ECLI:NL:RBOVE:2022:339

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
84/044988-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor valsheid in geschrifte en onjuiste aangiften omzetbelasting

Op 7 februari 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 56-jarige man veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaar, alsook een taakstraf van 120 uur, wegens valsheid in geschrifte. De man had valse facturen opgenomen in de bedrijfsadministratie van zijn eenmanszaak, wat leidde tot onjuiste aangiften omzetbelasting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk 26 vervalste facturen voorhanden had en onjuiste aangiften indiende, waardoor te weinig belasting werd geheven. De rechtbank stelde vast dat de verdachte, als eigenaar van de eenmanszaak, verantwoordelijk was voor de valsheid in de administratie. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf maanden geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn laaggeletterdheid en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor belastingfraude. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk voor het primair ten laste gelegde feit, maar achtte de verdachte wel schuldig aan de subsidiaire feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer : 84/044988-21 (P)
Datum vonnis : 7 februari 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 januari 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Lambregts en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. P.Th. van Jaarsveld, advocaat in Groningen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte met een ander of alleen:
feit 1:opzettelijk 26 vervalste facturen voorhanden heeft gehad dan wel 26 facturen en/of de administratie van [bedrijf 1] heeft vervalst;
feit 2:opzettelijk onjuiste of onvolledige aangiften omzetbelasting ten name
van eenmanszaak [bedrijf 1] heeft ingediend over het eerste tot en met het vierde kwartaal van 2017, het eerste en derde kwartaal van 2018 en het eerste tot en met het vierde kwartaal van 2019.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 20 januari 2017 tot en met 6 april 2021 te Roden in de gemeente Noordenveld, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen en/of alleen, opzettelijk een (groot) aantal, althans één of meer, geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten 26 facturen, waaronder:
a.
a) een factuur van [bedrijf 2] B.V. dd. 22-12-2017 (zie DOC-040-01, p. 1223);
b) een factuur van [bedrijf 3] B.v. dd. 18-11-2017 (zie DOC-041-01, p. 1232);
c) een factuur van [bedrijf 4] dd. 12-01-2017 (zie DOC-041-03, p. 1234);
d) een factuur van [bedrijf 5] dd. 05-03-2018 (zie DOC-045-01, p. 1272);
e) een factuur van [bedrijf 5] dd. 02-04-2018 (zie DOC-045-04, p. 1276);
f) een factuur van [bedrijf 6] dd. 17-09-2018 (zie DOC-046-01, p. 1281), en/of
g) een factuur van [bedrijf 7] dd. 08-02-2019 (zie DOC-037-01, p. 1183)
voorhanden heeft gehad,
bestaande die valsheid er uit dat op één of meerdere van die facturen een onjuiste datum, (verkoop)bedrag en/of bedrag aan te betalen btw stond vermeld,
terwijl hij en/of zijn mededaders wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat die geschriften bestemd waren om gebruik van te maken als ware die echt en onvervalst;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 20 januari 2017 tot en met 18 december 2019 te Roden in de gemeente Noordenveld, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen en/of alleen, een (groot) aantal, althans één of meer, geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten 26 facturen, waaronder:
a.
