ECLI:NL:RBOVE:2022:3175

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
C/08/271970 / HA ZA 21-408
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en onrechtmatige concurrentie in de ontwikkeling van elektrische verwarmingsketels

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, vorderden de eiseressen, waaronder Reduxion B.V. en Zeus Beton B.V., schadevergoeding van de gedaagden, waaronder E-Ketel B.V. en ReDe Holding B.V., wegens onrechtmatige concurrentie en het onthouden van een zakelijke kans (corporate opportunity). De kern van het geschil was of de gedaagden, met name [gedaagde 2], onrechtmatig hadden gehandeld door een concurrerend product, de Trion E-ketel, te ontwikkelen en te vermarkten, terwijl zij betrokken waren bij de ontwikkeling van de Ecoliner voor Reduxion. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde 2] onrechtmatig had gehandeld door zijn kennis en ervaring, opgedaan tijdens zijn werkzaamheden voor Reduxion, te gebruiken voor de concurrentie. De rechtbank verwierp echter de vorderingen tegen andere gedaagden, zoals [gedaagde 3] en [gedaagde 6], omdat onvoldoende bewijs was geleverd voor hun onrechtmatig handelen. De rechtbank verklaarde [gedaagde 2] aansprakelijk voor de schade die Reduxion en DSF hadden geleden en verwees de zaak naar de schadestaatprocedure voor de bepaling van de schadevergoeding. Tevens werd [gedaagde 2] veroordeeld om alle activiteiten met betrekking tot de Trion E-ketel te staken en te staken, op straffe van een dwangsom. De vorderingen van Reduxion c.s. tegen de andere gedaagden werden afgewezen, en de proceskosten werden verdeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/271970 / HA ZA 21-408
Vonnis in hoofdzaak en in incident van 26 oktober 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap
REDUXION B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Hardenberg,
2. de besloten vennootschap
ZEUS BETON B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Hardenberg,
3. de besloten vennootschap
[eiser 3],
statutair gevestigd te [plaats] en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
4. de besloten vennootschap
DUTCH SOLAR FIELD B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Hardenberg,
eiseressen,
advocaat: mr. C.R. Huiskes te Deventer,
tegen
1. de besloten vennootschap
[gedaagde 1],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende in [woonplaats] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende in [woonplaats] ,
4. de besloten vennootschap
E-KETEL B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Emmeloord,
5. de besloten vennootschap
REDE HOLDING B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Emmeloord,
6.
[gedaagde 6],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat: mr. R.R. Schuldink te Hardenberg.
Partijen zullen hierna Reduxion c.s. (dan wel afzonderlijk Reduxion, Zeus Beton, [eiser 3] en DSF) en [gedaagde 1] c.s. (dan wel afzonderlijk [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , E-Ketel, ReDe Holding en [gedaagde 6] ) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het (tussen)vonnis van 1 december 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de akte correctie en nadere informatie en overlegging producties in incident van de zijde van [gedaagde 1] c.s.;
  • de brief van Reduxion c.s. van 11 februari 2022 met producties 33 t/m 40;
  • de spreekaantekeningen van Reduxion c.s.;
  • de mondelinge behandeling van 24 februari 2022 waarvan de griffier zittingsaantekeningen heeft gemaakt;
  • de akte houdende overlegging producties (41 t/m 49) van de zijde van Reduxion c.s.;
  • de akte houdende wijziging/vermeerdering van eis van de zijde van Reduxion c.s.;
  • de antwoordakte houdende wijziging/vermeerdering van eis van de zijde van [gedaagde 1] c.s.;
  • de antwoordakte houdende overlegging producties van de zijde van [gedaagde 1] c.s.;
  • de akte uitlating productie van de zijde van Reduxion c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
Kern van het geschil is de vraag of er sprake is van een aan Reduxion toekomende
corporate opportunity(zakelijke kans) die [gedaagde 1] c.s. Reduxion heeft onthouden en, zo ja, of Reduxion en DSF daardoor schade hebben geleden en nog steeds lijden. Verder speelt de vraag of [gedaagde 3] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de geheimhoudingsovereenkomst die hij met Reduxion heeft gesloten, waardoor [gedaagde 3] boetes aan Reduxion zou hebben verbeurd. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde 2] tegenover Reduxion en DSF onrechtmatig heeft gehandeld en beantwoordt de tweede vraag ontkennend en zal dat hierna toelichten. In dat kader zijn de volgende feiten relevant.

3.De feiten

3.1.
Reduxion is een onderneming die zich bezighoudt met de ontwikkeling en productie van een elektrische verwarmingsketel onder de naam 'Reduxion Ecoliner' (hierna: de Ecoliner). Volgens de website van Reduxion is de Ecoliner een 9kWh elektrische cv-ketel met een doorstroomfunctie. Zeus Beton, [eiser 3] en [gedaagde 1] zijn de bestuurders en – ieder voor een derde – aandeelhouders van Reduxion. Enig bestuurder van Zeus Beton is mevrouw [A] . De heer [B] is via [B] Holding B.V. enig aandeelhouder en bestuurder van [eiser 3] . [gedaagde 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde 1] . [gedaagde 2] is uitvinder van de Ecoliner en heeft een belangrijke rol gespeeld bij het in opdracht van Reduxion ontwikkelen van deze verwarmingsketel.
De assemblage en verkoop van de Ecoliner vindt plaats in de onderneming van DSF.
[gedaagde 1] en Zeus Beton zijn de bestuurders en – ieder voor de helft – aandeelhouders van DSF.
3.2.
Op 14 november 2018 hebben [gedaagde 1] , Zeus Beton en [eiser 3] een bestuurs- en aandeelhoudersovereenkomst gesloten waarin zij bepaalde aspecten van hun onderlinge samenwerking hebben neergelegd. Artikel 3 van deze overeenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Indien een aandeelhouder haar aandelen in het kapitaal van de vennootschap te enige tijd wenst te vervreemden aan een mede-aandeelhouder of aan een derde, is zij op grond van de blokkeringsregeling uit de statuten van de vennootschap verplicht die aandelen eerst aan de mede-aandeelhouders te koop aan te bieden.
2. In aanvulling op de in het eerste lid bedoelde blokkeringsregeling is een aandeelhouder eveneens verplicht diens aandelen in het kapitaal van de vennootschap aan diens mede-aandeelhouders te koop aan te bieden in de navolgende gevallen:
a. (…);
b. (…);
c. (…);
d. de meerderheidsaandeelhouder van de betreffende aandeelhouder of de aandeelhouder concurrerende nevenactiviteiten verricht, waarvoor de andere aandeelhouders geen uitdrukkelijke schriftelijke toestemming hebben verleend;
e. (…).
De mede-aandeelhouders hebben slechts het recht de desbetreffende aandelen te kopen, indien zij daarvan per aangetekende brief, althans schriftelijk mededeling doen aan de desbetreffende aandeelhouder binnen dertig (30) dagen nadat een sub a tot en met h[kennelijk wordt bedoeld e, toevoeging rechtbank]
bedoeld feit aan die mede-aandeelhouder ter kennis is gekomen.”
3.3.
