ECLI:NL:RBOVE:2022:3356

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
9745774 \ CV EXPL 22-957
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van niet geleverde zorg door zorgverlener aan voormalig bewindvoerder

In deze zaak vordert Zorgnetwerk op Maat Coöperatie U.A. (ZOM) betaling van € 2.610,00 van de gedaagde, een voormalig bewindvoerder van de zorgvrager, voor niet geleverde zorg tijdens de coronapandemie. De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, heeft op 1 november 2022 uitspraak gedaan. De vordering is afgewezen omdat de zorgovereenkomst was gesloten tussen ZOM en de zorgvrager, en de gedaagde geen partij was bij deze overeenkomst. De kantonrechter oordeelt dat er geen tekortkoming in de nakoming is en dat er ook geen onrechtmatige daad is gepleegd door de gedaagde. De gedaagde had recht op nadere specificatie van de gedeclareerde zorg, die niet is verstrekt door ZOM. De rechtbank concludeert dat de gedaagde niet aansprakelijk is voor de vordering van ZOM, die ook in de kosten van de procedure wordt veroordeeld. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bewindvoerders en de noodzaak van duidelijke communicatie tussen zorgverleners en bewindvoerders, vooral in het kader van de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9745774 \ CV EXPL 22-957
Vonnis van 1 november 2022
in de zaak van
de coöperatie
ZORGNETWERK OP MAAT COÖPERATIE U.A.,
gevestigd en kantoorhoudende te Epse,
eisende partij, hierna te noemen ZOM,
gemachtigde: mr. P.H.N. Keuning, DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.,
tegen
[gedaagde] , mede handelende onder de naam [X] BEWINDVOERING,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. E.J. Glazener.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 juni 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte houdende overlegging producties van ZOM, met producties 13 t/m 15.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 14 september 2022 plaatsgevonden, via een digitale beeldverbinding (Microsoft Teams).
Verschenen zijn:
- ZOM, vertegenwoordigd door [A] (voormalig bestuurder van ZOM) en [B] , bijgestaan door mr. Keuning;
- [gedaagde] , in persoon, en [C] (voorheen assistent bewindvoerder), bijgestaan door mr. Glazener.
De griffier heeft aantekeningen bijgehouden. Deze zijn in het dossier gevoegd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar de zaak over gaat

2.1.
[gedaagde] is eerst als gewaarborgde hulp en vervolgens als beschermingsbewindvoerder voor de heer [D] betrokken geweest bij de administratie en verantwoording van het aan [D] toegekende persoonsgebonden budget (PGB). In die hoedanigheid controleerde [gedaagde] of [D] passende zorg ontving. In zijn hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder droeg [D] ook de zorg voor de doelmatige belegging van het vermogen van [D] (artikel 1:441 BW). [gedaagde] controleerde de declaraties van zorgverleners om deze vervolgens voor betaling aan te bieden bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Betalingen vanuit het PGB worden namelijk gedaan door de SVB. De Nederlandse overheid heeft in verband met de coronapandemie een regeling opgesteld die voorzag in het doorbetalen van niet geleverde zorg als gevolg van de pandemie. Op grond van die regeling konden zorgverleners betaald krijgen voor zorg die normaal wel zou zijn verleend maar die als gevolg van de pandemie niet kon worden gegeven. Voor de maanden maart en april van 2020 heeft ZOM een bedrag van € 2.610,= gedeclareerd voor niet geleverde zorg. ZOM heeft aan [gedaagde] , als bewindvoerder van [D] , verzocht om die declaratie op basis van de regeling in te dienen bij SVB, zodat SVB tot betaling aan ZOM kon overgaan. [gedaagde] heeft dat niet gedaan omdat hij ondanks verzoeken daartoe van ZOM geen toelichting of specificatie kreeg van de gedeclareerde zorg. Volgens ZOM is [gedaagde] met zijn handelwijze jegens haar tekortgeschoten dan wel heeft [gedaagde] jegens haar een zorgplicht geschonden. Op grond daarvan wil ZOM nu betaling van [gedaagde] van het misgelopen bedrag van € 2.610,=. [gedaagde] is het daar niet mee eens. Hij heeft verweer gevoerd.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat de vordering van ZOM niet toewijsbaar is. In dit vonnis wordt uitgelegd waarom dat zo is.

3.De feiten

3.1.
ZOM als zorgverlener en de heer [D] als zorgontvanger hebben op 1 september 2018 een zorgovereenkomst gesloten. De geleverde zorg werd betaald vanuit het aan [D] toegekende persoonsgebonden budget (PGB). De zorgovereenkomst is op basis van opzegging door dan wel namens [D] geëindigd per 15 september 2020. Ook de PGB verlening aan [D] is per die datum geëindigd. [D] is overgegaan naar zorg in natura.
3.2.
Vanaf 7 april 2019 is [gedaagde] betrokken geweest bij het PGB van [D] in de rol van gewaarborgde hulp. Met ingang van 29 juli 2019 is [gedaagde] benoemd tot bewindvoerder (als bedoeld in artikel 1:431 BW). Zowel in zijn rol als gewaarborgde hulp als in zijn daaropvolgende rol als bewindvoerder hield [gedaagde] toezicht op de besteding van het aan [D] toegekende PGB. In verband daarmee controleerde [gedaagde] de declaraties van zorgverleners. Sinds 28 januari 2021 is [gedaagde] niet langer bewindvoerder voor [D] . Er is toen een andere bewindvoerder benoemd.