a) een factuur van [bedrijf 2] B.V. dd. 22-12-2017 (zie DOC-040-01, p. 1223);
b) een factuur van [bedrijf 3] B.V. dd. 18-11-2017 (zie DOC-041-01, p. 1232);
c) een factuur van [bedrijf 4] dd. 12-01-2017 (zie DOC-041-03, p. 1234);
d) een factuur van [bedrijf 5] dd. 05-03-2018 (zie DOC-045-01, p. 1272);
e) een factuur van [bedrijf 5] dd. 02-04-2018 (zie DOC-045-04, p. 1276);
f) een factuur van [bedrijf 6] dd. 17-09-2018 (zie DOC-046-01, p. 1281), en/of
g) een factuur van [bedrijf 7] dd. 08-02-2019 (zie DOC-037-01, p. 1183),

en/of

- (een deel van) de (bedrijfs)administratie van [bedrijf 1] , zijnde een samenstel van geschriften, valselijk heeft opgemaakt of vervalst of valselijk heeft (doen) laten opmaken of doen of laten vervalsen, met het oogmerk om die administratie als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande die valsheid hierin dat:

op één of meerdere van die facturen een onjuiste datum, (verkoop)bedrag en/of bedrag aan te betalen btw stond vermeld, en/of

- die valse/vervalste facturen (vervolgens) zijn opgenomen in die (bedrijfs)administratie;

zulks (telkens) met het oogmerk om die geschriften en/of die (bedrijfs)administratie als echt en onvervalst te gebruiken;

Feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 11 april 2017 tot en met 27 januari 2020 te Roden in de gemeente Noordenveld en/of te Winsum in de gemeente Het Hogeland en/of in de gemeente Apeldoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen en/of alleen, (telkens) opzettelijk één of meerdere bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten één of meerdere aangiften voor de omzetbelasting ten name van [verdachte] (eenmanszaak [bedrijf 1] ) over de periode:
- eerste kwartaal 2017 (zie DOC-113, p. 1547);
- tweede kwartaal 2017 (zie DOC-114, p. 1548);
- derde kwartaal 2017 (zie DOC-123, p. 1557);
- vierde kwartaal 2017 (zie DOC-124, p. 1558);
- eerste kwartaal 2018 (zie DOC-115, p. 1549);
- derde kwartaal 2018 (zie DOC-117, p. 1551);
- eerste kwartaal 2019 (zie DOC-119, p. 1553);
- tweede kwartaal 2019 (zie DOC-120, p. 1554);
- derde kwartaal 2019 (zie DOC-121, p. 1555), en/of
- vierde kwartaal 2019 (zie DOC-122, p. 1556)

onjuist of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen/Belastingdienst, in elk geval heeft doen of laten doen, terwijl dat feit er (telkens) toe strekt dat te weinig belasting werd geheven.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
Ontvankelijkheid officier van justitie
De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie voor het onder 1 primair ten laste gelegde niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De raadsman heeft daarvoor aangevoerd dat dit ten laste gelegde feit zowel kwalificeert als een delict als bedoeld in artikel 68 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) als artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van strafrecht (hierna: Sr). Op grond van het bepaalde in artikel 69, vierde lid, Awr dient vervolging op grond van de Awr plaats te vinden en is vervolging op grond van 225 lid 2 Sr uitgesloten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vervolgingsuitsluitingsgrond van het vierde lid van artikel 69 Awr niet van toepassing is, omdat de vervolging is gebaseerd op artikel 68 en niet op artikel 69 en omdat het om (valse) facturen gaat en niet om (onjuiste of onvolledige) aangiften.
De rechtbank overweegt het volgende.
In artikel 69, vierde lid, Awr is bepaald dat als het feit, ter zake waarvan de verdachte kan worden vervolgd, zowel valt onder een van de bepalingen van het eerste of het tweede lid, als onder die van artikel 225, tweede lid Sr, strafvervolging op grond van artikel 225, tweede lid, is uitgesloten. In het eerste lid van artikel 69 Awr is het opzettelijk begaan van een der feiten omschreven in artikel 68, eerste lid, onderdeel a, b, d, e, f of g strafbaar gesteld, waarbij het onder meer gaat om het verstrekken van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan en deze in valse of vervalste vorm voor dit doel ter beschikking stelt.
