ECLI:NL:RBOVE:2022:3079

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
10103882 \ CV EXPL 22-3367
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van Ziektewetuitkering en re-integratieverplichtingen van werknemer

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 17 oktober 2022, staat de vraag centraal of een werkgever de aan een werknemer verschuldigde Ziektewetuitkering mocht verrekenen met een vordering die de werkgever op die werknemer had. Tevens wordt onderzocht of de werkgever de uitbetaling van de Ziektewetuitkering mocht stopzetten omdat de werknemer zijn re-integratieverplichtingen niet zou zijn nagekomen. De eiser, een werknemer die sinds 25 januari 2021 in dienst was bij de gedaagde werkgever, ontving sinds 28 juli 2021 een Ziektewetuitkering. De werkgever, die eigenrisicodrager is voor de Ziektewet, heeft de uitkering over een bepaalde periode stopgezet en verrekend met te veel betaalde toeslagen door het UWV. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever de beslagvrije voet in acht had moeten nemen bij de verrekening en dat de werknemer recht heeft op de Ziektewetuitkering over de betreffende periode. De rechter concludeert dat de werkgever niet gerechtigd was om de uitbetaling van de Ziektewetuitkering te staken zonder toestemming van het UWV. De vordering van de werknemer tot betaling van de Ziektewetuitkering wordt toegewezen, evenals de wettelijke rente, terwijl de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. De werkgever wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 10103882 \ CV EXPL 22-3367
Vonnis in kort geding van 17 oktober 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. C.C.M. Peper,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
vertegenwoordigd door mevrouw [A] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de mondelinge behandeling en de op die zitting door [eiser] overgelegde aanvullende productie.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

In deze zaak ligt enerzijds de vraag voor of een werkgever de aan een werknemer verschuldigde Ziektewetuitkering mocht verrekenen met een vordering die de werkgever op die werknemer had. Anderzijds is de vraag aan de orde of de werkgever de uitbetaling van de Ziektewetuitkering mocht stopzetten omdat de werknemer zijn re-integratieverplichtingen niet zou zijn nagekomen.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is op 25 januari 2021 in dienst getreden bij [gedaagde] op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van 6 maanden.
3.2.
[eiser] is ziek uit dienst gegaan en ontvangt sinds 28 juli 2021 een Ziektewetuitkering.
3.3.
[gedaagde] is eigenrisicodrager voor de Ziektewet. Dit betekent dat zij zelf verantwoordelijk is voor de uitvoering van de Ziektewet voor onder meer werknemers van wie de dienstbetrekking tijdens ziekte eindigt.
3.4.
[eiser] heeft van het UWV een toeslag ontvangen op zijn Ziektewetuitkering.
3.5.
[eiser] heeft over de periode vanaf 18 juli 2022 geen Ziektewetuitkering meer van [gedaagde] ontvangen.
3.6.
Naar aanleiding van een verzoek van de gemachtigde van [eiser] tot betaling van de Ziektewetuitkering over de periode van 18 juli tot en met 14 augustus 2022 heeft [gedaagde] kenbaar gemaakt dat zij die uitkering heeft verrekend met te veel door het UWV aan [eiser] betaalde toeslagen die het UWV van [gedaagde] heeft teruggevorderd.
3.7.
Nadat de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] wederom tot betaling had aangeschreven, heeft [gedaagde] haar op 8 september 2022 een e-mail gestuurd waarin onder meer het volgende vermeld staat:
[eiser] wil op geen enkele wijze meewerken aan de re-integratie die hem is geadviseerd door de bedrijfsarts (al maanden geleden). Bij zijn laatste bezoek aan deze bedrijfsarts heeft [eiser] zich dusdanig misdragen dat de bedrijfsarts zich ernstig bedreigd voelde en heeft aangegeven hem niet meer te willen zien (..).
Aangezien [eiser] niet meewerkt aan de re-integratie, zijn wij formeel niet meer betalingsplichtig. In die zin hebben we al te veel betaald, aangezien we de vordering verrekend hebben met de betaling. (…)
3.8.