Op 18 maart 2019 heeft Reduxion met [gedaagde 3] , een neef van [gedaagde 2] , een geheimhoudingsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 1: Geheimhouding
1. Geheimhouder[gedaagde 3] , toevoeging rechtbank]
zal alle informatie over de producten, die Geheimhouder in welke vorm ook (onder andere: mondeling, schriftelijk, digitaal, elektronisch, in kopie, enzovoort) ontvangt van of in opdracht van Reduxion, alsmede alle concepten en informatie die Geheimhouder ontvangt en/of verkrijgt door (eigen en/of gezamenlijk met Reduxion en/of derden verrichte) studie, bewerkingen, testen, overleggen en alle andersoortige werkzaamheden aangaande de Producten (hierna: “de Informatie") geheim houden én als geheime informatie behandelen én niet (ook niet in geanonimiseerde vorm) aan derden bekend maken, bewerken, in licentie geven, verkopen of verveelvoudigen of op welke andere wijze dan ook (deels) gebruiken, behoudens voor zover de Geheimhouder tot bekendmaking van de Informatie verplicht is op grond van de op haar toepasselijke wet- en regelgeving aan de daartoe bestemde overheidsinstantie(s)/- autoriteiten.
2. De Informatie omvat niet:
a. de informatie die algemeen bekend is of anders dan door toedoen van Geheimhouder bekend wordt;
b. de informatie waarvan Geheimhouder kan aantonen dat deze reeds in haar bezit was op het moment van de in lid 1 van dit artikel bedoelde verstrekking;
c. de informatie waarvan Geheimhouder kan aantonen dat zij deze heeft verkregen van een derde die daarover rechtmatig de beschikking had.
3. (…).
Artikel 5: Exclusiviteit
Het is Geheimhouder gedurende deze overeenkomst, alsmede gedurende tien jaar na beëindiging van de werkzaamheden uit hoofde van de specifieke opdracht uit hoofde waarvan zij kennis heeft genomen van de Informatie verboden soortgelijke advies- en onderzoekwerkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren dan wel op enigerlei wijze daarbij direct of indirect betrokken of werkzaam te zijn of daarin een belang te hebben, hoe genaamd en uit welke hoofde dan ook te verrichten aangaande diensten en/of producten en/of ontwikkelingen, die (kunnen) concurreren met de Producten.
Artikel 6: Boete
Geheimhouder staat er jegens Reduxion voor in dat hij/zij zich ter ontduiking van de bepalingen in deze overeenkomst niet zal bedienen van aan hem/haar gelieerde (rechts)personen.
Bij overtreding van één of meer van de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst door de Geheimhouder en/of aan haar gelieerde (rechts)personen – verbeur(en)(t) Geheimhouder aan Reduxion een onmiddellijk opeisbare (dus zonder dat daarvoor een ingebrekestelling is vereist) boete van € 150.000,- per overtreding, te vermeerderen met
€ 15.000,- per dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van Reduxion om daarnaast de volledige werkelijk geleden en/of te lijden schade te verhalen op Geheimhouder en/of aan haar gelieerde (rechts)personen.”
3.4.
In 2019 en 2020 heeft [gedaagde 6] met zijn bedrijf Koud Vuur installatiewerkzaamheden voor Reduxion en DSF verricht.
3.5.
Op 17 juli 2020 is ReDe Holding opgericht waarvan [gedaagde 6] enig aandeelhouder en bestuurder is. Op 4 december 2020 is E-Ketel opgericht waarvan ReDe Holding op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder is. E-Ketel houdt zich bezig met de ontwikkeling en productie van een elektrische verwarmingsketel en doet dat onder de naam 'Trion E-ketel'.
3.6.
[gedaagde 2] heeft zich vanaf (in ieder geval) februari 2020 of kort daarna bezig gehouden met de ontwikkeling van de Trion E-ketel.
3.7.
Bij e-mail van 2 september 2020 heeft [A] het verzoek van [gedaagde 2] geweigerd om [gedaagde 3] te ontslaan uit zijn verplichtingen voortvloeiende uit de hiervoor genoemde geheimhoudingsovereenkomst.
3.8.
Op 31 mei 2021 heeft een algemene vergadering van aandeelhouders (ava) van DSF plaatsgevonden. Naar aanleiding van deze vergadering heeft [A] bij e-mail van 3 juni 2021 aan [gedaagde 2] een verslag gestuurd van een gesprek tussen beiden van 31 mei 2021, en daarin onder meer bevestigd dat [gedaagde 2] zich bereid had verklaard om zijn aandelen in Reduxion en DSF over te dragen tegen een bedrag van € 1,00. Vervolgens is dit onderwerp als agendapunt genoteerd voor de ava van Reduxion op 10 juni 2021. Tijdens deze vergadering hebben [A] en [B] samen met [gedaagde 2] de loods/werkplaats van [gedaagde 2] in [plaats] bezocht.
3.9.
Bij separate brieven van 25 juni 2021 heeft Reduxion c.s. [gedaagde 1] c.s. aansprakelijk gesteld en onder meer gesommeerd om alle activiteiten met betrekking tot de (verdere) ontwikkeling, productie en verkoop van de Trion E-ketel per direct te staken en gestaakt te houden.
3.10.
Tijdens de ava van Reduxion en van DSF op 24 augustus 2021 is [gedaagde 1] als bestuurder van Reduxion en DSF ontslagen.

4.Het geschil

4.1.
Samengevat vordert Reduxion c.s. in de hoofdzaak – na eiswijziging – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(1) voor recht zal verklaren dat [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk aansprakelijk is voor alle door Reduxion en DSF geleden en te lijden schade als gevolg van het onbehoorlijk en onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] c.s. als in de dagvaarding is omschreven;
(2) [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk zal veroordelen tot betaling aan Reduxion en DSF van ieder € 500.000,00, te vermeerderen met een bedrag gelijk aan de gederfde en nog te derven winst en van de overige schade die Reduxion en DSF hebben geleden en nog zullen lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente;
(3) [gedaagde 2] , althans [gedaagde 1] c.s., zal veroordelen om bij wijze van schadevergoeding anders dan in geld onder meer alle IE-rechten met betrekking tot de Trion E-ketel en de Hexon ketel om niet over te dragen aan Reduxion, een en ander op straffe van een dwangsom;
(4) [gedaagde 1] c.s. zal veroordelen om, onder meer, alle activiteiten met betrekking tot de (verdere) ontwikkeling, assemblage, productie, vermarkting en verkoop c.q. verhuur van de Trion E-ketel en Hexon ketel te staken en gestaakt te houden en dit schriftelijk aan Reduxion en DSF te bevestigen en schriftelijke informatie te verstrekken over onder meer de productie en verkoop/omzet van de hiervoor genoemde ketels, een en ander op straffe van een dwangsom;
(5) en (6) voorwaardelijk, indien en voor zover niet reeds toegewezen in het incident, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zal veroordelen om mee te werken aan de overdracht van alle door [gedaagde 1] gehouden aandelen in het geplaatste kapitaal van Reduxion en DSF;
(7) voorwaardelijk, indien en voor zover niet reeds geheel of gedeeltelijk toegewezen in het incident, [gedaagde 3] zal veroordelen tot betaling aan Reduxion van de contractuele boetes van in totaal € 1.635.000,00;
(8) [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk zal veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten; en (9) [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk zal veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Gelijktijdig heeft Reduxion c.s. in het incident verzocht tot het treffen van diverse, min of meer gelijksoortige, voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv.
