld in artikel 7:678 BW.
5.3.
Schoenaker heeft het adviseurschap van Hertelo blijkens haar brief van 4 oktober 2021 opgezegd omdat 1) [A] [G] bij het inspreken van zijn voicemail in de nacht van 27 op 28 september 2021 ernstig bedreigd zou hebben, terwijl ook (andere) medewerkers en adviseurs van Schoenaker door [A] zouden zijn bedreigd of geïntimideerd en 2) [A] , al dan niet onder invloed van alcohol, medewerkers van Schoenaker zou hebben benaderd en daarmee in strijd zou hebben gehandeld met artikel 5.4 van het convenant.
5.4.
Volgens Schoenaker zag de opzeggingsbrief tevens op de (doods)bedreiging van [B] en raakt die bedreiging ook haar belang, nu [B] adviseur en aandeelhouder is van Schoenaker. Ter onderbouwing van haar standpunt dat zij gerechtigd was de adviesrelatie met Hertelo te beëindigen, voert Schoenaker samengevat het volgende aan. [A] heeft ernstige bedreigingen geuit jegens [G] en [B] , in welk kader bepalend is dat de voicemailberichten bij hen bedreigend zijn overgekomen en in redelijkheid zo mochten worden opgevat. De bedreigingen staan ook niet op zichzelf, maar passen in een lange geschiedenis van bedreigingen, intimidaties en ander ongepast gedrag van [A] . Schoenaker heeft [A] herhaaldelijk gewaarschuwd dat dit gedrag niet toelaatbaar was en daarom moet nog zwaarder worden getild aan de geuite bedreigingen. [A] heeft bovendien vaker in strijd met het convenant gehandeld, terwijl hem was verzocht zich aan dat convenant te houden. [A] heeft dus hardnekkig geweigerd te voldoen aan redelijke opdrachten van Schoenaker en zich bovendien opnieuw overgegeven aan dronkenschap, welke omstandigheden ook een zelfstandige dringende reden voor de opzegging vormen. Voor het gedrag van [A] bestaat geen enkele rechtvaardiging en de gevolgen van dat gedrag zijn voor Schoenanker zeer ernstig. Medewerkers, bestuursleden en leden van de RvC voelen zich namelijk onveilig en [A] heeft met zijn gedrag de continuïteit van Schoenaker in gevaar gebracht. Het vertrouwen in [A] is dus weg en elke basis voor een verdere samenwerking met [A] als adviseur ontbreekt. Er zijn bovendien geen persoonlijke omstandigheden die in de weg staan aan de beëindiging van de adviesrelatie.
5.5.
Hertelo betwist dat sprake is van een dringende reden en betoogt in dit kader kort samengevat het volgende. Het bericht dat [A] op de voicemail van [G] heeft ingesproken was weliswaar ongepast, maar betreft geen bedreiging en al helemaal geen ernstige bedreiging. Het bericht moet worden gezien als een eenmalige uiting van frustratie met een slok te veel op en was het gevolg van een samenloop van omstandigheden, waaronder het conflict met [B] over de optierechten, het feit dat [A] gestalkt werd door [B] en de slechte resultaten van de [X] Groep. De voicemailberichten aan [B] zijn door Schoenaker niet in de opzeggingsbrief van 4 oktober 2021 betrokken en dus niet van belang. Een eventuele overtreding van artikel 5.4 van het convenant levert evenmin een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW op. Bij het voorgaande komt nog dat de gedragingen van [A] op geen enkele wijze in de weg staan aan zijn werkzaamheden als adviseur voor Schoenaker, omdat [A] zijn advieswerkzaamheden aan een derde uitbesteedt en in dat kader dus nooit persoonlijk contact heeft met vertegenwoordigers van de [X] Groep. De persoonlijke omstandigheden en gevolgen voor [A] bij instandhouding van de opzegging wegen bovendien zwaarder dan de gevolgen voor Schoenaker bij instandhouding van het adviseurschap.
5.6.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat ingevolge het bepaalde in artikel 7:678 lid 1 BW voor de werkgever als dringende redenen voor het onverwijld opzeggen van de arbeidsovereenkomst worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. In het tweede lid van artikel 7:678 BW zijn voorbeelden van dringende redenen opgesomd, waaronder het zich ondanks waarschuwing overgeven aan dronkenschap (sub c), het op ernstige wijze bedreigen van de werkgever of zijn medewerkers (sub e) en het hardnekkig weigeren te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten van de werkgever (sub j). Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen, waaronder begrepen de persoonlijke omstandigheden van de werknemer en dus de gevolgen die de opzegging voor hem zullen hebben.
5.7.