Bij brief van 15 september 2022 heeft [gedaagde] aan [eiser] kenbaar gemaakt dat zij overgaat tot het stopzetten van zijn “loonbetaling” omdat hij niet meewerkt aan zijn re-integratie. In die brief staat ook vermeld dat [gedaagde] in juli 2022 een deskundigenoordeel heeft aangevraagd bij het UWV en nog altijd in afwachting is van dat oordeel.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – samengevat – [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te veroordelen tot betaling van:
I. het salaris over de periode 18 juli tot en met 14 augustus 2022 en 15 augustus tot en met 9 september 2022 van twee keer € 1.088,80 bruto, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging en een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente;
II. het toekomstige salaris over de maanden zolang het dienstverband voortduurt;
III. een bedrag van € 150,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en tot betaling van de nakosten;
IV. de kosten van deze procedure en de incassokosten indien deze proceskosten niet betaald worden.
4.2.
[gedaagde] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering.
5.2.
[eiser] tracht met dit kort geding, kort gezegd, te bewerkstelligen dat hij vanaf 18 juli 2022 alsnog een Ziektewetuitkering ontvangt.
5.3.
[gedaagde] heeft de Ziektewetuitkering over de periode van 18 juli tot en met 14 augustus 2022 – die kennelijk op 17 augustus 2022 betaald had moeten zijn – vanwege verrekening niet aan [eiser] voldaan. Volgens [gedaagde] bleek de toeslag op de Ziektwetuitkering die [eiser] van het UWV ontving namelijk te hoog te zijn en diende [eiser] een deel van die toeslag terug te betalen. Omdat het UWV het te veel betaalde bedrag bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht, heeft [gedaagde] dat bedrag verrekend met de uitkering van [eiser] , aldus [gedaagde] .
5.4.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] niet bevoegd was om het volledige bedrag aan te veel betaalde toeslagen in één keer te verrekenen met zijn uitkering. Volgens hem had [gedaagde] op grond van de wet namelijk rekening moeten houden met de beslagvrije voet.
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] inderdaad de beslagvrije voet in acht had moeten nemen bij de verrekening van haar vordering op [eiser] . Op grond van artikel 6:135 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW) is een schuldenaar namelijk niet bevoegd tot verrekening, voor zover beslag op de vordering van de wederpartij niet geldig zou zijn. Een beslag onder een derde op een of meer vorderingen van de schuldenaar tot periodieke betalingen waaraan een beslagvrije voet is verbonden, is ingevolge het bepaalde in artikel 475b lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) slechts geldig voor zover een periodieke betaling de beslagvrije voet overtreft. Het recht van [eiser] op een Ziektewetuitkering betreft een dergelijke vordering tot periodieke betaling waaraan een beslagvrije voet is verbonden. In artikel 475c lid 1 sub c Rv is namelijk bepaald dat aan vorderingen tot periodieke betaling van uitkeringen op grond van sociale zekerheidswetten – zoals de Ziektewet – een beslagvrije voet is verbonden.
5.6.
Het voorgaande betekent dat [eiser] over de periode 18 juli tot en met 14 augustus 2022 minimaal recht heeft op een Ziektewetuitkering ter hoogte van de beslagvrije voet. De kantonrechter beschikt echter niet over gegevens om de hoogte van de beslagvrije voet vast te stellen, terwijl de aard van een kort geding procedure zich ertegen verzet om hiernaar onderzoek te doen. Aangezien het op de weg van [gedaagde] had gelegen om actie te ondernemen teneinde de beslagvrije voet van [eiser] te bepalen en zij wat dit betreft nalatig is gebleven, is de kantonrechter van oordeel dat het ontbreken van gegevens over de beslagvrije voet voor risico van [gedaagde] dient te komen. De kantonrechter zal daarom het gehele over de periode van 18 juli tot en met 14 augustus 2022 gevorderde bedrag van
€ 1.088,80 toewijzen.
5.7.
[gedaagde] heeft de Ziektewetuitkering over de periode van 15 augustus tot en met 9 september 2022 niet betaald omdat [eiser] volgens haar zijn re-integratieverplichtingen niet is nagekomen.
5.8.
[eiser] betwist dat hij zijn re-integratieverplichtingen niet is nagekomen en stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] pas ziekengeld mag inhouden na toestemming van het UWV. Volgens [eiser] heeft het UWV die toestemming niet gegeven, zodat [gedaagde] helemaal niet gerechtigd was om zijn uitkering stop te zetten.