Ter onderbouwing van haar vorderingen heeft Reduxion c.s. onder meer verwezen naar de website van Reduxion en E-ketel, de schriftelijke verklaringen van [A] en [B] van 22 respectievelijk 21 juli 2021, diverse foto's en e-mailcorrespondentie.
Standpunt Reduxion c.s.
4.2.
Aan haar vorderingen legt Reduxion c.s., samengevat, ten grondslag dat de ontwikkeling, productie en verkoop van de Trion E-ketel een 'corporate opportunity' is die aan Reduxion en DSF toekomt en door [gedaagde 1] c.q. [gedaagde 2] ten gunste van Reduxion en DSF had moeten worden benut in plaats van deze zakelijke kans onder te brengen in met Reduxion en DSF concurrerende vennootschappen. Reduxion c.s. stelt dat [gedaagde 2] zijn taak als indirect bestuurder van Reduxion en DSF onbehoorlijk heeft vervuld waarvan hem een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Reduxion c.s. betoogt dat de handelswijze van [gedaagde 2] (en zijn holding) in strijd is met de normen van redelijkheid en billijkheid, dat [gedaagde 2] zijn zorgplicht heeft geschonden en dat hij tegenover Reduxion en DSF onrechtmatig heeft gehandeld. Dit laatste geldt ook voor [gedaagde 3] , [gedaagde 6] , E-Ketel en ReDe Holding. Daartoe voert Reduxion c.s. aan dat zij met gebruik van onrechtmatig verkregen vertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie over de Ecoliner, leveranciers en (potentiële) klanten van Reduxion en DSF de Trion E-ketel hebben ontwikkeld en geproduceerd en deze ketel nu ten nadele van Reduxion en DSF vermarkten en (wensen te) verkopen. [gedaagde 3] is daardoor ook toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiende uit de geheimhoudingsovereenkomst die hij met Reduxion heeft gesloten waardoor hij boetes heeft verbeurd. Volgens Reduxion c.s. is [gedaagde 1] c.s. aansprakelijk voor alle door haar geleden en nog te lijden schade, alsmede gederfde en nog te derven winst, voorlopig begroot op een bedrag van minimaal
€ 1.000.000,00. Daarnaast beroept Reduxion c.s. zich op wanprestatie en ongerechtvaardigde verrijking.
Verweer [gedaagde 1] c.s.
4.3.
[gedaagde 1] c.s. voert als verweer dat [gedaagde 2] zijn werkzaamheden met betrekking tot de ontwikkeling van de Ecoliner vanaf 26 februari 2020 heeft moeten staken, omdat Reduxion deze werkzaamheden niet meer wenste te betalen. [gedaagde 1] c.s. stelt dat de ontwikkeling van de Ecoliner daarna is stilgelegd en dat [gedaagde 2] toen voor eigen rekening en risico samen met twee partners aan de ontwikkeling van een nieuw concept elektrische verwarmingsketel (de Trion E-ketel) heeft gewerkt, waarvoor patent is aangevraagd. [gedaagde 1] c.s. betwist dat zij de Ecoliner één-op-één heeft doorontwikkeld dan wel heeft gewerkt aan een vergelijkbare gasloze, elektrische verwarmingsketel, omdat de Trion E-ketel is gebaseerd op een totaal andere techniek, te weten een wisselaar met verschillende kamers in plaats van de 'spiraaltechniek' die bij de Ecoliner wordt gebruikt. Van het toe-eigenen of onthouden van een corporate opportunity is daarom geen sprake. [gedaagde 1] c.s. meent dat de verwijten van Reduxion c.s. aan haar adres enkel zijn gericht op het kapot maken van [gedaagde 2] en zijn onderneming. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst [gedaagde 1] c.s. onder meer naar diverse correspondentie met Inaday Patent B.V. Volgens [gedaagde 1] c.s. blijkt hieruit dat de Trion E-ketel een nieuwe uitvinding van [gedaagde 2] betreft. Voorts betwist [gedaagde 1] c.s. dat [gedaagde 3] de geheimhoudingsovereenkomst heeft geschonden.
4.4.
Op de stellingen en verweren van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van het geschil, nader ingaan.

5.De beoordeling

In de hoofdzaak

[gedaagde 2] en [gedaagde 1]
5.1.
Reduxion c.s. vordert jegens [gedaagde 1] c.s. – naar de kern – verschillende varianten van schadevergoeding, verboden en geboden. Voor wat betreft gedaagden [gedaagde 2] en [gedaagde 1] worden aan die vorderingen de verwijten ten grondslag gelegd dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] vanuit verschillende invalshoeken onrechtmatig jegens Reduxion c.s. hebben gehandeld, in verband met het – niet ter discussie staande – feit dat [gedaagde 2] in de periode dat [gedaagde 1] (waarvan [gedaagde 2] bestuurder is) nog bestuurder was van Reduxion, bezig is geweest met de ontwikkeling en latere exploitatie van de Trion E-ketel, een product dat concurreert met de elektrische ketel van Reduxion en DSF.
5.2.
[gedaagde 2] en [gedaagde 1] worden door Reduxion c.s. in dit verband steevast in één adem genoemd. Naar het oordeel van de rechtbank is het echter van belang het identiteitsverschil tussen beide (natuurlijke respectievelijk rechts)personen scherp in het oog te houden. Vast staat immers dat [gedaagde 2] , die als bestuurder van [gedaagde 1] en als feitelijk uitvinder/ontwikkelaar bij Reduxion en DSF betrokken was, ontwikkelingswerk aan de Trion E-ketel is gaan verrichten. Van enige formele betrokkenheid van [gedaagde 1] in enig stadium van de ontwikkelings- of vermarktingsprocedure of anderszins bij de Trion E-ketel, blijkt echter niets. Evenmin blijkt er iets van enige concrete mogelijkheid die [gedaagde 1] ter beschikking heeft gestaan met betrekking tot deelname aan de ontwikkeling van de Trion E-ketel.
5.3.
Kortom: de betrokkenheid van [gedaagde 2] bij de Trion E-ketel is zonneklaar, maar dat geldt niet voor [gedaagde 1] .
5.4.
Dat brengt al meteen mee dat het verwijt van Reduxion c.s. dat inhoudt dat – samengevat – betrokkenheid van [gedaagde 1] bij de Trion E-ketel gelet op de hoedanigheid van bestuurder onrechtmatig is, niet kan slagen.
Geen aansprakelijkheid op grond van onthouden/toe-eigenen corporate opportunity
5.5.
