4.4Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de valselijk opgemaakte bedrijfsadministratie / valse en/of vervalste facturen
Tijdens het hiervoor genoemde controleonderzoek door de Belastingdienst, zijn bij 26 facturen verschillen aangetroffen tussen de facturen die bij verdachte in de administratie waren opgenomen en de facturen die zijn opgevraagd bij de betreffende verkopers. Op de tenlastelegging staan zeven facturen specifiek aangeduid. De rechtbank overweegt ten aanzien van die facturen het volgende.
a.
a) een factuur van [bedrijf 2] B.V. dd. 22-12-2017
Volgens de in de administratie van verdachte aangetroffen factuur van [bedrijf 2] BV is op 22 december 2017 een Nissan Interstar met kenteken [kenteken 1] voor € 2.500,- (+ € 525,- btw) verkocht aan verdachte. De factuur is geadresseerd aan [bedrijf 1] op het [adres 2] te Groningen, terwijl de eenmanszaak van verdachte gevestigd is in Roden. Bovenaan het document staat vermeld ‘Belastingdienst Toeslagen’. Verder zijn de cijfers van het verkoopbedrag en te betalen btw van een ander lettertype dan de cijfers in het btw-staatje en staan ze niet recht onder elkaar.
Uit derdenonderzoek bij [bedrijf 2] BV bleek dat zij deze Nissan Interstar aan verdachte heeft verkocht, maar dan voor een verkoopbedrag van € 1.000,- (+ € 210,- btw) en al op 21 augustus 2017.
Uit een opvraag van RDW Voertuiggegevens is gebleken dat de Nissan Interstar van 21 augustus 2017 tot en met 17 december 2017 op naam stond van [medeverdachte] , de broer van verdachte. Diens eenmanszaak is gevestigd in Groningen.
In de administratie van verdachte is ook nog een handgeschreven verkoopbonaangetroffen van de eenmanszaak van verdachte, gericht aan [bedrijf 8] in Groningen, op 18 november 2017, voor de verkoop van de Nissan Interstar voor € 2.500,- (+ 525,- btw).
b) een factuur van [bedrijf 3] B.V. dd. 18-11-2017
Volgens de in de administratie van verdachte aangetroffen factuur van [bedrijf 3] BV is op 18 november 2017 een bedrijfsauto met schade met kenteken [kenteken 2] aan verdachte verkocht voor € 2.320,- (+ € 487,- btw). De cijfers van de te betalen bedragen wijken qua grootte af van de overige cijfers op de factuur.
Uit derdenonderzoek bij [bedrijf 3] BV bleek dat zij de bedrijfsauto met kenteken [kenteken 2] op 31 oktober 2017 aan verdachte heeft verkocht voor € 500,- (+ € 105,- btw).
Uit een opvraag van RDW Voertuiggegevens is gebleken dat de auto met kenteken [kenteken 2] van 31 oktober 2017 tot en met 22 augustus 2019 op naam stond van verdachte.
In de administratie van verdachte is ook nog een handgeschreven verkoopbonaangetroffen van de eenmanszaak van verdachte, voor de verkoop van de bestelauto met kenteken [kenteken 2] aan ene “ [naam 1] .” of “ [naam 2] ” te Roden op 18 november 2017 voor € 2.320,- (+ € 487 btw).
c) een factuur van [bedrijf 4] dd. 12-01-2017
Volgens de in de administratie van verdachte aangetroffen factuur van [bedrijf 4] is op 20 januari 2017 een Renault Midlum met kenteken [kenteken 3] aan verdachte verkocht voor € 8.250,- (+ € 1.732,50 btw).
Uit derdenonderzoek bij de [bedrijf 4] bleek dat zij de Renault op 20 januari 2017 aan verdachte verkocht heeft voor € 3.500,- (+ € 735,-).
Uit een opvraag van RDW Voertuiggegevens is gebleken dat de Renault van 23 januari 2017 tot en met 25 januari 2017 op naam van verdachte heeft gestaan.
d) een factuur van [bedrijf 5] dd. 05-03-2018
Volgens de in de administratie van verdachte aangetroffen factuur van [bedrijf 5] is op 5 maart 2018 een Daf FA met kenteken [kenteken 4] zonder garantie aan verdachte verkocht voor € 7.100,- (+ € 1.491,- btw). Als totaalbedrag staat € 8.500,- vermeld, maar opgeteld is het € 8.591,-.
Uit derdenonderzoek bij [bedrijf 5] bleek dat zij de Daf FA op 2 maart 2018 verkocht heeft aan verdachte voor € 2.500,- (+ € 525,- btw). Op de bon staat dat de auto niet alleen zonder garantie is gekocht, maar ook met een defecte motor.
e) een factuur van [bedrijf 5] dd. 02-04-2018
Volgens de in de administratie van verdachte aangetroffen factuur van [bedrijf 5] is op 2 april 2018 een Mercedes Sprinter met kenteken [kenteken 5] aan verdachte verkocht voor € 8.500,- (+ 1.785,- btw).