5.9.
De kantonrechter is van oordeel dat de vraag of [eiser] zijn
re-integratieverplichtingen niet is nagekomen in het midden kan blijven. Het standpunt van [eiser] dat [gedaagde] pas na toestemming van het UWV ziekengeld mag inhouden is namelijk juist. In artikel 63a lid 1 van de Ziektewet is bepaald dat de eigenrisicodrager met betrekking tot de personen die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden, werkzaamheden verricht ter zake van de voorbereiding van besluiten inzake uitkeringen op grond van de Ziektewet. In de minsteriële Regeling werkzaamheden, administratieve voorschriften en kosten eigenrisicodragen ZW zijn nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel. Uit artikel 2 van die regeling en de toelichting daarop (die te vinden is in de Staatscourant 2009, 20617) volgt dat de eigenrisicodrager met betrekking tot onder meer het weigeren van ziekengeld en het toepassen van een maatregel op de uitkering via een door het UWV daartoe beschikbaar gesteld formulier een voorstel voor een beslissing aan het UWV dient te doen en dat het UWV daarover vervolgens een beslissing moet nemen en via een beschikking bekend moet maken.
5.10.
[gedaagde] heeft niet weersproken dat zij bij het UWV geen toestemming heeft gevraagd voor het stopzetten van de uitkering. Weliswaar heeft [gedaagde] bij het UWV een deskundigenoordeel aangevraagd, maar deze aanvraag betreft niet een voorstel in voornoemde zin. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat van een dergelijk voorstel geen sprake is, laat staan van een beschikking van het UWV omtrent het stopzetten van de Ziektewetuitkering. Alleen al om die reden was [gedaagde] niet gerechtigd om de uitbetaling van de Ziektewetuitkering aan [eiser] te staken. De vordering tot betaling van de Ziektewetuitkering over de periode van 15 augustus tot en met 9 september 2022 zal derhalve ook worden toegewezen.
5.11.
[eiser] vordert ook betaling van de wettelijke verhoging, maar deze acht de kantonrechter niet toewijsbaar. De aan [eiser] verschuldigde Ziektewetuitkering betreft namelijk geen loon als bedoeld in artikel 7:625 BW. In verband met de vertraging in de betaling kan [gedaagde] wel aanspraak maken op betaling van de wettelijke rente. Nu de betaling van de Ziektewetuitkering achteraf plaatsvindt, zal de wettelijke rente over de uitkering over de periode van 15 augustus tot en met 9 september 2022 pas worden toegewezen vanaf de datum dat [gedaagde] met de betaling van die uitkering in verzuim is geraakt.
5.12.
[eiser] maakt ook aanspraak op betaling van ‘het toekomstige salaris over de maanden zolang het dienstverband voortduurt’. Hij heeft ter zitting toegelicht dat met die vordering wordt bedoeld dat [gedaagde] moet worden veroordeeld tot betaling van de toekomstige Ziektewetuitkeringen. De kantonrechter ziet in deze vordering aanleiding [gedaagde] te veroordelen tot hervatting van de betaling van de Ziektewetuitkering aan [eiser] , met dien verstande dat alsnog verrekening kan plaatsvinden met inachtneming van artikel 6:135 sub a BW, zoals hiervoor onder 5.5 overwogen.
5.13.
Het gevorderde bedrag van € 150,00 aan buitengerechtelijke incassokosten zal tot slot worden afgewezen, omdat [eiser] op dit punt niet aan zijn stelplicht – die in het onderhavige geval moet worden getoetst aan het bepaalde in Rapport Voor-werk II – heeft voldaan.
5.14.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden tot op heden begroot op € 86,00 aan griffierecht, een bedrag van € 747,00 aan salaris gemachtigde en een bedrag van € 124,00 aan nakosten. Dit is in totaal € 957,00. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten explootkosten niet mogelijk.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 2.177,60 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van
€ 1.088,80 vanaf 22 augustus 2022 en over het resterende bedrag van € 1.088,80 vanaf de verzuimdatum tot aan de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot hervatting van de betaling van de aan [eiser] verschuldigde Ziektewetuitkering;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 957,00;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken door mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek op 17 oktober 2022.
(DM(O)