Partijen verschillen van mening over hoe ernstig de financiële gevolgen van het opzeggen van het adviseurschap voor Hertelo en dus [A] zijn. Volgens [A] vormen de inkomsten uit het adviseurschap zijn enige inkomen en dient hij dat inkomen ook nog eens te gebruiken voor het bekostigen van zijn verlieslatende onderneming in Tsjechië. Schoenaker betwist dat [A] afhankelijk is van het inkomen uit het adviseurschap en wijst erop dat hij vanaf 2016 ruim 4 miljoen aan dividend heeft ontvangen. Wat hier echter ook van zij, vast staat dat het adviseurschap Hertelo een aanzienlijke vergoeding van
€ 35.000,00 per maand opleverde. De opzegging van dat adviseurschap betekent voor Hertelo/ [A] dus hoe dan ook een forse financiële aderlating. Hier komt bij dat [A] meer dan veertig jaar als leidinggevende verbonden is geweest aan de [X] Groep én dat dat bedrijf door zijn vader is opgericht, zodat aannemelijk is dat de opzegging door hem ook om die reden als ingrijpend wordt ervaren. Gelet hierop moeten naar het oordeel van de voorzieningenrechter hoge eisen gesteld worden aan de ernst van het gedrag dat aanleiding heeft gegeven tot de opzegging van het adviseurschap.
5.8.
Op grond van artikel 7:678 lid 2 sub e BW leveren alleen “ernstige” bedreigingen een dringende reden op voor de onverwijlde opzegging van een arbeidsovereenkomst. Schoenaker betoogt dat de bedreiging van [G] een dergelijke ernstige bedreiging betreft, maar de voorzieningenrechter leest in de hiervoor in r.o. 3.14 weergegeven tekst van het op de voicemail van [G] ingesproken bericht geen ernstige bedreiging die gericht is op het leven van [G] . Daarvoor zijn de bewoordingen onvoldoende concreet en specifiek. De stelling dat [G] het betreffende bericht wel als een ernstige bedreiging heeft opgevat, sluit naar het oordeel van de voorzieningenrechte ook niet aan bij de in r.o. 3.18 geciteerde e-mail van 9 november 2021 waarin [G] [A] schrijft dat hij zich realiseert dat [A] soms emotioneel kan reageren vanwege zijn betrokkenheid bij de onderneming, dat hij, buiten de recente incidenten, geen persoonlijke problemen met [A] heeft en dat [G] wel met hem in gesprek wil, mits daarbij werkafspraken over normale communicatie gemaakt kunnen worden. Deze e-mail bevestigt niet het beeld dat [G] het voicemailbericht als een ernstige bedreiging heeft opgevat. Weliswaar heeft [G] aangifte gedaan van bedreiging en staat in die aangifte vermeld dat hij het voicemailbericht als een serieuze bedreiging beschouwt, maar over de reden daarvan staat in de aangifte niets vermeld. [G] heeft in dit kort geding ook niet deelgenomen aan de (online) zitting om dit tegenover de voorzieningenrechter toe te lichten. [G] verwijst in de aangifte nog wel naar het hiervoor in r.o. 3.15 genoemde voicemailbericht aan [B] , maar dat bericht staat los van de bedreiging van [G] , is tot een andere persoon gericht en kent een andere achtergrond en maakt niet dat de bedreiging van [G] daardoor als ernstiger moet worden opgevat. De voorzieningenrechter is voorshands dan ook van oordeel dat van een ernstige bedreiging van [G] geen sprake is geweest.
5.9.
Het voicemailbericht aan [B] staat niet met zoveel woorden in de opzeggingsbrief van Schoenaker vermeld. De voorzieningenrechter heeft echter geen aanleiding om aan te nemen dat de opzeggingsbrief in het onderhavige geval de opzegginsgrond fixeert, zoals bij een ontslag op staande voet het geval is, zodat het betreffende voicemailbericht ook in de beoordeling zal worden betrokken. Hoewel het voicemailbericht in kwestie op zichzelf wel als een (ernstige) bedreiging kan worden aangemerkt, kan die bedreiging naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter evenwel niet door Schoenaker aangegrepen worden om de adviesrelatie met [A] te beëindigen. Schoenaker heeft namelijk onvoldoende aannemelijk weten te maken dat zij door deze bedreiging, die samenhangt met het jarenlange conflict tussen de broers [A en B] en de door Hertelo gestelde stalking van [A] door [B] , in haar belangen wordt geschaad. Het enkele feit dat [B] adviseur en aandeelhouder van Schoenaker is, is daartoe in de gegeven omstandigheden onvoldoende.
5.10.