Uit derdenonderzoek bij [bedrijf 5] bleek dat zij de Mercedes op 2 maart 2018 aan verdachte heeft verkocht voor € 1.000,- (+ € 210,- btw). Op de bon staat dat de motor defect was en de auto zonder garantie gekocht is.
f) een factuur van [bedrijf 6] dd. 17-09-2018
Volgens de in de administratie van verdachte aangetroffen factuur van [bedrijf 6] stukadoors is op 17 september 2018 een Ford Transit met kenteken [kenteken 6] aan verdachte verkocht voor € 1.250,- (+ € 265,50 btw).
Uit derdenonderzoek bij [bedrijf 6] stukadoors bleek dat zij de Ford Transit verkocht heeft aan verdachte voor € 206,61 (+ € 43,49 btw).
In de administratie van verdachte is ook nog een handgeschreven verkoopbonaangetroffen van de eenmanszaak van verdachte, voor de verkoop van de Ford Transit met kenteken [kenteken 6] aan [bedrijf 9] te Enschede voor € 1.750,- (+ € 367,50 btw), volgens de bon voldaan op 25 september 2015.
g) een factuur van [bedrijf 7] dd. 08-02-2019of 12-02-2019
Volgens het dossier is DOC-037-01 een factuur met factuurnummer [nummer] van de aankoop van twee auto’s (een DAF en een canter) bij [bedrijf 7] door verdachte op 8 februari 2019, maar deze factuur is aangetroffen in de administratie van de eenmanszaak van zijn broer, [medeverdachte] . In de administratie van verdachte is een andere factuur met factuurnummer [nummer] van [bedrijf 7] aangetroffen. Volgens die factuur heeft verdachte op 12 februari 2019 van [bedrijf 7] een Bakwagen met kenteken [kenteken 7] gekocht voor € 5.500,- (+ € 1.155,- btw).
Uit derdenonderzoek bij [bedrijf 7] bleek dat zij op 12 februari 2019 onder factuurnummer [nummer] een Bakwagen met kenteken [kenteken 7] aan verdachte heeft verkocht voor € 3.000,- (+ € 630,- btw).
Gelet op het btw-bedrag van € 1.155,- in combinatie met het overzicht op pagina 45 van het dossier, gaat de rechtbank ervan uit dat in de tenlastelegging de factuur van 12 februari 2019 (DOC-053-01) wordt bedoeld en zal de datum verbeterd lezen en in de bewezenverklaring herstellen. De verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
Bij de andere facturen zijn vergelijkbare verschillen en onregelmatigheden gevonden. Het gaat dan om facturen van [bedrijf 10] [bedrijf 11] , [bedrijf 12] , [bedrijf 13] bv, [bedrijf 14] , [bedrijf 15] , [bedrijf 16] , [bedrijf 17] BV, [bedrijf 18] , [bedrijf 19] , [bedrijf 20] BV, [bedrijf 21] b.v., [bedrijf 22] BV, [bedrijf 23] BV, [bedrijf 24].
Verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht en daardoor geen verklaring gegeven voor de hiervoor beschreven en bedoelde discrepanties tussen de facturen in zijn bedrijfsadministratie en de facturen in de bedrijfsadministratie van de wederpartijen. Dit terwijl de talrijkheid van de discrepanties, waarbij sprake is van een repeterend karakter en zich een patroon aftekent gericht op het ophogen van inkoopfacturen, en de omstandigheid dat de afwijkingen in de facturen van verdachte telkens financieel in het voordeel van verdachte uitpakken – namelijk in de vorm van een hogere vooraftrek van de btw –, schreeuwen om een verklaring van de verdachte ten aanzien van die discrepanties. Er is ook overigens niet gebleken van een alternatief scenario op basis waarvan enig aanknopingspunt naar voren komt dat juist de facturen in de bedrijfsadministratie van verdachte wel kloppen en de facturen van de wederpartijen niet.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de 26 facturen, waaronder de facturen die specifiek worden vermeld in de tenlastelegging, vals of vervalst zijn en dat zij onderdeel uitmaakten van de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] , de eenmanszaak van verdachte. De bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] is daarmee dus ook valselijk opgemaakt. Van deze bedrijfsadministratie is, mede voor het doen van aangiften omzetbelasting, zo blijkt bij feit 2, gebruik gemaakt als ware zij echt en onvervalst. Dit alles betekent dat valsheid in geschrift is gepleegd.
Is verdachte aan te merken als de pleger?
