ECLI:NL:RBOVE:2022:3002

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
9535980 \ CV EXPL 21-4717
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad bij verbouwing van een uitbouw en geschil over erfgrens

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, staat de vraag centraal of gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld bij de verbouwing van de uitbouw van haar woning. Eiser stelt dat gedaagde een stalen balk over de erfgrens heeft geplaatst, wat schade aan zijn eigendom heeft veroorzaakt. De procedure begon met een tussenvonnis op 1 februari 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 23 mei 2022. De kantonrechter heeft partijen de kans gegeven om een minnelijke regeling te treffen, maar dit is niet gelukt. Eiser heeft vervolgens zijn vorderingen geformuleerd, waaronder het herstel van de gevel en binnenmuur van zijn woning, en het verbod voor gedaagde om aan zijn muur te bevestigen of daarin te boren.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de stalen balk daadwerkelijk aan zijn zijde van de erfgrens is geplaatst. Eiser is in de gelegenheid gesteld om zijn stelling nader te onderbouwen. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de muur tussen de woningen mandelig is, wat betekent dat gedaagde recht heeft om tegen deze muur aan te bouwen, mits dit geen schade toebrengt aan eiser. De vorderingen van eiser met betrekking tot de verankering van de uitbouw en de cementvlek aan de gevel zijn afgewezen, omdat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering door eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9535980 \ CV EXPL 21-4717
Vonnis van 11 oktober 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. Ph.J.N. Aarnoudse,
toevoegingsnummer: 2GH5100
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. E.N.A. van Kuijeren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 februari 2022, waarin is bepaald dat een mondelinge behandeling zou worden gehouden;
- de e-mail van 9 februari 2022 met productie 5 van de zijde van [eiser] ;
- de mondelinge behandeling op 23 mei 2022, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
1.2.
In overleg met partijen heeft de kantonrechter de zaak aangehouden om partijen de mogelijkheid te geven een minnelijke regeling te treffen. Nadat partijen de kantonrechter hebben bericht dat zij er onderling niet zijn uitgekomen, heeft de kantonrechter bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.Inleiding

2.1.
Dit geschil tussen partijen gaat over de vraag of [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld bij de verbouwing van de uitbouw van haar woning.
2.2.
De kantonrechter zal [eiser] in de gelegenheid stellen om zijn stelling dat de stalen balk in zijn muur is geplaatst, nader te onderbouwen. De overige onderdelen van de (primaire) vordering zullen worden afgewezen.

3.De feiten

3.1.
[eiser] woont aan de [adres 1] in [plaats] . De woning van [eiser] heeft een uitbouw aan de achterzijde van de woning.
3.2.
[gedaagde] heeft in 2021 de woning aan de [adres 2] in [plaats] gekocht. Voordat [gedaagde] de woning betrok, zijn door de verkoper van de woning werkzaamheden verricht om de woning op de overeengekomen wijze aan [gedaagde] te kunnen leveren. Daarbij is onder andere de oude uitbouw gesloopt en een nieuwe uitbouw geplaatst.