Zoals uit de hieronder opgenomen bewijsoverwegingen blijkt, stelt de rechtbank vast dat verdachte een valse/vervalste bedrijfsadministratie heeft getoond en ter beschikking gesteld aan belastingambtenaren in het kader van een boekencontrole. Uit de tenlastelegging gelezen in combinatie met de inhoud van het dossier, maar ook uit het door de officier van justitie ter terechtzitting ingenomen standpunt, blijkt dat het specifiek het in dit kader voorhanden hebben (en ter controle tonen en afgeven) van die valse/vervalste bedrijfsadministratie, de gedragingen zijn die aan verdachte verweten worden
De rechtbank stelt vast dat deze verwijten zowel kwalificeren als strafbare feiten, enerzijds genoemd in artikel 68, lid 1, sub a en/of c, juncto artikel 69, lid 1 Awr, en anderzijds in artikel 225, lid 2 Sr.
Artikel 69 lid 4 van de Awr bepaalt dat in dat geval vervolging op grond van artikel 225, lid 2 Sr uitgesloten is. Het onder 1 primair ten laste gelegde feit is hiermee in strijd. Het gevolg daarvan is dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging voor het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie voor het overige ontvankelijk is in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Inleiding
Verdachte is eigenaar van eenmanszaak [bedrijf 1] in Roden. Zijn broer, medeverdachte [medeverdachte] , is eigenaar van eenmanszaak [bedrijf 8] in Groningen. Over het eerste kwartaal van 2019 heeft [medeverdachte] belastingteruggaaf voor de omzetbelasting aangevraagd, een zogenaamde negatieve aangifte omzetbelasting. De Belastingdienst heeft daarop [medeverdachte] verzocht een kopie van tien facturen te sturen met daarin vermeld de hoogste bedragen aan voorbelasting die aan de genoemde aangifte ten grondslag lagen. De Belastingdienst ontving zestien documenten van [medeverdachte] , waaronder tien inkoopfacturen. De ontvangen facturen waren niet allemaal aan [medeverdachte] gericht, maar ook aan verdachte. De facturen riepen vragen op, omdat op dezelfde factuur verschillende lettertypes stonden en de bedragen niet netjes onder elkaar stonden. Dit heeft tot nader onderzoek geleid, waaronder een boekenonderzoek en onderzoek bij derden, in welk kader dezelfde facturen uit de administratie van derden is opgevraagd. Een factuur in de inkoopadministratie van verdachte dient normaliter te corresponderen met dezelfde factuur in de verkoopadministratie van de derde waarmee verdachte zaken deed. Vergelijking tussen de facturen in de administratie van verdachte en de facturen van deze derden toonde evenwel grote verschillen, en wel zodanig dat verdachte hierdoor minder omzetbelasting zou behoeven af te dragen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen
kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde, omdat niet bewezen kan worden dat de facturen vals waren en al helemaal niet dat verdachte opzet had op die valsheid en het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangifte voor de omzetbelasting.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Ten aanzien van de valselijk opgemaakte bedrijfsadministratie / valse en/of vervalste facturen
Tijdens het hiervoor genoemde controleonderzoek door de Belastingdienst, zijn bij 26 facturen verschillen aangetroffen tussen de facturen die bij verdachte in de administratie waren opgenomen en de facturen die zijn opgevraagd bij de betreffende verkopers. Op de tenlastelegging staan zeven facturen specifiek aangeduid. De rechtbank overweegt ten aanzien van die facturen het volgende.
a.
a) een factuur van [bedrijf 2] B.V. dd. 22-12-2017 [2]
Volgens de in de administratie van verdachte aangetroffen factuur van [bedrijf 2] BV is op 22 december 2017 een Nissan Interstar met kenteken [kenteken 1] voor € 2.500,- (+ € 525,- btw) verkocht aan verdachte. De factuur is geadresseerd aan [bedrijf 1] op het [adres 2] te Groningen, terwijl de eenmanszaak van verdachte gevestigd is in Roden. Bovenaan het document staat vermeld ‘Belastingdienst Toeslagen’. Verder zijn de cijfers van het verkoopbedrag en te betalen btw van een ander lettertype dan de cijfers in het btw-staatje en staan ze niet recht onder elkaar.
Uit derdenonderzoek bij [bedrijf 2] BV bleek dat zij deze Nissan Interstar aan verdachte heeft verkocht, maar dan voor een verkoopbedrag van € 1.000,- (+ € 210,- btw) en al op 21 augustus 2017 [3] .