Dit is namelijk het geval waar Reduxion c.s. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] verwijt Reduxion c.s. een zogenoemde
corporate opportunity(zakelijke kans) te hebben onthouden en/of onterecht te hebben toegeëigend. Het leerstuk van toe-eigenen of onthouden van
corporate opportunitieswordt van tijd tot tijd toegepast in rechtspraak van rechtbanken en gerechtshoven, en heeft niet een heel vastomlijnde inhoud, maar komt meestal neer op het volgende. Als
corporate opportunitykan worden aangemerkt een mogelijkheid die zich voor de vennootschap voordoet om een transactie aan te gaan of zakelijke activiteiten te ontplooien die passen binnen het kader van haar bedrijfsvoering en waarvan kenbaar is dat de vennootschap daar een redelijk belang bij heeft of zou kunnen hebben. Omdat de bestuurder van een vennootschap verplicht is bij de uitvoering van zijn of haar taak boven alles het belang van de vennootschap voor ogen te houden (zie artikel 2:139 lid 5 BW), mag van de bestuurder worden verwacht dat hij of zij een
corporate opportunitylaat toevallen aan de vennootschap en afziet van aanwending van deze
corporate opportunityten behoeve van zichzelf of van derden. Wanneer een bestuurder zich een
corporate opportunitytoe-eigent in strijd met het voorgaande, vervult deze zijn of haar taak onbehoorlijk in de zin van artikel 2:9 BW en treft hem of haar ten aanzien daarvan in beginsel een ernstig verwijt.
5.6.
Uit het vorenstaande volgt al waarom het verwijt van Reduxion c.s. dat [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] ten onrechte aan Reduxion en/of DSF
corporate opportunitieshebben onthouden of die zich hebben toegeëigend geen doel kan treffen. Voor dit verwijt is van belang – nu het verwijt uiteindelijk een uitwerking is van de tot de bestuurder gerichte norm van artikel 2:9 BW – dat de bestuurder van Reduxion en/of DSF een concrete zakelijke kans voor Reduxion en/of DSF heeft gefrustreerd. In deze zaak is het nu juist helder dat als er sprake was van handelen in verband met de ontwikkeling van de Trion E-ketel, het [gedaagde 2] was die de handelende partij was. Maar [gedaagde 2] was nu juist geen bestuurder van Reduxion of DSF. Het feit dat [gedaagde 2] via zijn holding indirect bestuurder was van Reduxion en DSF is onvoldoende grond om dit identiteitsverschil tussen de natuurlijke persoon [gedaagde 2] en de rechtspersoon [gedaagde 1] terzijde te schuiven. Immers: het zijn van bestuurder van een vennootschap zou niet moeten meebrengen en brengt rechtens ook niet mee dat een natuurlijk persoon niet namens zichzelf wordt geacht te handelen (behoudens de uitzonderlijke situatie van vereenzelviging, waarover meer hieronder bij rov. 5.8). Kortom: [gedaagde 2] was geen bestuurder van Reduxion, noch van DSF, en hem kan dan ook geen op de leer van de
corporate opportunitygebaseerd verwijt treffen dat immers aanhaakt bij de hoedanigheid van bestuurder.
5.7.
[gedaagde 1] was daarentegen wel bestuurder, maar als gezegd heeft Reduxion c.s. in deze procedure niet – althans niet voldoende concreet en met voldoende onderbouwing – naar voren kunnen brengen of, en zo ja, in welke mate [gedaagde 1] een rol had bij de ontwikkeling of het op de markt brengen van de Trion E-ketel. Al om die reden kan haar geen verwijt worden gemaakt dat zij rondom de Trion E-ketel in haar bestuurdersrol namens Reduxion en/of DSF andere afwegingen had moeten maken.
Nadere overwegingen met betrekking tot vereenzelviging
5.8.
Voor zover Reduxion c.s. met haar stellingen de rechtbank uitnodigt door het identiteitsverschil tussen [gedaagde 2] en [gedaagde 1] heen te kijken, overweegt de rechtbank het volgende. Reduxion c.s. heeft hierbij kennelijk het oog op het leerstuk van vereenzelviging. Vereenzelviging, wat in dit geval zou betekenen dat het handelen van [gedaagde 2] één op één als het handelen van [gedaagde 1] wordt aangemerkt, betreft een rechtsfiguur die slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden toegepast. Uitgangspunt immers is dat zowel een natuurlijke persoon als een rechtspersoon beide rechtssubjecten zijn met een eigen, rechtens te onderscheiden, identiteit. Er moet dus iets uitzonderlijks aan de hand zijn, wil het rechtens mogelijk zijn om geheel aan dit identiteitsverschil voorbij te gaan, en het handelen van [gedaagde 2] ten aanzien van Trion E-ketel als het handelen van [gedaagde 1] aan te merken. Zoals gezegd, het enkele gegeven dat [gedaagde 2] bestuurder is van [gedaagde 1] is daarvoor onvoldoende. Immers: wie weet van hoeveel vennootschappen [gedaagde 2] bestuurder is? Het zou dan naar het oordeel van de rechtbank volstrekt willekeurig zijn om zijn handelen dan als het handelen van (uitgerekend) [gedaagde 1] aan te merken, en niet, bijvoorbeeld, als het handelen van een van zijn andere vennootschappen – als hij althans van meerdere vennootschappen bestuurder is. Daar is dus meer voor nodig. Uit het standaardarrest ‘Kleuterschool Babbel’ (Hoge Raad 6 april 1979, ECLI:NL:HR:1979:AH8595, NJ 1980/34) volgt dat voor het antwoord op de vraag onder welke omstandigheden een onrechtmatig handelen of nalaten van personen door wie de rechtspersoon aan het rechtsverkeer deelneemt, als eigen onrechtmatig handelen aan een rechtspersoon kan worden toegerekend, beslissend is of dat handelen of nalaten in het maatschappelijk verkeer heeft te gelden als handelen of nalaten van de rechtspersoon zelf. De vraag is dus of het handelen dat [gedaagde 2] wordt verweten in het maatschappelijk verkeer heeft te gelden als het handelen van [gedaagde 1] . Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank wel vereist dat het handelen van [gedaagde 2] in zijn hoedanigheid van bestuurder heeft plaatsgevonden. En daaraan schort het al in deze zaak: het staat niet ter discussie dat [gedaagde 2] nu juist als natuurlijk persoon en niet in zijn hoedanigheid van bestuurder zijn werkzaamheden voor Trion E-ketel heeft verricht. Alleen al die constatering brengt mee dat er onvoldoende aanleiding is om zijn handelen met dat van [gedaagde 1] te vereenzelvigen. Ook in zoverre treft het verwijt van Reduxion c.s. geen doel.
Onrechtmatig concurreren door [gedaagde 2]
5.9.
