ECLI:NL:RBOVE:2022:2952

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
08.257959.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord in Schelfhorstpark te Almelo met voorbedachten rade

De rechtbank Overijssel heeft op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 31-jarige man die beschuldigd werd van moord. De zaak betreft een fatale steekpartij die plaatsvond op 24 september 2021 in het Schelfhorstpark in Almelo. De verdachte heeft het slachtoffer, een 54-jarige man, 25 keer gestoken met een stiletto, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, aangezien hij zich had kunnen beraden op zijn daden na een eerdere vermeende verkrachting door het slachtoffer. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 12 jaar op, naast tbs met dwangverpleging, vanwege de ernst van het delict en de psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen schuldig was aan moord, maar ook dat hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar was door zijn ernstige persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek. De vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder de ouders en broer van het slachtoffer, werden toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor affectieschade en uitvaartkosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.257959.21 (P)
Datum vonnis: 14 oktober 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats] ,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP),
nu verblijvende in de P.I. Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 december 2021, 8 maart 2022, 31 mei 2022, 23 augustus 2022, 23 september 2022 en 4 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van officier van justitie
mr. M. Hoekstra, en van wat door verdachte en zijn raadsman, mr. L.C. de Lange, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat door benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en hun advocaat mr. E.M. Keulen, advocaat in Enschede, is gezegd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 8 maart 2022, kort en zakelijk weergegeven, primair op neer dat verdachte (al dan niet met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd en subsidiair dat verdachte (al dan niet met voorbedachten rade) die Lucas zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, waardoor hij is komen te overlijden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 24 september 2021 te Almelo, althans in Nederland, een persoon, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd, door hem met een mes, althans een ander scherp en/of puntig voorwerp,(ongeveer) 29 keer, althans meermaals, in de borst, buik, rug, flanken, hals en meerdere ledematen, in ieder geval in het lichaam, te steken, prikken en/of snijden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 september 2021 te Almelo, althans in Nederland, een persoon, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel, te weten: (ongeveer) 29, althans meerdere, steek- en/of snijverwondingen in de borst, buik, rug, flanken, hals en meerdere ledematen, en/of elders op en/of in het lichaam, waarbij (onder meer) zijn gekliefd en/of geperforeerd en/of doorsneden en/of (anderszins) beschadigd de borstholtes, de buikholte, het hart, de longen en/of de lever met ernstig bloedverlies, hartpomp-, ademhalings- en/of longfunctiestoornissen als gevolg,
heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een mes, althans een ander scherp en/of puntig
voorwerp, (ongeveer) 29 keer, althans meermaals, in de borst, buik, rug, flanken, hals en meerdere ledematen, in ieder geval in het lichaam, te steken, prikken en/of snijden,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de ten laste gelegde voorbedachten rade niet bewezen is. Verdachte heeft met [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) afgesproken in het Schelfhorstpark. Tijdens het gesprek heeft het slachtoffer bevestigd dat hij verdachte twee dagen daarvoor heeft verkracht. Vervolgens heeft hij zijn hand op het been van verdachte gelegd. Dat heeft bij verdachte voor paniek en woede gezorgd. In deze ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft hij gestoken totdat het slachtoffer hem los liet. Verdachte heeft gehandeld in een plotselinge drift. Van een voorgenomen daad of gelegenheid tot beraad was geen sprake.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten en de omstandigheden
De rechtbank heeft op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende vastgesteld.
Op woensdagavond 22 september 2021 hebben verdachte en het slachtoffer elkaar ontmoet in het centrum van Almelo. Nadat ze samen aan het water wat hadden gedronken en drugs hadden gebruikt, zijn ze rond middernacht naar de woning van verdachte gegaan. Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 september 2022 en bij de politie [1] blijkt dat verdachte vermoedt dat hij in zijn woning door het slachtoffer is gedrogeerd, omdat hij merkte dat de drugs die hij van het slachtoffer kreeg anders was, en hij is out gegaan. Toen hij na ongeveer één á anderhalf uur weer bij bewustzijn kwam lag hij in buikligging op de bank, met zijn broek onderaan zijn billen en de knoop open. Het slachtoffer – dat hem kort daarvoor had verteld dat hij op mannen viel – stond op dat moment in de douche, verdachte hoorde de kraan lopen. Het slachtoffer keek geschrokken toen hij even later de woonkamer weer binnen kwam. Verdachte heeft hem de woning laten verlaten. Volgens verdachte kreeg hij overdag bloed bij zijn ontlasting. Toen ontstond bij hem het vermoeden dat hij was gedrogeerd en verkracht door het slachtoffer.