Uit een opvraag van RDW Voertuiggegevens is gebleken dat de Nissan Interstar van 21 augustus 2017 tot en met 17 december 2017 op naam stond van [medeverdachte] , de broer van verdachte [4] . Diens eenmanszaak is gevestigd in Groningen.
In de administratie van verdachte is ook nog een handgeschreven verkoopbon [5] aangetroffen van de eenmanszaak van verdachte, gericht aan [bedrijf 8] in Groningen, op 18 november 2017, voor de verkoop van de Nissan Interstar voor € 2.500,- (+ 525,- btw).
b) een factuur van [bedrijf 3] B.V. dd. 18-11-2017 [6]
Volgens de in de administratie van verdachte aangetroffen factuur van [bedrijf 3] BV is op 18 november 2017 een bedrijfsauto met schade met kenteken [kenteken 2] aan verdachte verkocht voor € 2.320,- (+ € 487,- btw). De cijfers van de te betalen bedragen wijken qua grootte af van de overige cijfers op de factuur.
Uit derdenonderzoek bij [bedrijf 3] BV bleek dat zij de bedrijfsauto met kenteken [kenteken 2] op 31 oktober 2017 aan verdachte heeft verkocht voor € 500,- (+ € 105,- btw) [7] .
Uit een opvraag van RDW Voertuiggegevens is gebleken dat de auto met kenteken [kenteken 2] van 31 oktober 2017 tot en met 22 augustus 2019 op naam stond van verdachte [8] .
In de administratie van verdachte is ook nog een handgeschreven verkoopbon [9] aangetroffen van de eenmanszaak van verdachte, voor de verkoop van de bestelauto met kenteken [kenteken 2] aan ene “ [naam 1] .” of “ [naam 2] ” te Roden op 18 november 2017 voor € 2.320,- (+ € 487 btw).
c) een factuur van [bedrijf 4] dd. 12-01-2017 [10]
Volgens de in de administratie van verdachte aangetroffen factuur van [bedrijf 4] is op 20 januari 2017 een Renault Midlum met kenteken [kenteken 3] aan verdachte verkocht voor € 8.250,- (+ € 1.732,50 btw).
Uit derdenonderzoek bij de [bedrijf 4] bleek dat zij de Renault op 20 januari 2017 aan verdachte verkocht heeft voor € 3.500,- (+ € 735,-) [11] .
Uit een opvraag van RDW Voertuiggegevens is gebleken dat de Renault van 23 januari 2017 tot en met 25 januari 2017 op naam van verdachte heeft gestaan [12] .
d) een factuur van [bedrijf 5] dd. 05-03-2018 [13]
Volgens de in de administratie van verdachte aangetroffen factuur van [bedrijf 5] is op 5 maart 2018 een Daf FA met kenteken [kenteken 4] zonder garantie aan verdachte verkocht voor € 7.100,- (+ € 1.491,- btw). Als totaalbedrag staat € 8.500,- vermeld, maar opgeteld is het € 8.591,-.
Uit derdenonderzoek bij [bedrijf 5] bleek dat zij de Daf FA op 2 maart 2018 verkocht heeft aan verdachte voor € 2.500,- (+ € 525,- btw) [14] . Op de bon staat dat de auto niet alleen zonder garantie is gekocht, maar ook met een defecte motor.
e) een factuur van [bedrijf 5] dd. 02-04-2018 [15]
Volgens de in de administratie van verdachte aangetroffen factuur van [bedrijf 5] is op 2 april 2018 een Mercedes Sprinter met kenteken [kenteken 5] aan verdachte verkocht voor € 8.500,- (+ 1.785,- btw).