4.Het geschil

4.1.
ZOM vordert veroordeling van [gedaagde] om aan haar te betalen een bedrag van € 2.610,00 te vermeerderen met wettelijke rente (te rekenen vanaf 18 juni 2021) en te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten (€ 386,00) en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten en de nakosten van de procedure.
4.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en concludeert tot afwijzing van de vordering.

5.De beoordeling

Toerekenbare tekortkoming?

5.1.
Ter onderbouwing van de vordering heeft ZOM primair aangevoerd dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de zorgovereenkomst en dat hij daarom schadeplichtig is geworden. De kantonrechter is van oordeel dat deze grond de vordering niet kan dragen. De motivering daarvoor luidt als volgt.
5.2.
Voor voornoemd oordeel is van belang dat [gedaagde] geen zelfstandige partij is bij de zorgovereenkomst. De zorgovereenkomst waar ZOM op doelt is namelijk gesloten tussen ZOM en [D] . Daar komt bij dat de zorgovereenkomst door (of namens) [D] is opgezegd en als gevolg daarvan is geëindigd per 15 september 2020. Vanaf dat moment is [gedaagde] in elk geval geen gewaarborgde hulpverlener meer, want [D] ging toen over op het verkrijgen van zorg in natura. De stelling dat [gedaagde] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder partij zou zijn bij de overeenkomst, gaat ook niet op. Die hoedanigheid is immers geëindigd eind januari 2021, omdat [gedaagde] toen geen bewindvoerder meer was voor [D] .
Onrechtmatige daad?
5.3.
Als subsidiaire grondslag voor de vordering heeft ZOM aangevoerd dat [gedaagde] jegens ZOM onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij als gevolg daarvan schadeplichtig is jegens ZOM. Naar het oordeel van de kantonrechter kan ook deze grond niet leiden tot toewijzing van de vordering. Dat oordeel is gebaseerd op het volgende.
5.4.
Van een onrechtmatige daad aan de kant van [gedaagde] is geen sprake omdat er geen normschending is. Aan de ondertekening van de aanvraag voor vergoeding van niet geleverde zorg heeft [gedaagde] de voorwaarde verbonden dat hij van ZOM inzicht zou krijgen in de opbouw van de gedeclareerde zorg. Die informatie mocht [gedaagde] van ZOM vragen op basis van zijn taak als vertegenwoordiger van [D] en vanwege het feit dat de gevraagde vergoeding ten laste zou komen van het PGB van [D] . Bovendien had [gedaagde] een zelfstandige taak vanuit zijn benoeming tot beschermingsbewindvoerder van [D] . Die taak bracht een zorgplicht mee jegens [D] en in dat kader mocht [gedaagde] een nadere toelichting vragen van ZOM op de door haar gedeclareerde zorg.
5.5.
ZOM heeft in dat verband naar voren gebracht dat het zorgkantoor zelf de uren van ZOM kan controleren en dat zij ZOM daarop kan aanspreken in verband met het derdenbeding in de zorgovereenkomst. Hoewel dat op zichzelf genomen klopt, doet dat niet af aan de zelfstandige taak van [gedaagde] als bewindvoerder van [D] . Het past bij de taakopvatting van [gedaagde] als bewindvoerder om een toelichting te vragen op de gedeclareerde zorg.
5.6.
Daar komt bij dat [gedaagde] een goede reden had om uitleg te vragen over de gedeclareerde uren. Er werden namelijk voor de maanden maart en april 2020 aanzienlijk meer uren gedeclareerd voor dagbesteding dan in de maanden daarvoor. Voor de maanden maart en april werd door ZOM een aantal van 78 uren (dat wil zeggen gemiddeld 39 uren per maand) gedeclareerd voor dagbesteding terwijl in de periode van juli 2019 tot en met februari 2020 het gemiddelde aantal uren voor dagbesteding uitkwam op 3,6 uren per maand. Dat maakt het begrijpelijk dat [gedaagde] om een toelichting vroeg. Pas tijdens de mondelinge behandeling in deze procedure heeft ZOM toegelicht dat in de zorgovereenkomst de mogelijkheid van dagbesteding was opgenomen en dat de invulling daarvan begin 2020 net op gang was gekomen en uitgebreid zou gaan worden in de maanden maart en april van 2020. [gedaagde] heeft in reactie daarop verklaard dat hij van die plannen van ZOM nooit eerder op de hoogte is gesteld. Wat hier ook van zij, het had op de weg van ZOM gelegen om door middel van een schriftelijke toelichting/specificatie aan [gedaagde] duidelijk te maken waarop de door haar gedeclareerde uren voor niet geleverde zorg betrekking hadden.
5.7.
Ten slotte merkt de kantonrechter op dat [gedaagde] evenmin een verplichting heeft geschonden in het kader van de continuering van de zorg. De zorg die in de maanden maart en april 2020 wel geleverd is, is namelijk wel doorgestuurd naar het SVB en is vervolgens aan ZOM betaald.
5.8.
De slotconclusie is dat er geen grond bestaat voor toewijzing van de vordering van ZOM. De vordering wordt daarom afgewezen.
5.9.
Als in het ongelijk gestelde partij zal ZOM worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak aan de kant van [gedaagde] begroot op € 436,00 voor salaris gemachtigde. Voor nakosten is toewijsbaar een bedrag van € 109,00.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst de vordering van ZOM af;
6.2.
veroordeelt ZOM in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de kant van [gedaagde] begroot op € 436, 00 voor salaris gemachtigde en € 109,00 voor nakosten te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis en bij gebreke daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf dat moment tot aan de dag van volledige betaling.
6.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2022. (ap)