Ten aanzien van [gedaagde 2] overweegt de rechtbank dat hij jarenlang bij Reduxion c.s. aan de ontwikkeling en productie van de Ecoliner heeft gewerkt, dat hij daarmee in die periode naar niet is betwist bedrijfsgevoelige kennis en ervaring heeft opgedaan en dat hij begin 2020 – na een verschil van inzicht met [A] en [B] over het te volgen pad naar succes – eenzijdig, zonder Reduxion c.s. daarvan in kennis te stellen, heeft besloten om met de Trion E-ketel een concurrerend product te gaan ontwikkelen en vermarkten met gebruikmaking van de hiervoor bedoelde know how. Bovendien heeft hij dat gedaan met gebruikmaking van aan Reduxion c.s. toebehorende materialen en gereedschap naar Reduxion c.s. gemotiveerd heeft gesteld en [gedaagde 2] onvoldoende heeft betwist. Dat sprake is van concurrerende activiteiten volgt reeds uit het feit dat beide ketels elektrische verwarmingsketels zijn, die zich beiden presenteren als alternatieven voor de gangbare, van gas afhankelijke, ketels. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 2] met deze handelswijze tegenover Reduxion c.s. en DSF onzorgvuldig – en daarmee onrechtmatig – heeft gehandeld. Daartoe is met name redengevend dat [gedaagde 2] als indirect bestuurder van Reduxion en DSF een bijzondere verantwoordelijkheid en zorgplicht heeft richting deze vennootschappen, ook al is artikel 2:9 BW niet aan de orde. [gedaagde 2] is bestuurder van [gedaagde 1] , die op haar beurt (mede) bestuurder van Reduxion en DSF is. [gedaagde 2] heeft als enige de volledige zeggenschap in [gedaagde 1] , die jegens Reduxion en DSF gehouden is tot een behoorlijke vervulling van haar taak als bestuurder. Hieruit vloeit voort dat [gedaagde 2] zich de gerechtvaardigde belangen van Reduxion en DSF moet aantrekken en dat hij zich dient te onthouden van met Reduxion en DSF concurrerende activiteiten. Die bijzondere verantwoordelijkheid en zorgplicht blijken ook uit (het onder meer tot [gedaagde 2] als meerderheidsaandeelhouder van [gedaagde 1] gerichte) artikel 3 lid 2 onder d van de bestuurs- en aandeelhoudersovereenkomst, waarvan de strekking is dat zonder toestemming geen met Reduxion concurrerende werkzaamheden mogen worden verricht.
Voor zover [gedaagde 2] heeft willen betogen dat het hem na februari 2020 vrijstond om aan de ontwikkeling van de Trion E-ketel te werken, omdat Reduxion nadien geen activiteiten terzake meer zou hebben verricht en hij geen managementvergoeding meer ontving, snijdt dat betoog geen hout. Reduxion c.s. heeft middels overlegging van haar producties 33 tot en met 36 overtuigend aangetoond dat Reduxion c.s. ook na februari 2020 is doorgegaan en nog steeds doorgaat met de ontwikkeling, productie en verkoop van de Ecoliner en [gedaagde 2] heeft niet betwist dat was afgesproken dat vergoedingen (weer) zouden volgen zodra de Ecoliner winst zou opleveren.
Heeft [gedaagde 2] dus onrechtmatig gehandeld jegens Reduxion en DSF, naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volgehouden, althans niet zonder nadere toelichting, die echter ontbreekt, dat hij ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens Zeus Beton en [eiser 3] .
De andere gedaagden: [gedaagde 3] , [gedaagde 6] , E-Ketel en ReDe Holding
5.10.
De gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van [gedaagde 3] , [gedaagde 6] ,
E-Ketel en ReDe Holding zal worden afgewezen. Van onrechtmatig handelen jegens Reduxion en/of DSF door deze gedaagden is in onvoldoende mate gebleken. Door Reduxion c.s. wordt weliswaar gesteld dat [gedaagde 3] , [gedaagde 6] , E-Ketel en ReDe Holding haar bewust en met gebruikmaking van het handelen van [gedaagde 2] (en zijn holding) beconcurreren en dat zij daardoor onrechtmatig handelen jegens Reduxion, maar Reduxion c.s. heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om deze vordering tegen [gedaagde 3] , [gedaagde 6] , E-Ketel en ReDe Holding te onderbouwen. Uit het enkele gegeven dat [gedaagde 2] aan de Trion E-ketel is gaan werken, vloeit niet zonder meer voort dat [gedaagde 3] , [gedaagde 6] , E-Ketel en ReDe Holding daardoor eveneens onrechtmatig handelen jegens Reduxion en DSF. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig en die heeft Reduxion c.s. onvoldoende naar voren gebracht.
Tussenconclusie
5.11.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat alleen [gedaagde 2] op de door Reduxion c.s. gestelde gronden jegens Reduxion en DSF uit onrechtmatige daad aansprakelijk is. Dit betekent dat de in rov. 4.1. sub (1) bedoelde verklaring voor recht alleen jegens [gedaagde 2] toewijsbaar is.
(Omvang) schade?
5.12.
[gedaagde 2] is op de voet van artikel 6:162 BW tegenover Reduxion en DSF schadeplichtig.
5.13.
Reduxion c.s. stelt dat de waardevermindering van de ondernemingen van Reduxion en DSF moet worden begroot op € 1.000.000,00, zijnde de kosten van de investeringen die de afgelopen jaren in de ontwikkeling van de Ecoliner zijn gedaan en welke investeringen door de aan [gedaagde 2] verweten onrechtmatige gedragingen (grotendeels) zijn verdampt, te vermeerderen met een bedrag gelijk aan de gederfde en nog te derven winst en van de overige schade die Reduxion en DSF hebben geleden en nog zullen lijden.
5.14.
[gedaagde 1] c.s. betwist de hoogte van de door Reduxion c.s. gestelde schade. Daartoe voert [gedaagde 1] c.s. aan dat als Reduxion c.s. als schadevergoeding anders dan in geld een goed werkende Trion E-ketel met een patent, tekeningen, schema's, etc. om niet verkrijgt, dan wel (als de procedure tussen enerzijds Zeus Beton en anderzijds [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met zaaknummer C/08/274530 / HA ZA 21-487 niet wordt beëindigd) tegen een gedeeltelijke vergoeding van € 100.000,00 van de ontwikkelingskosten van zeker
€ 357.071,00, er geen plaats meer is voor een veroordeling tot meer en/of andere schadevergoeding, hoe dan ook genaamd. Volgens [gedaagde 1] c.s. kan Reduxion c.s. met de Trion E-ketel zo de markt op en omzet maken, in een tijd waar de markt om elektrische verwarmingsketels als de Trion E-ketel schreeuwt. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst [gedaagde 1] c.s. naar haar productie 4 (investeringsoverzicht Trion E-ketel).
5.15.
De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op de verklaring van [gedaagde 2] ter zitting dat ongeveer tien Trion E-ketels (zakelijk) zijn verkocht met een nettowinst van circa € 1.500,00 per ketel, de mogelijkheid dat Reduxion en DSF schade hebben geleden voldoende is onderbouwd en aannemelijk is geworden. Tegelijkertijd is de omvang van die schade in dit stadium nog te ongewis. Dit betekent enerzijds dat de rechtbank niet alvast, zoals door Reduxion c.s. is gevorderd, een bedrag van tweemaal € 500.000,00 als voorschot op de schadevergoeding zal toewijzen, maar dat voor het bepalen van de omvang van de schade, anderzijds, de zaak naar de schadestaatprocedure zal worden verwezen, zoals Reduxion c.s. eveneens heeft verzocht.
Ten aanzien van de IE-rechten m.b.t. de Trion E-Ketel
5.16.