De omstandigheid dat [A] eerder bedreigingen zou hebben geuit en in verband daarmee zou zijn gewaarschuwd, maakt evenmin dat de voicemailberichten aan [G] en [B] een dringende reden opleveren voor het opzeggen van het adviseurschap van Hertelo. De door Schoenaker in dit kader aangehaalde bedreigingen en intimidaties dateren van jaren geleden, terwijl nergens uit blijkt dat [A] naar aanleiding daarvan inderdaad is gewaarschuwd dat zijn gedrag ontoelaatbaar was. Ook het drankgebruik van [A] en het beroep dat Schoenaker in dit kader doet op de dringende reden die wordt genoemd onder c van lid 2 van artikel 7:678 BW, kan Schoenaker niet baten. Gesteld noch gebleken is dat [A] eerder is gewaarschuwd dat zijn alcoholgebruik ontoelaatbaar is en tot opzegging van het adviseurschap zal leiden, wat wel een voorwaarde is die genoemd wordt in art. 7:678 lid 2 sub c BW. Daarbij komt dat Schoenaker niet dagelijks op de werkvloer met [A] geconfronteerd wordt en Hertelo bovendien onweersproken heeft gesteld dat Hertelo/ [A] het adviseurschap aan een derde uitbesteedt en dus in het geheel geen persoonlijk contact met vertegenwoordigers van de [X] Groep heeft. De stelling van Schoenaker dat het gedrag van [A] voor haar zeer ernstige gevolgen heeft, overtuigt in verband met dit laatste evenmin, alhoewel wel voorstelbaar is dat het [A] voor onrust binnen de [X] Groep heeft gezorgd.
5.11.
Ten aanzien van de overtreding van artikel 5.4 van het convenant staat als onweersproken op zichzelf wel vast dat [A] vóór 4 oktober 2021 een aantal keer direct contact heeft gezocht met medewerkers van Schoenaker en dus in strijd met het betreffende artikel heeft gehandeld. Schoenaker meent dat hiermee sprake is van een situatie die gelijk te stellen is aan de situatie van een werknemer die hardnekkig weigert te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten van de werkgever als bedoeld in artikel 7:678 lid 2 sub j BW. Toch ziet de voorzieningenrechter hierin thans geen dringende reden die opzegging van het adviseurschap kan rechtvaardigen. Van Schoenaker had namelijk in het onderhavige geval, waarin anders dan bij een arbeidsovereenkomst geen sprake is van een gezagsrelatie, verwacht mogen worden dat zij [A] had gewaarschuwd wat de gevolgen van overtreding van die bepaling zouden kunnen zijn. Nu Schoenaker dit heeft nagelaten, is de overtreding van artikel 5.4 van het convenant naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldoende ernstig om een opzegging van de adviesrelatie te rechtvaardigen.
5.12.
Voorgaande overwegingen maken dat Hertelo/ [A] , met betrekking tot het overmatige drankgebruik en/of overtreding van artikel 5.4 van het convenant, nu wel geldt als een gewaarschuwd rechtspersoon/mens.
5.13.
Al met al acht de voorzieningenrechter voorshands onvoldoende aannemelijk dat sprake is van omstandigheden die gelijk te stellen zijn met dringende redenen als bedoeld in artikel 7:678 BW. Dit betekent dat Schoenaker niet gerechtigd was het adviseurschap van Hertelo op te zeggen. De vorderingen van Hertelo zullen daarom worden toegewezen en wel op de hierna in het dictum te vermelden wijze.
5.14.
De voorzieningenrechter merkt tot slot nog wel op dat Hertelo/ [A] deze procedure als een (laatste) waarschuwing dient te beschouwen. Mocht [A] in weerwil van deze procedure en het opgelegde contactverbod toch weer contact zoeken met medewerkers, bestuursleden of leden van de RvC van Schoenaker/de [X] Groep, dan dient hij er rekening mee te houden dat een volgende procedure wel in zijn nadeel zal uitpakken.
5.15.
Schoenaker zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Hertelo worden begroot op:
- betekening oproeping € 108,41
- griffierecht 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.800,41

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
gebiedt Schoenaker de opzegging van het adviseurschap van Hertelo binnen twee dagen na betekening van dit vonnis in te trekken en haar verplichtingen ter zake te hervatten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij dit gebod niet nakomt, met een maximum van € 50.000,00;
6.2.
veroordeelt Schoenaker de tot op heden ingehouden adviesvergoeding alsnog aan Hertelo uit te keren;
6.3.
veroordeelt Schoenaker in de proceskosten, aan de zijde van Hertelo tot op heden begroot op € 1.800,41, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover met ingang van de veertiende dag na heden tot de dag van volledige betaling;
6.4.
veroordeelt Schoenaker in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Schoenaker niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2022.