Uit derdenonderzoek bij [bedrijf 5] bleek dat zij de Mercedes op 2 maart 2018 aan verdachte heeft verkocht voor € 1.000,- (+ € 210,- btw) [16] . Op de bon staat dat de motor defect was en de auto zonder garantie gekocht is.
f) een factuur van [bedrijf 6] dd. 17-09-2018 [17]
Volgens de in de administratie van verdachte aangetroffen factuur van [bedrijf 6] stukadoors is op 17 september 2018 een Ford Transit met kenteken [kenteken 6] aan verdachte verkocht voor € 1.250,- (+ € 265,50 btw).
Uit derdenonderzoek bij [bedrijf 6] stukadoors bleek dat zij de Ford Transit verkocht heeft aan verdachte voor € 206,61 (+ € 43,49 btw) [18] .
In de administratie van verdachte is ook nog een handgeschreven verkoopbon [19] aangetroffen van de eenmanszaak van verdachte, voor de verkoop van de Ford Transit met kenteken [kenteken 6] aan [bedrijf 9] te Enschede voor € 1.750,- (+ € 367,50 btw), volgens de bon voldaan op 25 september 2015.
g) een factuur van [bedrijf 7] dd. 08-02-2019 [20] of 12-02-2019
Volgens het dossier is DOC-037-01 een factuur met factuurnummer [nummer] van de aankoop van twee auto’s (een DAF en een canter) bij [bedrijf 7] door verdachte op 8 februari 2019, maar deze factuur is aangetroffen in de administratie van de eenmanszaak van zijn broer, [medeverdachte] . In de administratie van verdachte is een andere factuur met factuurnummer [nummer] van [bedrijf 7] aangetroffen [21] . Volgens die factuur heeft verdachte op 12 februari 2019 van [bedrijf 7] een Bakwagen met kenteken [kenteken 7] gekocht voor € 5.500,- (+ € 1.155,- btw).
Uit derdenonderzoek bij [bedrijf 7] bleek dat zij op 12 februari 2019 onder factuurnummer [nummer] een Bakwagen met kenteken [kenteken 7] aan verdachte heeft verkocht voor € 3.000,- (+ € 630,- btw) [22] .
Gelet op het btw-bedrag van € 1.155,- in combinatie met het overzicht op pagina 45 van het dossier, gaat de rechtbank ervan uit dat in de tenlastelegging de factuur van 12 februari 2019 (DOC-053-01) wordt bedoeld en zal de datum verbeterd lezen en in de bewezenverklaring herstellen. De verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
Bij de andere facturen zijn vergelijkbare verschillen en onregelmatigheden gevonden. Het gaat dan om facturen van [bedrijf 10] [bedrijf 11] , [bedrijf 12] , [bedrijf 13] bv, [bedrijf 14] , [bedrijf 15] , [bedrijf 16] , [bedrijf 17] BV, [bedrijf 18] , [bedrijf 19] , [bedrijf 20] BV, [bedrijf 21] b.v., [bedrijf 22] BV, [bedrijf 23] BV, [bedrijf 24] [23] .
Verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht en daardoor geen verklaring gegeven voor de hiervoor beschreven en bedoelde discrepanties tussen de facturen in zijn bedrijfsadministratie en de facturen in de bedrijfsadministratie van de wederpartijen. Dit terwijl de talrijkheid van de discrepanties, waarbij sprake is van een repeterend karakter en zich een patroon aftekent gericht op het ophogen van inkoopfacturen, en de omstandigheid dat de afwijkingen in de facturen van verdachte telkens financieel in het voordeel van verdachte uitpakken – namelijk in de vorm van een hogere vooraftrek van de btw –, schreeuwen om een verklaring van de verdachte ten aanzien van die discrepanties. Er is ook overigens niet gebleken van een alternatief scenario op basis waarvan enig aanknopingspunt naar voren komt dat juist de facturen in de bedrijfsadministratie van verdachte wel kloppen en de facturen van de wederpartijen niet.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de 26 facturen, waaronder de facturen die specifiek worden vermeld in de tenlastelegging, vals of vervalst zijn en dat zij onderdeel uitmaakten van de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] , de eenmanszaak van verdachte. De bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] is daarmee dus ook valselijk opgemaakt. Van deze bedrijfsadministratie is, mede voor het doen van aangiften omzetbelasting, zo blijkt bij feit 2, gebruik gemaakt als ware zij echt en onvervalst. Dit alles betekent dat valsheid in geschrift is gepleegd.