Reduxion c.s. vordert dat [gedaagde 1] c.s. alle IE-rechten met betrekking tot de Trion E-ketel aan Reduxion om niet overdraagt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Reduxion c.s. echter onvoldoende onderbouwd op welke grond Reduxion gesteld zou moeten worden in de positie van rechthebbende op de verschillende IE-rechten die volgens haar aan [gedaagde 2] of [gedaagde 1] c.s. ter zake de Trion E-ketel toekomen. Bovendien valt niet in te zien welk belang Reduxion c.s. daarbij heeft, naast de vordering tot schadevergoeding in geld waarvoor de zaak naar de schadestaatprocedure zal worden verwezen. Daarbij komt dat de schadevergoeding strekt tot herstel: deze dient ertoe dat Reduxion en DSF in de situatie moeten worden gebracht waarin zij zouden hebben verkeerd als [gedaagde 2] niet onrechtmatig zou hebben gehandeld. De IE-rechten zouden aan [gedaagde 2] als uitvinder toekomen. Door toewijzing van de gevorderde overdracht van de IE-rechten krijgt Reduxion meer dan waar zij recht op heeft. De rechtbank wijst deze vordering dan ook af.
Ten aanzien van de gevorderde staking van alle activiteiten m.b.t. de Trion E-ketel, etc.
5.17.
Nu hiervoor is geoordeeld dat [gedaagde 2] tegenover Reduxion en DSF onrechtmatig heeft gehandeld, dient hij alle activiteiten met betrekking tot de (verdere) ontwikkeling, assemblage, productie, vermarkting en verkoop c.q. verhuur van de Trion
E-Ketel te staken en dit schriftelijk aan Reduxion en DSF te bevestigen. Nu in elk geval vaststaat dat [gedaagde 2] de Trion E-ketel heeft ontwikkeld, maar niet duidelijk is wat zijn precieze rol is bij de andere genoemde activiteiten, zal de betreffende vordering worden toegewezen in die zin dat [gedaagde 2] zijn aandeel in de (verdere) ontwikkeling van de Trion E-ketel, in welke vorm dan ook, dient te staken en voor zover hij een aandeel heeft in de andere genoemde activiteiten, in welk vorm dan ook, hij ook die activiteiten dient te staken en dat hij een en ander schriftelijke dient te bevestigen aan Reduxion en DSF. De dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd. Ten aanzien van de Hexon-ketel heeft [gedaagde 1] c.s. voldoende gemotiveerd toegelicht dat de door Reduxion c.s. als productie 48 in het geding gebrachte e-mail van [gedaagde 2] van 6 oktober 2020 aan [gedaagde 6] en [gedaagde 3] , met daarbij onder meer gevoegd een overzicht van het aantal in 2021 en 2022 te verkopen Hexon ketels, slechts een praatstuk was en dat deze ketel voor de zakelijke markt vanwege de technische complexiteit nooit tot ontwikkeling is gekomen. De gevorderde staking dient in zoverre te worden afgewezen.
5.18.
De gevorderde verwijdering van de website van E-Ketel ontbeert iedere toelichting, waaronder de juridische grondslag, en moet daarom worden afgewezen.
5.19.
Ten aanzien van de vordering dat [gedaagde 1] c.s. alle Trion E-ketels die zij en derden onder zich heeft (terugroept en) aan Reduxion c.q. DSF overdraagt, heeft Reduxion c.s. niet toegelicht welk belang zij daarbij heeft. Voor zover dit belang is gelegen in het verkrijgen van schadevergoeding merkt de rechtbank op dat een en ander in de schadestaatprocedure moet worden beoordeeld. Deze vordering komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
5.20.
Reduxion c.s. vordert dat [gedaagde 1] c.s. schriftelijk (per e-mail) aan Reduxion en DSF informatie verstrekt over (i) het aantal Trion E-ketels dat zij heeft geproduceerd, (ii) een lijst van alle (rechts)personen die een Trion E-ketel (a) hebben geoffreerd gekregen, inclusief de betreffende offertes, (b) hebben gekocht of gehuurd, inclusief de betreffende koop- respectievelijk huurovereenkomsten en (c) anderszins geleverd hebben gekregen of onder zich hebben, waaronder ook [gedaagde 1] c.s. en aan hen gelieerde partijen en (iii) een overzicht (met bewijsstukken) van de betaalde koop- c.q. huurprijzen voor de verkochte respectievelijk verhuurde Trion E-ketels en de daarmee gerealiseerde omzet. Reduxion c.s. beoogt met deze informatie inzicht te verkrijgen in de omvang van de door haar geleden schade.
Naar het oordeel van de rechtbank hoort al deze informatie thuis in de schadestaatprocedure (zie 5.15). Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
5.21.
Reduxion c.s. vordert ook dat [gedaagde 1] c.s. schriftelijk (per e-mail) aan Reduxion en DSF alle informatie verstrekt die [gedaagde 1] c.s. met elkaar heeft gedeeld (digitaal, hard copy dan wel mondeling) over (i) (de ontwikkeling en productie van) de elektrische verwarmingsketel door Reduxion en DSF (de Ecoliner en diens voorgaande prototypen) en alle technische onderdelen en testresultaten daarvan en (ii) de leveranciers van Reduxion en DSF en de prijzen die zij met hen is overeengekomen. Daarnaast vordert Reduxion c.s. dat [gedaagde 1] c.s. alle kopieën die zij van deze informatie heeft (digitaal dan wel hard copy) vernietigt en Reduxion en DSF daarvan bewijs verstrekt en schriftelijk (per e-mail) bevestigt dat zij deze informatie niet met derden heeft gedeeld of zal delen en niet anderszins zal aanwenden ten voordele van zichzelf of derden. Tot slot vordert Reduxion c.s. dat [gedaagde 1] c.s. schriftelijk (per e-mail) aan Reduxion en DSF alle informatie verstrekt over de inhoud van de afspraken die [gedaagde 1] c.s. heeft gemaakt over en in het kader van haar samenwerking tot ontwikkeling, assemblage, productie, vermarkting en verkoop c.q. verhuur van de Trion E-ketel en Reduxion en DSF ten bewijze daarvan afschriften verstrekt van de onderling gesloten overeenkomsten.
5.22.
Nog daargelaten dat Reduxion c.s. deze vorderingen onvoldoende onderbouwd heeft toegelicht, is hiervoor reeds geoordeeld dat [gedaagde 2] tegenover Reduxion onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat Reduxion c.s. geen belang heeft bij toewijzing van de in 5.21 genoemde vorderingen. Dit betekent dat het gevorderde sub IV onderdelen b t/m g, zoals geformuleerd in de akte houdende wijziging/vermeerdering van eis, moet worden afgewezen.
Ten aanzien van de aandelen van [gedaagde 1] in Reduxion en DSF
5.23.