Op vrijdagavond 24 september 2021 in het Schelfhorstpark in Almelo heeft hij het slachtoffer gebeld, omdat hij van hem wilde horen wat er twee dagen eerder precies was gebeurd. Het slachtoffer is toen naar het Schelfhorstpark gekomen. Verdachte en het slachtoffer hebben elkaar ontmoet bij de jeu de boules-baan in het park. Er is een woordenwisseling ontstaan. Verdachte heeft op enig moment een stiletto met een lemmet van 10 tot 12 centimeter uit zijn jaszak gepakt en daarmee meermalen op het slachtoffer ingestoken.
Op 25 september 2021 is geconstateerd dat het slachtoffer is overleden, waarna een schouw is verricht aan zijn lichaam. Uit het pathologieonderzoek blijkt dat het overlijden van het slachtoffer wordt verklaard door de gevolgen van zes steekletsels ter hoogte van de borst en rug. De overige negentien steekletsels en vier snijletsels kunnen door bloedverlies een bijdrage hebben geleverd aan de snelheid van het overlijden. Het steekletsel bevond zich vooral aan de voor- en achterzijde van het bovenlichaam van het slachtoffer. Het diepste steekkanaal was minimaal circa 11,5 centimeter.
Opzet op de dood
Verdachte heeft het slachtoffer dus 25 keer gestoken en 4 keer gesneden, met name in zijn bovenlichaam, met een stiletto met een lemmet van 10 tot 12 centimeter. Die handelingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam vitale organen en diverse slagaders bevinden. Wanneer deze door een messteek worden geraakt, kan dit leiden tot de dood.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de bedoeling had dat het slachtoffer door zijn messteken zou overlijden, en dat hij dus ‘vol opzet’ had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Voorbedachten rade
Vervolgens dient de rechtbank vast te stellen of verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (vgl. HR:2012:BR2342, HR:2013:963 en HR:2014:2761).
Op de avond van het steekincident was [getuige 1] met zijn broertje in het Schelfhorstpark aan het vissen. Verdachte heeft met hem gepraat voordat het slachtoffer in het park was. [getuige 1] is een dag later, op 25 september 2021, door de politie als getuige gehoord. Hij heeft tijdens het verhoor verklaard dat verdachte hem in het park vertelde dat hij later die avond in het park een ontmoeting had met een andere man. Verdachte vertelde hem dat hij een mes bij zich had en dat hij die andere man ging doodmaken. Verdachte heeft het mes ook laten zien. Vrij kort daarna vertelde verdachte dat die andere man er was. Dit heeft [getuige 1] op 1 oktober 2021 herhaald in een gesprek met verbalisant [verbalisant] . [2]
Ruim negen maanden later, op 13 juli 2022 heeft [getuige 1] bij de rechter-commissaris desgevraagd verklaard dat hij niet meer precies weet welke woorden verdachte heeft gebruikt. Dat maakt zijn eerdere verklaring niet onbetrouwbaar. Er is immers sprake van een fors tijdsverloop, terwijl [getuige 1] kort na het incident twee keer tegenover de politie heeft verklaard dat verdachte vertelde dat hij die man ging doodmaken. Verder komt zijn verklaring bij de rechter-commissaris grotendeels, in ieder geval op essentiële onderdelen, overeen met zijn eerdere verklaringen bij de politie.