Is verdachte aan te merken als de pleger?
De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen bewijsmiddelen bevat om te kunnen concluderen dat verdachte de facturen zelf heeft vervalst. Getuige en boekhouder [getuige] heeft verklaard [24] dat hij de te verwerken administratie van de broer van verdachte en verdachte gezamenlijk in een plastic zak, van elkaar gescheiden door nog een plastic zak, door de brievenbus kreeg. Hij verwerkte alles wat hij binnen kreeg en had niets te maken met het vervalsen van facturen.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad al in 1993 geoordeeld heeft dat een bedrijfsadministratie in haar geheel als geschrift kan worden aangemerkt. Daardoor valt het in zo’n administratie opnemen van valse geschriften onder de reikwijdte van artikel 225, eerste lid, Sr. De bedrijfsadministratie van [bedrijf 8] was vals door de valse facturen.
Hoewel dus niet bewezen is dat verdachte de facturen zelf heeft vervalst, is wel bewezen dat hij de valse facturen – als (logischerwijs) enige eigenaar van de eenmanszaak – heeft opgenomen/laten opnemen in de boekhouding. Deze gedraging, in samenhang bezien met de omstandigheid dat hij – als enige eigenaar – ook in het bezit moet zijn geweest van de originele (echte) facturen en de omstandigheid dat verdachte als enig financieel belang had bij het opnemen van valse facturen in de administratie zoals hiervoor overwogen, moet naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het – kort gezegd – vervalsen van de bedrijfsadministratie dat het – bij afwezigheid van contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte opzettelijk, dat wil zeggen willens en wetens, de valse facturen in zijn administratie heeft opgenomen, met het oogmerk om die administratie als echt en onvervalst te gebruiken. Dat verdachte laaggeletterd is – hetgeen de rechtbank wil aannemen – doet hieraan niet af, omdat gelet op zijn bedrijfsmatige activiteiten het niet anders kan zijn dan dat verdachte, wellicht op een laag niveau, kan lezen en schrijven.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat bewezen is dat verdachte degene is geweest die de bedrijfsadministratie van de eenmanszaak [bedrijf 1] valselijk heeft opgemaakt dan wel heeft doen of laten opmaken door daarin valse facturen op te nemen dan wel te doen opnemen en daarbij opzettelijk heeft gehandeld.
Dit alles betekent dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde als na te melden heeft gepleegd, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen. Naar het oordeel van de rechtbank is namelijk niet komen vast te staan dat verdachte het ten laste gelegde in een nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft gepleegd.
Feit 2
Ten aanzien van de onjuiste aangiften omzetbelasting
In de periode van 11 april 2017 tot en met 27 januari 2020 kwamen de aangiften omzetbelasting over alle kwartalen van 2017, de kwartalen één en drie van 2018 en alle kwartalen van 2019 ten name van [verdachte] elektronisch binnen bij de Belastingdienst [25] .
Opsporingsambtenaar [verbalisant] berekende, naar aanleiding van de valse of vervalste facturen die zich in de bedrijfsadministratie van verdachte bevonden, zoals vastgesteld bij feit 1 subsidiair, dat verdachte over de valse of vervalste facturen:
- in 2017: € 16.529,- aan voorbelasting had mogen claimen in plaats van € 18.906,-,
zodat € 2.377,- ten onrechte aan voorbelasting is geclaimd [26] ;
- in 2018: € 13.834,89 aan voorbelasting had mogen claimen in plaats van € 16.826,-,
zodat € 2.991,11 ten onrechte aan voorbelasting is geclaimd [27] ;
- in 2019: € 27.460,- aan voorbelasting had mogen claimen in plaats van € 44.565,-,
zodat € 17.105,- ten onrechte aan voorbelasting is geclaimd [28] .