Reduxion c.s. vordert dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] meewerken aan de overdracht van alle door [gedaagde 1] gehouden aandelen in het geplaatste kapitaal van Reduxion voor een koopprijs van € 0,01 per aandeel aan Zeus Beton en [eiser 3] , in gelijke delen, onder meer door ondertekening van de daartoe vereiste notariële akte, alsmede te bepalen dat, indien [gedaagde 1] c.q. [gedaagde 2] hieraan niet voldoet, het vonnis in de plaats zal treden van de benodigde partijverklaring van [gedaagde 1] c.q. [gedaagde 2] , en notaris mr. H. Oosterdijk te Nijmegen zal zijn gemachtigd om alle ter zake van de eigendomsoverdracht van deze aandelen vereiste formaliteiten te vervullen. Ditzelfde geldt voor de aandelen van [gedaagde 1] in het geplaatste kapitaal van DSF, met dien verstande dat de aandelenoverdracht dient te geschieden aan Zeus Beton tegen een koopprijs van € 1,00 per aandeel. Daarbij beroept Reduxion c.s. zich op artikel 3 lid 2 onder d van de bestuurs- en aandeelhoudersovereenkomst en artikel 2:336 lid 1 BW. Ten aanzien van de aandelen van [gedaagde 1] in DSF beroept Reduxion c.s. zich ook op “
de mondelinge overeenkomst die zij hierover met [gedaagde 2] Holding heeft bereikt op de algemene vergaderingen van DSF op 31 mei 2021 en van Reduxion op 10 juni 2021 (zie Producties 14 en 15).”
5.24.
[gedaagde 1] c.s. voert als verweer dat zij nooit heeft ingestemd met de notulen van de ava van Reduxion van 10 juni 2021 waarin onder meer het volgende is neergelegd:
2. Overdracht aandelen DSF naar Reduxion BV
(…).
Nu heeft [gedaagde 2] in de vergadering van DSF op 31 mei jl opeens aangegeven, totaal onverwacht, dat hij van zijn aandelen DSF af wil. In één adem noemde hij dat hij ook van zijn aandelen Reduxion af wil.
[A] wil het nu graag bespreken; en vooral ook wat de consequenties ervan zijn en of iedereen zich daarin kan vinden, op welke termijn eea dan plaats zou moeten gaan vinden enz.
[A] herhaalt wat ze ook bij de vergadering van DSF zei en zegt dat ze het raar vindt dat hij nu opeens (!) van zijn aandelen af wil. Of [gedaagde 2] dat uit kan leggen.
[gedaagde 2] geeft aan dat de Ecoliner helemaal niets waard is en eruit wil stappen. (…).
5.25.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagde 2] als middellijk aandeelhouder van Reduxion bij e-mail van 11 mei 2020 zijn agendapunten voor de ava van Reduxion op 15 mei 2020 heeft doorgegeven. Eén van deze punten betreft “Eventuele aanbieding aandelen”. Daarna heeft [gedaagde 2] bij e-mail van 2 juni 2020 zijn medeaandeelhouders opgeroepen voor een ava van Reduxion op 17 juni 2020 met het onderwerp “ [gedaagde 2] holding biedt zijn aandelen aan met de nummers 1 t/m 3332 (⅓ deel van de totale aandelen)” als één van de twee agendapunten. Op dezelfde dag heeft [A] hierop afwijzend gereageerd. Volgens haar is dit geen onderwerp dat op een ava thuishoort en heeft zij [gedaagde 2] voorgesteld om (namens [gedaagde 1] ) met een schriftelijk aanbod te komen dat al dan niet door Zeus Beton en [eiser 3] zal worden aanvaard. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 2] een dergelijk aanbod heeft gedaan. Vervolgens is het onderwerp (opnieuw) besproken tijdens de ava van DSF op 31 mei 2021 en daarna geagendeerd voor de ava van Reduxion op 10 juni 2021, waarvan [A] de hiervoor aangehaalde notulen heeft gemaakt.
5.26.
De rechtbank stelt vast dat de bestuurs- en aandeelhoudersovereenkomst met [gedaagde 1] en niet met [gedaagde 2] is gesloten. Voor [gedaagde 2] geldt geen aanbiedingsplicht bij (persoonlijke) concurrerende nevenactiviteiten zonder toestemming van de andere aandeelhouders. Dit sluit evenwel niet uit dat deze activiteiten tegenover Reduxion c.s. onrechtmatig kunnen zijn, waarvoor de aanbiedingsplicht zou kunnen gelden vanwege het onrechtmatige karakter van deze concurrentie. Hoewel voldoende is komen vast te staan dat [gedaagde 1] bereid was om afstand te doen van haar aandelen in Reduxion en DSF en Zeus Beton schriftelijk en tijdig heeft meegedeeld dat Zeus Beton en [eiser 3] tot eventuele koop bereid zijn als [gedaagde 1] met een redelijk aanbod komt, heeft Reduxion c.s. onvoldoende onderbouwd onder welke voorwaarden, zoals de koopprijs en de leveringsdatum, de aandelenoverdracht zal plaatsvinden. Dit betekent dat de gevorderde medewerking van [gedaagde 1] aan de overdracht van haar aandelen in zowel Reduxion als DSF moet worden afgewezen.
Ten aanzien van [gedaagde 3]
5.27.
Reduxion c.s. stelt dat [gedaagde 3] zijn verplichtingen voortvloeiende uit artikel 1 lid 1 en artikel 5 van de geheimhoudingsovereenkomst heeft geschonden en dat hij daardoor ingevolge artikel 6 van die overeenkomst boetes heeft verbeurd tot een bedrag van
€ 1.635.000,00 (tweemaal een bedrag van € 150.000,00 en € 1.335.000,00 over de periode van 25 juni tot 28 september 2021 = 89 dagen x € 15.000,00). Volgens Reduxion c.s. was [gedaagde 3] zich hiervan ook heel goed bewust, gelet op het verzoek van [gedaagde 2] om hem uit deze verplichtingen te ontslaan en zijn medewerking aan de constructie waarbij hij evenals [gedaagde 1] c.q. [gedaagde 2] , zonder met naam naar buiten toe zichtbaar te zijn, via E-Ketel en ReDe Holding betrokken is bij de ontwikkeling, productie en verkoop van de Trion E-ketel. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst Reduxion c.s. naar haar producties 41 t/m 48. Volgens Reduxion c.s. blijkt hieruit dat [gedaagde 3] , anders dan hij ter zitting heeft verklaard, intensief en inhoudelijk betrokken is geweest bij de ontwikkeling van zowel de Ecoliner als de Trion E-ketel en bij de samenwerking met [gedaagde 2] en [gedaagde 6] en de aan hen gelieerde vennootschappen om de Trion E-ketel op de markt te brengen.
5.28.
Vast staat dat Reduxion met [gedaagde 3] een geheimhoudingsovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de ontwikkeling van de Ecoliner en dat [gedaagde 3] bij de ontwikkeling van de Trion E-ketel is betrokken. Reduxion c.s. heeft evenwel onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde 3] daarmee zijn geheimhoudingsplicht tegenover Reduxion heeft geschonden. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
5.29.
Reduxion c.s. heeft onvoldoende feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat [gedaagde 3] in het kader van de geheimhoudingsovereenkomst werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de ontwikkeling van de Ecoliner en, zo ja, welke geheime informatie hij over dit product heeft gebruikt bij de ontwikkeling van de Trion E-ketel. Reduxion c.s. heeft dit laatste niet specifiek benoemd. De producties 41 t/m 48 van Reduxion c.s. zijn daarvoor onvoldoende.
5.30.
Ten aanzien van de (stroom)schema’s, tekeningen en onderdelen die [gedaagde 2] en [gedaagde 3] via e-mail in maart t/m juli 2020 met elkaar hebben uitgewisseld, heeft [gedaagde 1] c.s. voldoende gemotiveerd toegelicht dat deze informatie algemeen bekend is en op internet is te vinden en dat daarom sprake is van informatie als bedoeld in artikel 1 lid 2 onder a van de geheimhoudingsovereenkomst waarop de geheimhouding van artikel 1 lid 1 niet van toepassing is.