4.Het geschil

4.1.
Volgens [eiser] heeft [gedaagde] inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [eiser] . Er zijn gaten geboord in zijn muur, zijn muur is als draagmuur gebruikt, er is een stalen balk aangebracht in de achtergevel van zijn woning en er zijn balken verankerd in de muur van zijn uitbouw. [gedaagde] heeft daarmee onrechtmatig gehandeld en dus onrechtmatig hinder toegebracht aan [eiser] als eigenaar van zijn woning. De hinder heeft dusdanig ernstige vormen aangenomen dat dit naar algemene maatschappelijke normen onaanvaardbaar is. Ook heeft [gedaagde] volgens [eiser] misbruik van recht gemaakt. De belangenuitoefening aan de zijde van [gedaagde] staat niet in verhouding tot de belangen van [eiser] die nu zijn geschaad, aldus [eiser] .
4.2.
[eiser] vordert daarom bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I.
Primair: dat [gedaagde] wordt veroordeeld om op de kortst mogelijke termijn, maar uiterlijk binnen één maand na het te wijzen vonnis, op eigen kosten de gevel van de woning van [eiser] en de binnenmuur te herstellen en terug te brengen in de oorspronkelijke staat en daartoe de stalen balk te verwijderen, met inbegrip van een aanpassing aldus dat de uitbouw niet langer verankerd zal zitten aan de muur van de uitbouw van [eiser] , en voor zover de gaten zijn afgedekt door cement, dit cement te verwijderen en te vervangen door identieke bakstenen als de bakstenen waaruit de gevel is opgebouwd, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan, dat [gedaagde] de verplichting niet of niet geheel nakomt;
II.
Subsidiair: wanneer [gedaagde] niet handelt overeenkomstig het onder I primair gevorderde, binnen één maand na het te wijzen vonnis, [eiser] te machtigen om herstel te laten verrichten, waarbij de kosten volledig door [gedaagde] zullen worden vergoed;
III. [gedaagde] te verbieden om op enigerlei wijze zaken te bevestigen aan de buitenmuur van de aanbouw van [eiser] en/of aan te brengen en/of daarin te boren en/of als ankerpunt te gebruiken, voor het realiseren van welk bouwwerk dan ook, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan, dat [gedaagde] dit verbod niet of niet geheel zal nakomen;
IV. een verklaring voor recht af te geven dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en zo mogelijk nog te lijden schade;
V. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te vergoeden de door hem geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente;
VI. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] een voorschot op de schade van € 750,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
VII. althans een zodanige beslissing te nemen als de kantonrechter vermeent te behoren, met veroordeling van [gedaagde] in de buitengerechtelijke kosten, de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten.
4.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.