Bovendien wordt de verklaring van [getuige 1] ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] . Getuige [getuige 2] was die avond van 24 september 2021 met verdachte in het Schelfhorstpark. Hij heeft verklaard dat hij verdachte tegen de vissende jongens hoorde zeggen ‘ik ben hier om iemand dood te maken’ of ‘ik ben hier om iemand te vermoorden’. [getuige 2] heeft dit verklaard op 12 oktober 2021, terwijl hij op dat moment niet bekend kon zijn met de verklaring van [getuige 1] . Dat [getuige 2] daarvoor, op 25 september 2021, heeft verklaard dat hij en verdachte samen het park hadden verlaten en dat verdachte niet bij het steekincident betrokken kon zijn [3] , maakt zijn verklaring op 12 oktober 2021 ook niet onbetrouwbaar. [getuige 2] – die was bevriend met verdachte en hem in eerste instantie wellicht een alibi heeft willen verschaffen – heeft immers al op 27 september 2021 verklaard dat hij toch niet de hele avond bij verdachte was geweest. Ook heeft hij toen al verklaard dat verdachte tegen de jongens in het park heeft gezegd ‘Ik ga iemand doodmaken’ of ‘ik ga iemand vermoorden’. [4] Dat wordt ook ondersteund door vertrouwelijk opgenomen gesprekken van [getuige 2] . In de periode van 12 oktober 2021 tot en met 26 oktober 2021 is [getuige 2] afgeluisterd met behulp van afluisterapparatuur aan zijn scootmobiel. In deze periode heeft [getuige 2] meerdere keren – op 16 oktober 2021 [5] , op 17 oktober 2021 [6] en op 24 oktober 2021 [7] – gezegd dat verdachte tegen jongens die aan het vissen waren heeft verteld dat hij er was om iemand dood te maken of om iemand te vermoorden. [getuige 2] heeft later – op 13 april 2022 – bij de rechter-commissaris verklaard zich niet meer te herinneren of verdachte met de jongens heeft gepraat. Ook dat maakt zijn eerdere verklaring op 12 oktober 2021 niet onbetrouwbaar. Dit verhoor heeft immers ruim zes maanden later plaatsgevonden en [getuige 2] heeft tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris zelf te kennen gegeven dat hij door een auto-ongeluk en drankgebruik niet meer zo’n goed geheugen heeft. Dat [getuige 2] verdachte tegen de jongens heeft horen zeggen dat verdachte er was om iemand dood te maken of om iemand te vermoorden heeft hij dus niet alleen op 12 oktober 2021 bij de politie verklaard, maar ook al op 27 september 2021 bij de politie en tijdens meerdere gesprekken met anderen op 16 oktober 2021, 17 oktober 2021 en 24 oktober 2021.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [getuige 1] op 25 september 2021 en de verklaring van [getuige 2] op 12 oktober 2021 betrouwbaar en geloofwaardig zijn. De rechtbank zal deze verklaringen voor het bewijs gebruiken. Op basis van die verklaringen stelt de rechtbank vast dat verdachte in ieder geval vanaf dat moment, dat was kort voordat het slachtoffer in het park arriveerde, al van plan was om het slachtoffer van het leven te beroven.
Die ontmoeting vond plaats op vrijdagavond 24 september 2021. Dat is ruim anderhalve dag na de vermeende verkrachting van verdachte door het slachtoffer in de nacht van woensdag 22 op donderdag 23 september 2021. Daarna heeft verdachte op 23 september 2021 om 20:06:32 uur een ingesproken bericht verzonden, nadat hij een foto had gestuurd waarop het slachtoffer was te zien: ‘
Wou hem doodsteken voor de deur maar kwam volk aan (..)’. Ook heeft hij op 24 september 2021 tussen 01:27 en 01:37 uur meerdere berichten gestuurd, waaronder: ‘
gister nig 1 willen prikken die had geluk dat er een getuige aan kwam lopen hij wou me drogeren’. Over de vermeende verkrachting door het slachtoffer heeft verdachte tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard dat daar zijn trots is afgenomen. [8]
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat het steken van het slachtoffer de uitvoering was van een plan waarover verdachte zich vanaf de vermeende verkrachting, ruim anderhalve dag voor het steken, heeft kunnen beraden. Hij heeft dus de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven.
