ECLI:NL:RBOVE:2022:3244

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 oktober 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
285841 FT RK 22/440 en 285843 FT RK 22/441
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot dwangakkoord in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling

In deze zaak hebben [verzoeker] en [verzoekster] een verzoek ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling en om een dwangakkoord vast te stellen. Het verzoek is behandeld op 24 oktober 2022, waarbij beide verzoekers en hun gemachtigde, mevrouw A.J.M. Gresnigt, aanwezig waren. De ING Bank N.V. was de enige schuldeiser die weigerde in te stemmen met het voorstel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schulden zijn ontstaan door inkomensverlies en ziekte, en dat de totale schuldenlast € 67.659,34 bedraagt, met 11 schuldeisers. De rechtbank concludeert dat 10 van de 11 schuldeisers, die samen meer dan 87% van de schuldenlast vertegenwoordigen, met het aanbod hebben ingestemd. De rechtbank oordeelt dat de ING Bank N.V. onterecht onderscheid maakt tussen NVVK-leden en niet-NVVK-leden wat betreft de aan te leveren documenten voor de beoordeling van het aanbod aan schuldeisers. De rechtbank heeft geoordeeld dat het voorstel goed en betrouwbaar gedocumenteerd is en dat de ING Bank N.V. in redelijkheid niet tot weigering van de instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. De rechtbank heeft het verzoek van [verzoeker] en [verzoekster] om de ING Bank N.V. te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummers: 285841 FT RK 22/440 en 285843 FT RK 22/441
datum vonnis: 31 oktober 2022
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
en

[verzoekster] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
beiden wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verzoekers,
verder te noemen: [verzoeker] en [verzoekster] ,
gemachtigde: mevrouw A.J.M. Gresnigt,
tegen

de naamloze vennootschap ING Bank N.V.,

gevestigd te Amsterdam,
gemachtigde: Vesting Finance te Amersfoort,
verweerster.

Het procesverloop

[verzoeker] en [verzoekster] hebben een verzoek gedaan tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling en hebben tevens verzocht om een dwangakkoord (verzoek ex artikel 287a Faillissementswet) vast te stellen.
Het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord is behandeld ter terechtzitting van
24 oktober 2022. Ter zitting zijn [verzoeker] , [verzoekster] en mevrouw A.J.M. Gresnigt (schuldhulpverlener), verder te noemen: Gresnigt, verschenen. Verder is er niemand verschenen. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing

De feiten
[verzoeker] en [verzoekster] zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. De schulden zijn ontstaan door inkomensverlies en ziekte. [verzoeker] heeft sinds 7 juni 2022 een baan als onderwijsadviseur voor 17,5 uur per week. Volgens [verzoeker] heeft zijn werkgever hem toegezegd dat hij vanaf 1 februari 2023 een arbeidscontract voor 36 uur per week krijgt.
[verzoekster] heeft veel last van bijwerkingen van jarenlange behandeling van borstkanker en heeft nog altijd weinig energie. Daarnaast heeft zij in januari 2019 haar linkerschouder gebroken waardoor zij haar linkerarm nog steeds maar beperkt kan gebruiken. De gemeente heeft [verzoekster] op 12 september 2022 opnieuw een vrijstelling van de sollicitatieplicht verleend, dit keer tot 1 januari 2023.
[verzoeker] en [verzoekster] hebben een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers.
Dit aanbod houdt – samengevat weergegeven – het navolgende in: aan de preferente schuldeisers is een aanbod gedaan van uitkering van 6,74 % van hun vorderingen en aan concurrente schuldeisers is een aanbod gedaan van uitkering van 3,37 % van hun vorderingen op een termijn van 36 maanden tegen verlening door de schuldeisers van finale kwijting. Er is sprake van een prognosevoorstel.
De totale schuldenlast bedraagt € 67.659,34.. Er is sprake van 11 schuldeisers. De ING Bank N.V. met een vordering van € 8.227,48 is de enige weigerende schuldeiser. De vordering van de ING Bank N.V. maakt 12,16 % uit van de totale schuldenlast.
[verzoeker] en [verzoekster] hebben de rechtbank verzocht verweerster te bevelen in te stemmen met de schuldregeling die is aangeboden.
Vesting Finance heeft voor verweerster voorafgaand aan de zitting op 24 oktober 2022 schriftelijk verweer gevoerd. Volgens verweerster is het voorstel dat aan de schuldeisers is gedaan, onvoldoende onderbouwd. Verweerster maakt (voor niet-NVVK-leden) gebruik van een gestandaardiseerde opsomming van stukken die zij wenst te ontvangen om een kwijtingsvoorstel op waarde te kunnen schatten. Volgens verweerster heeft zij slechts een deel van de stukken uit de lijst ontvangen.
De behandeling ter zitting
Gresnigt heeft verklaard dat verweerster eerst drie maanden na de eerste aanschrijving door Gresnigt voor het eerst heeft gereageerd. Naar aanleiding van de eerste reactie is het merendeel van de gevraagde stukken aan verweerster toegestuurd. Twee maanden later heeft verweerster opnieuw gereageerd, waarna er opnieuw stukken aan verweerster zijn toegestuurd.
[verzoeker] heeft verklaard dat vanaf 1 februari 2023 zijn arbeidscontract zal worden uitgebreid naar 38 uur per week. Gresnigt heeft verklaard dat het brutoloon van [verzoeker] bij een fulltime dienstverband € 3.884,-- per maand zal bedragen, hetgeen tot gevolg heeft dat er meer kan worden gespaard voor de schuldeisers dan thans het geval is.
De overwegingen van de rechtbank
In artikel 287a lid 5 Faillissementswet is bepaald dat de rechtbank een verzoek tot het opleggen van instemming met een schuldregeling toewijst, indien de schuldeiser die weigert in redelijkheid niet tot weigering van de instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat de schuldeiser heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank concludeert dat 10 van de 11 schuldeisers, vertegenwoordigende ruim 87 % van de schuldenlast, met het aanbod in het minnelijk traject hebben ingestemd, hetgeen een forse meerderheid is. De rechtbank dient echter onder andere ook te beoordelen of [verzoeker] en [verzoekster] het maximale hebben aangeboden.
De rechtbank concludeert dat [verzoeker] zich heeft ingespannen om fulltime betaalde arbeid te verwerven en dat hij die fulltime arbeid op relatief korte termijn zal gaan verrichten. De rechtbank is van oordeel dat [verzoekster] aannemelijk heeft gemaakt thans volledig arbeidsongeschikt te zijn, maar dat zij zich, mocht er (gedeeltelijke) arbeidsgeschiktheid ontstaan, zal inspannen om betaalde arbeid te verwerven. Gelet hierop hebben [verzoeker] en [verzoekster] naar het oordeel van de rechtbank het maximaal mogelijke aangeboden.
De rechtbank kan verweerster niet volgen in haar verweer dat het voorstel dat aan schuldeisers is gedaan onvoldoende onderbouwd is, Uit de overgelegde correspondentie met Vesting Finance blijkt dat alle benodigde informatie om het aanbod goed te kunnen beoordelen, waaronder informatie over de wijze van berekening van het aanbod, is verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat het voorstel goed en controleerbaar is gedocumenteerd.
Verweerster wekt naar het oordeel van de rechtbank de indruk dat niet-NVVK-leden aanzienlijk meer en voor de beoordeling van het voorstel niet-noodzakelijke gegevens moeten aanleveren voordat een voorstel door verweerster in behandeling wordt genomen dan NVVK-leden. Nu het lidmaatschap van de NVVK geen voorwaarde is voor de bevoegdheid om een minnelijk traject te beproeven, zou dit onderscheid in behandeling onterecht zijn.
De rechtbank constateert dat verweerster het voorstel slechts heeft beoordeeld op grond van door haarzelf gestelde formele, niet wettelijke, eisen en het voorstel niet inhoudelijk heeft beoordeeld.
Dit draagt bij aan het oordeel van de rechtbank dat verweerster in redelijkheid niet tot weigering van de instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen.
De rechtbank zal het verzoek van [verzoeker] en [verzoekster] om verweerster te bevelen in te stemmen met de schuldregeling dan ook toewijzen.

De beslissing

De rechtbank:
I. beveelt verweerster in te stemmen met de door [verzoeker] en [verzoekster] aangeboden schuldregeling als hiervoor omschreven;
II. wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Verhoeven en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 oktober 2022 in tegenwoordigheid van de griffier [1] .

Voetnoten

1.