In totaal is door verdachte € 22.473,11 (€ 2.377,- + € 2.991,11 + € 17.105,-) ten onrechte aan voorbelasting geclaimd [29] .
Op grond van deze bewijsmiddelen, en in het licht bezien van wat is vastgesteld bij feit 1 subsidiair, stelt de rechtbank vast dat de aangiften omzetbelasting over alle kwartalen van 2017, de kwartalen één en drie van 2018 en alle kwartalen van 2019 zijn gedaan op basis van een valselijk opgemaakt bedrijfsadministratie. De ingediende aangiften omzetbelasting ten name van verdachte (zijn eenmanszaak [bedrijf 1] ) over voornoemde periode zijn dan ook onjuist.
De rechtbank is, zoals hiervoor overwogen, van oordeel dat verdachte de bedrijfsadministratie van zijn eenmanszaak valselijk heeft opgemaakt dan wel heeft doen of laten opmaken door daarin valse of vervalste facturen op te nemen dan wel te laten opnemen. Door deze valselijk opgemaakte bedrijfsadministratie vervolgens als uitgangspunt te nemen bij het doen dan wel laten doen van de aangiften omzetbelasting over alle kwartalen van 2017, de kwartalen één en drie van 2018 en alle kwartalen van 2019 concludeert de rechtbank dat verdachte opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting over voornoemde perioden bij de Belastingdienst heeft ingediend dan wel heeft laten indienen. Dit strekte ertoe dat te weinig belasting werd geheven.
Hierdoor is feit 2 wettig en overtuigend bewezen als na te melden.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 subsidiair
hij in de periode van 20 januari 2017 tot en met 18 december 2019 in Nederland de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] , zijnde een samenstel van geschriften, valselijk heeft opgemaakt of vervalst of valselijk heeft laten opmaken of laten vervalsen, met het oogmerk om die administratie als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande die valsheid hierin dat:
valse/vervalste facturen zijn opgenomen in die bedrijfsadministratie;
zulks met het oogmerk om die bedrijfsadministratie als echt en onvervalst te gebruiken;
Feit 2:
hij in de periode van 11 april 2017 tot en met 27 januari 2020 in Nederland, telkens opzettelijk, bij de Belastingwet voorziene aangiften als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting ten name van [verdachte] (eenmanszaak [bedrijf 1] ) over de periode:
- eerste kwartaal 2017;
- tweede kwartaal 2017;
- derde kwartaal 2017;
- vierde kwartaal 2017;
- eerste kwartaal 2018;
- derde kwartaal 2018;
- eerste kwartaal 2019;
- tweede kwartaal 2019;
- derde kwartaal 2019, en
- vierde kwartaal 2019
onjuist of onvolledig bij de Inspecteur der belastingen/Belastingdienst heeft laten doen, terwijl dat feit er telkens toe strekt dat te weinig belasting werd geheven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 225 Sr en 68 en 69 Awr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 subsidiair
het misdrijf:
valsheid in geschrift;
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van de voorlopige hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de justitiële documentatie van verdachte waaruit blijkt dat zijn laatste onherroepelijke veroordeling stamt uit 1991 en met de beperkte administratieve capaciteiten die verdachte heeft door zijn laaggeletterdheid. Daarnaast heeft de raadsman gevraagd mee te laten wegen dat het om een relatief gering benadelingsbedrag gaat, waarvoor verdachte in het fiscale traject naast de terugvordering ook een verhoging te betalen heeft. De raadsman heeft verzocht daarom te volstaan met een taakstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door valse facturen op te (laten) nemen in de bedrijfsadministratie van zijn eenmanszaak [bedrijf 1] . Aan de juistheid van een bedrijfsadministratie wordt maatschappelijk gezien veel waarde gehecht. Zo is hierop onder meer het systeem van belastingheffing gebaseerd. Door valse facturen op te (laten) nemen in de bedrijfsadministratie en hiermee de indruk te wekken dat de gemaakte kosten hoger liggen dan dat zij daadwerkelijk zijn, wordt onder meer het systeem van – een juiste – belastingheffing ondermijnd.