5.De beoordeling

De stalen balk

5.1.
De primaire vordering van [eiser] houdt ten eerste in dat hij wil dat de stalen balk die in de achtergevel tussen beide woningen is geplaatst, wordt verwijderd. Volgens [eiser] is de balk aan zijn zijde van de erfgrens, en dus in zijn muur, geplaatst. Dat de balk inmiddels is afgezaagd en dus niet meer uitsteekt, is geen afdoende oplossing, omdat het deel van de balk dat nog in de muur zit, risico geeft op corrosie of andere problemen die ontstaan door de combinatie van staal en (het water in het) cement. Daarnaast is de plek waar de balk is afgezaagd, afgesmeerd met cement. Dat is esthetisch geen gezicht, aldus [eiser] .
5.2.
[eiser] heeft ter zitting aan de hand van foto’s toegelicht dat de balk zich aan zijn zijde van de erfgrens bevindt. [gedaagde] heeft betwist dat de balk over de erfgrens is geplaatst. Naar het oordeel van de kantonrechter geven de foto’s geen uitsluitsel over de vraag of de balk inderdaad over de erfgrens aan de zijde van [eiser] is geplaatst. Behalve de foto’s is er alleen het door [eiser] overgelegde rapport van een door hem ingeschakelde expert, wiens onderzoek niet in aanwezigheid van beide partijen is uitgevoerd. In het rapport is bovendien niet toegelicht hoe is vastgesteld dat de balk in de muur van [eiser] zit. De kantonrechter ziet aanleiding om [eiser] nader in de gelegenheid te stellen om voldoende onderbouwd en voldoende precies naar voren te brengen waaruit blijkt dat de balk aan zijn zijde van de erfgrens is geplaatst, door verifieerbare gegevens over de erfgrens over te leggen en/of aan te geven welk ander bewijs zijn stelling dat de balk aan zijn zijde van de erfgrens is geplaatst, voldoende kan ondersteunen. [eiser] zal in de gelegenheid worden gesteld om hierover een akte te nemen. [gedaagde] kan daar dan bij antwoordakte op reageren.
5.3.
Over de andere onderdelen uit de primaire vordering zal de kantonrechter hieronder zijn eindbeslissing geven.
Verankering van de uitbouw van [gedaagde] aan de uitbouw van [eiser]
5.4.
heeft te behoeve van zijn primaire vordering ook gesteld dat er balken van de uitbouw van [gedaagde] zijn verankerd aan de muur van zijn uitbouw. [gedaagde] heeft betwist dat haar uitbouw is verankerd aan de uitbouw van [eiser] . Daarnaast is de muur tussen beide uitbouwen mandelig, aldus [gedaagde] .
5.5.
De kantonrechter stelt voorop dat de scheidsmuur die twee gebouwen of werken, welke aan verschillende eigenaars toebehoren, gemeen hebben, gemeenschappelijk eigendom en mandelig is (artikel 5:62 lid 2 BW). Ook mag iedere mede-eigenaar tegen een mandelige scheidsmuur aanbouwen en daarin tot op de helft balken of ankers aanbrengen, mits hij aan de muur geen nadeel toebrengt (artikel 5:67 lid 1 BW).
5.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] , gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] inderdaad tegen de muur heeft aangebouwd of de uitbouw heeft verankerd aan de muur van [eiser] . Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de door [gedaagde] overgelegde foto’s (met name productie 9) juist dat de uitbouw van de woning van [gedaagde] niet meer tegen de muur is aangebouwd. Enkel de stelling van [eiser] dat de uitbouw aan de zijne is verankerd, is daarom onvoldoende. Ook indien vast zou komen te staan dat [gedaagde] wel tegen de muur heeft aangebouwd, dan geldt dat de muur tussen beide erven op grond van artikel 5:62 lid 2 BW mandelig is. Daaruit volgt dat [gedaagde] tegen deze muur aan mag bouwen. [eiser] heeft ook niet gesteld dat [gedaagde] aan deze muur schade heeft toegebracht zoals bedoeld in artikel 5:67 lid 1 BW. Dit deel van de primaire vordering zal daarom worden afgewezen.
Het cement aan de gevel
5.7.
[eiser] heeft naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd dat de gehele cementvlek aan de gevel door of in opdracht van [gedaagde] is aangebracht. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat [eiser] wisselend heeft verklaard over de aanwezigheid van het cement op de gevel. In eerste instantie heeft [eiser] gesuggereerd dat er vóór de werkzaamheden geen cement op de gevel zat. Daarna heeft [eiser] verklaard dat de cementplek al aanwezig was, maar dat deze plek door [gedaagde] is vergroot. Door wisselende stellingen in te nemen, heeft [eiser] onvoldoende duidelijk gemaakt wat de rol van [gedaagde] bij het ontstaan van een (grotere) cementvlek geweest zou zijn, waardoor onduidelijk is of en in hoeverre [gedaagde] daarvan een verwijt kan worden gemaakt. De primaire vordering zal voor wat betreft het verwijderen van het cement dan ook worden afgewezen.
Gevel en binnenmuren
5.8.
Voor zover de primaire vordering verder strekt dan het bovenstaande, geldt dat afgezien van het voorgaande van andere schade aan de gevel van de woning van [eiser] niet is gebleken. Daarnaast heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van schade aan de binnenmuren. Dat had [eiser] eenvoudig kunnen onderbouwen door foto’s over te leggen van eventuele schade.
5.9.
In de dagvaarding en ter zitting is ook de (on)mogelijkheid van het plegen van onderhoud aan het dak van [eiser] besproken. Daaromtrent is door [eiser] echter geen afzonderlijke vordering ingesteld. Dat onderwerp zal hier dan ook buiten beschouwing moeten blijven.
Conclusie
5.10.
[eiser] zal in de gelegenheid worden gesteld om op de rolzitting van 25 oktober 2022 een akte te nemen over hetgeen in 5.2. is overwogen, waarop [gedaagde] daarna mag reageren. De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
verwijst de zaak naar de rol van
25 oktober 2022voor het nemen van een akte door [eiser] over wat onder 5.2. is overwogen;
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2022. (SB)