Door de verdediging is het verweer gevoerd dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Volgens de verdachte heeft het slachtoffer in het park bevestigd dat hij verdachte had verkracht. Daarna heeft het slachtoffer een hand op zijn been gelegd. Die combinatie zorgde voor paniek en woede. Verdachte is gaan schelden, schreeuwen en slaan, waarop het slachtoffer hem probeerde stil te krijgen. In deze ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft verdachte met het mes gestoken, totdat het slachtoffer hem los liet. Toen is verdachte in totale paniek weggevlucht, aldus de verdachte.
Voor dit scenario is behalve de verklaring van verdachte geen enkel aanknopingspunt in het dossier. Daarnaast wordt dit scenario van de verdachte op onderdelen weersproken door de resultaten van het forensisch onderzoek. Verdachte heeft bijvoorbeeld verklaard dat het gesprek heeft plaatsgevonden bij het voorste bankje naast de jeu de boules-baan, dat zich het dichtst bij het half verharde wandelpad bevindt. Vanaf daar zou het slachtoffer hem, terwijl hij herhaaldelijk door verdachte met het mes werd gestoken, met een hand achter zijn lichaam in de richting van het wandelpad hebben getrokken. Het aangetroffen bloedspoortraject loopt echter tot het achterste bankje. [9] Verder is het moeilijk voor te stellen dat het slachtoffer tot de 29ste messteek – na de laatste messteek liet het slachtoffer volgens verdachte los – in staat is geweest met een arm achter zijn lichaam verdachte mee te trekken in de richting van het wandelpad. Bovendien bevond het steekletsel zich voor een groot deel aan de voorzijde van het bovenlichaam van het slachtoffer.
Behalve zijn eigen verklaring is er dus geen enkele aanwijzing dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling is niet aannemelijk geworden. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen. Ook is niet gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Voor de rechtbank staat vast dat het handelen van de verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 september 2021 te Almelo, een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd, door hem met een mes 29 keer in de borst, buik, rug, flanken, hals en meerdere ledematen te steken en/of snijden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: moord.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van vijftien jaren geëist en TBS met verpleging van overheidswege.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat een gevangenisstraf van vijftien jaren in combinatie met TBS met verpleging van overheidswege veel te fors is. In combinatie met TBS met verpleging van overheidswege is een gevangenisstraf van maximaal zeven jaren passend. Ter onderbouwing heeft de raadsman verwezen naar de zaken met ECLI’s: RBOVE:2022:1507, RBGEL:2014:BZ6965, RBDHA:2013:BZ4762, RBHAA:2003:AH9753.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord. Hij heeft het slachtoffer met veel geweld om het leven gebracht, in een park waar op dat moment meerdere bezoekers aanwezig waren, waaronder kinderen van een scoutinggroep. Bij verdachte leeft het vermoeden dat hij door het slachtoffer is gedrogeerd en verkracht. Toen het slachtoffer dat in het park zou hebben bevestigd, heeft verdachte een stiletto uit zijn jaszak gepakt en het slachtoffer 25 keer gestoken. Het slachtoffer is ter plekke overleden.
Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een volstrekt ontoelaatbare vorm van eigenrichting en hij heeft geen enkel respect gehad voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. En hoewel na de aanhouding van verdachte onderzoek is gedaan naar de vermeende verkrachting, is daarvoor geen bewijs gevonden.
Onvoorwaardelijke gevangenisstraf
Vanwege de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte daarvan heeft de rechtbank allereerst rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Onder meer omdat verdachte zich ruim anderhalve dag over zijn plan om het slachtoffer van het leven te beroven heeft kunnen beraden en het slachtoffer met vele messteken om het leven heeft gebracht, kan deze zaak niet worden vergeleken met de zaken waar de raadsman naar heeft verwezen. Van een gevangenisstraf van zeven jaren, zoals door de raadsman is betoogd, kan daarom geen sprake zijn. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte. [10] Daaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld, ook tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen voor geweldsdelicten. Tot slot heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate moet worden toegerekend en de TBS-behandeling (zoals hierna wordt besproken) die na het uitzitten van de gevangenisstraf nog zal volgen. Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf jaren passend en geboden.