5.31.
Reduxion c.s. heeft verder gewezen op de ontwerpakten met betrekking tot de oprichting van AWI B.V. (waarvan de partner van [gedaagde 2] enig aandeelhouder en bestuurder zou zijn) en E-Ketel B.V., de daarbij behorende e-mailcorrespondentie tussen [gedaagde 2] en notariskantoor [C] en de e-mailcorrespondentie tussen [gedaagde 2] en beoogd investeerder KieViek Finance. Volgens Reduxion c.s. komt hieruit naar voren dat [gedaagde 2] , [gedaagde 6] en [gedaagde 3] het plan hebben om gezamenlijk als aandeelhouders te participeren in E-Ketel en hun onderlinge verhoudingen als zodanig vast te leggen in een aandeelhoudersovereenkomst, waarbij [gedaagde 2] zou participeren via AWI B.V., welke naam later is gewijzigd in ReDe Holding. Daarvan heeft [gedaagde 1] c.s. echter aangegeven dat dit plan slechts in 'eigen kring' is geuit maar nooit is gerealiseerd en dat dit ook geldt voor de ontwikkeling van de Hexon ketel voor de zakelijke markt, zoals onder meer volgt uit de uittreksels van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van ReDe Holding en E-Ketel. Bovendien blijkt uit genoemde stukken niet welke geheime informatie over de Ecoliner [gedaagde 3] zou hebben gebruikt bij de ontwikkeling en productie van de Trion E-ketel. Ditzelfde geldt voor de aanpassingen die [gedaagde 3] aan de warmtewisselaar van de Trion E-ketel heeft gedaan waardoor deze ketel nog lichter/goedkoper kan worden gemaakt, de – overigens summiere – schriftelijke verklaring van [D] (oud medewerker van Reduxion) van 9 maart 2022, de
e-mailcorrespondentie tussen [gedaagde 2] en leasemaatschappij Mister Green en de aanvraag van de domeinnaam www.e-ketel.nl.
5.32.
Zonder nadere toelichting van Reduxion c.s., die ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat uit de hiervoor genoemde correspondentie niet kan worden afgeleid dat [gedaagde 3] tegenover Reduxion zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Hieruit volgt dat de gevorderde betaling van de beweerdelijk verbeurde contractuele boetes moet worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.33.
Reduxion c.s. maakt tot slot aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten.
5.34.
Nu Reduxion c.s. op geen enkele wijze (de omvang van) de door haar verrichte buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft toegelicht, ligt deze vordering voor directe afwijzing gereed.
Proceskosten
5.35.
Indien meerdere eisers of gedaagden met één advocaat procederen en gezamenlijke standpunten innemen, is het gebruikelijk de proceskosten te verdelen over het aantal partijen dat verliest. [gedaagde 2] zal daarom als de jegens Reduxion en DSF grotendeels in de ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Reduxion en DSF worden veroordeeld. Die proceskosten worden tot op heden begroot op:
  • dagvaarding € 98,52
  • griffierecht € 4.200,00
  • salaris advocaat
Totaal € 16.295,52 x 2/4 = € 8.147,76
5.36.
De door Reduxion en DSF gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten zullen, op de hierna te melden wijze, worden toegewezen.
5.37.
Reduxion c.s. zal als de jegens [gedaagde 1] , [gedaagde 3] , E-Ketel, ReDe Holding en [gedaagde 6] in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde 1] , [gedaagde 3] , E-Ketel, ReDe Holding en [gedaagde 6] worden veroordeeld. Die proceskosten worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat
€ 11.997,00(3 punten x tarief € 3,999,00).
Totaal € 16.197,00 x 5/6 = € 13.497,50
5.38.
De door [gedaagde 1] , [gedaagde 3] , E-Ketel, ReDe Holding en [gedaagde 6] gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten zullen, op de hierna te melden wijze, worden toegewezen.
5.39.
[eiser 3] en Zeus Beton worden als de jegens [gedaagde 2] in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde 2] veroordeeld. Die proceskosten worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat
€ 11.997,00(3 punten x tarief € 3,999,00).
Totaal € 16.197,00 x 1/6 = € 2.699,50
5.40.
De door [gedaagde 2] gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten zullen, op de hierna te melden wijze, worden toegewezen.
In het incident
5.41.
Nu de rechtbank hiervoor op de vorderingen in de hoofdzaak heeft beslist, heeft Reduxion c.s. geen belang meer bij de beoordeling van haar incidentele vorderingen. Die vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
Proceskosten
5.42.
De rechtbank ziet in haar beslissing in de hoofdzaak aanleiding om de proceskosten in het incident te compenseren, in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde 2] aansprakelijk is voor alle door Reduxion en DSF geleden en te lijden schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde 2] , zoals in dit vonnis is overwogen;
6.2.
veroordeelt [gedaagde 2] tot het vergoeden van de schade die Reduxion en DSF hebben geleden en nog zullen lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
6.3.
veroordeelt [gedaagde 2] om binnen 72 uur na betekening van dit vonnis zijn aandeel, in welke vorm dan ook, in de (verdere) ontwikkeling van de Trion E-ketel te staken en gestaakt te houden en, voor zover hij hier een aandeel in heeft, tevens zijn aandeel, in welke vorm dan ook, in de assemblage, productie, vermarkting en verkoop c.q. verhuur van de Trion E-ketel te staken en gestaakt te houden en een en ander schriftelijk (per e-mail) aan Reduxion en DSF te bevestigen, op straffe van een door [gedaagde 2] te verbeuren dwangsom aan ieder van Reduxion en DSF van € 5.000,00 voor iedere overtreding van dit verbod, te vermeerderen met een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat deze overtreding voortduurt, tot een maximum van € 250.000,00;
6.4.
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten, aan de zijde van Reduxion en DSF tot op heden begroot op € 8.147,76, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
6.5.
veroordeelt [gedaagde 2] in de na dit vonnis voor Reduxion en DSF ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
6.6.
veroordeelt Reduxion c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] , [gedaagde 3] , ReDe Holding, E-Ketel en [gedaagde 6] tot op heden begroot op € 13.497,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
6.7.
veroordeelt Reduxion c.s. in de na dit vonnis voor [gedaagde 1] , [gedaagde 3] , ReDe Holding, E-Ketel en [gedaagde 6] ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Reduxion c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
6.8.
veroordeelt [eiser 3] en Zeus Beton in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 2] tot op heden begroot op € 2.699,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
6.9.
veroordeelt [eiser 3] en Zeus Beton in de na dit vonnis voor [gedaagde 2] ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser 3] en Zeus Beton niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
6.10.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in het incident
6.11.
wijst de vorderingen van Reduxion c.s. af;
6.12.
compenseert de proceskosten, in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak en in het incident
6.13.
verklaart dit vonnis – met uitzondering van 6.1., 6.10., 6.11. en 6.12. – uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. C.A. de Beaufort, M.J.C.M. Manders en M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2022.(PS)