De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen bewijsmiddelen bevat om te kunnen concluderen dat verdachte de facturen zelf heeft vervalst. Getuige en boekhouder [getuige] heeft verklaarddat hij de te verwerken administratie van de broer van verdachte en verdachte gezamenlijk in een plastic zak, van elkaar gescheiden door nog een plastic zak, door de brievenbus kreeg. Hij verwerkte alles wat hij binnen kreeg en had niets te maken met het vervalsen van facturen.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad al in 1993 geoordeeld heeft dat een bedrijfsadministratie in haar geheel als geschrift kan worden aangemerkt. Daardoor valt het in zo’n administratie opnemen van valse geschriften onder de reikwijdte van artikel 225, eerste lid, Sr. De bedrijfsadministratie van [bedrijf 8] was vals door de valse facturen.
Hoewel dus niet bewezen is dat verdachte de facturen zelf heeft vervalst, is wel bewezen dat hij de valse facturen – als (logischerwijs) enige eigenaar van de eenmanszaak – heeft opgenomen/laten opnemen in de boekhouding. Deze gedraging, in samenhang bezien met de omstandigheid dat hij – als enige eigenaar – ook in het bezit moet zijn geweest van de originele (echte) facturen en de omstandigheid dat verdachte als enig financieel belang had bij het opnemen van valse facturen in de administratie zoals hiervoor overwogen, moet naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het – kort gezegd – vervalsen van de bedrijfsadministratie dat het – bij afwezigheid van contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte opzettelijk, dat wil zeggen willens en wetens, de valse facturen in zijn administratie heeft opgenomen, met het oogmerk om die administratie als echt en onvervalst te gebruiken. Dat verdachte laaggeletterd is – hetgeen de rechtbank wil aannemen – doet hieraan niet af, omdat gelet op zijn bedrijfsmatige activiteiten het niet anders kan zijn dan dat verdachte, wellicht op een laag niveau, kan lezen en schrijven.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat bewezen is dat verdachte degene is geweest die de bedrijfsadministratie van de eenmanszaak [bedrijf 1] valselijk heeft opgemaakt dan wel heeft doen of laten opmaken door daarin valse facturen op te nemen dan wel te doen opnemen en daarbij opzettelijk heeft gehandeld.
Dit alles betekent dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde als na te melden heeft gepleegd, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen. Naar het oordeel van de rechtbank is namelijk niet komen vast te staan dat verdachte het ten laste gelegde in een nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft gepleegd.
Ten aanzien van de onjuiste aangiften omzetbelasting
In de periode van 11 april 2017 tot en met 27 januari 2020 kwamen de aangiften omzetbelasting over alle kwartalen van 2017, de kwartalen één en drie van 2018 en alle kwartalen van 2019 ten name van [verdachte] elektronisch binnen bij de Belastingdienst.
Opsporingsambtenaar [verbalisant] berekende, naar aanleiding van de valse of vervalste facturen die zich in de bedrijfsadministratie van verdachte bevonden, zoals vastgesteld bij feit 1 subsidiair, dat verdachte over de valse of vervalste facturen:
- in 2017: € 16.529,- aan voorbelasting had mogen claimen in plaats van € 18.906,-,
zodat € 2.377,- ten onrechte aan voorbelasting is geclaimd;
- in 2018: € 13.834,89 aan voorbelasting had mogen claimen in plaats van € 16.826,-,
zodat € 2.991,11 ten onrechte aan voorbelasting is geclaimd;
- in 2019: € 27.460,- aan voorbelasting had mogen claimen in plaats van € 44.565,-,
zodat € 17.105,- ten onrechte aan voorbelasting is geclaimd.
In totaal is door verdachte € 22.473,11 (€ 2.377,- + € 2.991,11 + € 17.105,-) ten onrechte aan voorbelasting geclaimd.
Op grond van deze bewijsmiddelen, en in het licht bezien van wat is vastgesteld bij feit 1 subsidiair, stelt de rechtbank vast dat de aangiften omzetbelasting over alle kwartalen van 2017, de kwartalen één en drie van 2018 en alle kwartalen van 2019 zijn gedaan op basis van een valselijk opgemaakt bedrijfsadministratie. De ingediende aangiften omzetbelasting ten name van verdachte (zijn eenmanszaak [bedrijf 1] ) over voornoemde periode zijn dan ook onjuist.
De rechtbank is, zoals hiervoor overwogen, van oordeel dat verdachte de bedrijfsadministratie van zijn eenmanszaak valselijk heeft opgemaakt dan wel heeft doen of laten opmaken door daarin valse of vervalste facturen op te nemen dan wel te laten opnemen. Door deze valselijk opgemaakte bedrijfsadministratie vervolgens als uitgangspunt te nemen bij het doen dan wel laten doen van de aangiften omzetbelasting over alle kwartalen van 2017, de kwartalen één en drie van 2018 en alle kwartalen van 2019 concludeert de rechtbank dat verdachte opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting over voornoemde perioden bij de Belastingdienst heeft ingediend dan wel heeft laten indienen. Dit strekte ertoe dat te weinig belasting werd geheven.
Hierdoor is feit 2 wettig en overtuigend bewezen als na te melden.