[bedrijf 1] heeft haar aangiften omzetbelasting over alle kwartalen van 2017, de kwartalen één en drie van 2018 en alle kwartalen van 2019 gebaseerd op de valselijk opgemaakte bedrijfsadministratie als gevolg waarvan over voornoemde kwartalen onjuiste aangiften omzetbelasting bij de Belastingdienst zijn ingediend. Hierdoor werd te weinig belasting geheven.
Als gevolg van zijn handelen heeft verdachte de overheid, en daarmee de samenleving, voor een bedrag van € 22.473,11 benadeeld. In de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS geldt als uitgangspunt dat bij een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,- en
€ 70.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vijf maanden of een (daarmee corresponderende) taakstraf wordt opgelegd.
De rechtbank zal verdachte, in afwijking van de strafeis van de officier van justitie, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De reden daarvoor is met name gelegen in het feit dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens belastingfraude, maar ook vanwege het tijdsverloop en de persoonlijke situatie van verdachte, waarbij is gebleken dat zijn handelingen al behoorlijke negatieve gevolgen hebben gehad voor verdachte.
De rechtbank zal verdachte wel een forse taakstraf opleggen. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Omdat de zaken van verdachte en zijn broer [medeverdachte] vergelijkbaar zijn en gelijktijdig speelden, heeft de rechtbank ook gekeken naar het verschil in benadelingsbedrag tussen de broers. Tot slot heeft de rechtbank, in verband met artikel 63 Sr, acht geslagen op de (nog niet onherroepelijke) veroordeling voor andersoortige feiten van 20 november 2020.
Om recht te doen aan de ernst van de strafbare feiten, en om zoveel mogelijk te waarborgen dat verdachte niet zal recidiveren, zal de rechtbank verdachte naast de taakstraf een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de oplegging van een taakstraf van 120 uren met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden is.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk voor het onder 1 primair ten laste gelegde;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair, het misdrijf:
valsheid in geschrift;
feit 2, het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarenschuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. M. van Berlo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Blauw, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD | Belastingdienst met dossiercode AD-001-01 en onderzoeksnummer 67624/6067624. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pag. 1223, DOC-040-01
3.Pag. 1224, DOC-040-02
4.Pag. 1226
5.Pag. 1230
6.Pag. 1232, DOC-041-01
7.Pag. 1234, DOC-041-03
8.Pag. 1236
9.Pag. 1238
10.Pag. 1239, DOC-042-01
11.Pag. 1242, DOC-042-03
12.Pag. 1243
13.Pag. 1272, DOC-045-04
14.Pag. 1275, DOC-045-03
15.Pag. 1276, DOC-045-04
16.Pag. 1280, DOC-045-05
17.Pag. 1281, DOC-046-01
18.Pag. 1283, DOC-046-03
19.Pag. 1285
20.Pag. 1183, DOC-037-01
21.Pag. 1330, DOC-053-01
22.Pag. 1192, DOC-037-04
23.Pag. 1268 t/m 1398, DOC-047-01 t/m 04, DOC-048-01 t/m 05, DOC-049-01 t/m 03, DOC-050-01 t/m 04, DOC-051-01 t/m 03, DOC-052-01 t/m 08, DOC-054-01 t/m 04, DOC-055-01 t/m 06, DOC-056-01 t/m 03, DOC-057-01 t/m 05, DOC-058-01 t/m 04, DOC-059-01 t/m 04, DOC-060-01 t/m 04, DOC-061-01 t/m 03, DOC-062-01 t/m 04, DOC-063-01 t/m 03
24.Pag. 337, V-003-01
25.Pag. 488 t/m 493, AMB-005
26.Pag. 480
27.Pag. 464
28.Pag. 481
29.Pag. 1587, DOC-127