Adviezen deskundigen
Verdachte is geobserveerd in het Pieter Baan Centrum. Om inzicht te krijgen in de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het deskundigenrapport van de psycholoog en de psychiater. [11]
Zij komen tot de conclusie dat verdachte kampt met ernstige persoonlijkheidsproblematiek, verslavingsproblematiek en een met zowel de persoonlijkheidsproblematiek als de verslavingsproblematiek samenhangende kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van
psychotische symptomen. Het is verdachte nooit gelukt te komen tot een langdurige stabiele sociaal-maatschappelijke inbedding. Hij ontbeert probleembesef. Intensieve hulpverlening, waaronder klinische forensische behandeling, heeft mede door voornoemde aspecten geen verandering gebracht in zijn situatie en functioneren. De ernst van de onderliggende persoonlijkheidsproblematiek, met name het ontbreken van een stabiele basis met een gevoel van eigenheid of 'zelf', vormt hiervoor een verklaring. In de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde zou verdachte excessief gebruik gemaakt hebben van alcohol en cocaïne. Uit het dossier komen enkele aanwijzingen naar voren van psychotische symptomen in de periode voorafgaande aan het ten laste gelegde. Ondanks een beperkt zicht op het daadwerkelijke delictscenario wordt in het ten laste gelegde een belangrijke verwevenheid gezien met de beperkingen ten gevolge van de persoonlijkheidsproblematiek. Het gaat dan om de beperkte emotie- en agressieregulatie, vergoelijkende houding ten opzichte van het gebruik van geweld, gebrekkige empathie en een verhoogd wantrouwen. Dit leidt tot het advies om verdachte het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen.
De beschreven psychische problematiek van verdachte is sterk verweven met het risico van
gewelddadig gedrag. De snel opkomende krenking bij verdachte in combinatie met het gebrek aan remming maken dat ook agressieve feiten zoals het ten laste gelegde zich opnieuw kunnen voordoen. Er zijn nauwelijks beschermende factoren aan te wijzen die bijdragen aan het temperen van dit risico. Verdachte mist een feitelijk steunend netwerk. Hij heeft geen sociaal-maatschappelijke inbedding en staat niet open voor daadwerkelijke hulpverlening. De deskundigen achten het risico op ernstig gewelddadig gedrag hoog. Gezien het aan de psychische problematiek verbonden risico wordt behandeling nood
zakelijk geacht. De aard van het geconstateerde risico maakt dat een dergelijke behandeling binnen een beveiligde omgeving plaats dient te vinden.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het advies van de reclassering. [12] Het reclasseringsadvies sluit aan bij voornoemde rapportages.
Ter zitting hebben de deskundigen hun bevindingen toegelicht en het gegeven advies gehandhaafd.
Oplegging maatregel
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog en de psychiater ten aanzien van de psychische stoornis over en maakt deze tot de hare. Dat betekent dat het voor de rechtbank vaststaat dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het feit sprake was van ernstige persoonlijkheidsproblematiek, verslavingsproblematiek en een met zowel de persoonlijkheidsproblematiek als de verslavingsproblematiek samenhangende kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van psychotische symptomen. Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte heeft doorgewerkt in het bewezen verklaarde. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend, zoals ook door de psycholoog en psychiater wordt geconcludeerd.
Dit betekent dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat het bewezen verklaarde hem in verminderde mate kan worden toegerekend. Gezien de ernst van de stoornis, het beschreven hoge recidivegevaar en het gevaar voor anderen als verdachte onbehandeld in de maatschappij terugkeert, acht de rechtbank het opleggen van de terbeschikkingstellingsmaatregel noodzakelijk, nu de veiligheid van de samenleving dit vereist. Omdat behandeling een absoluut vereiste is en het vanwege de problematiek van verdachte onwaarschijnlijk is dat hij zich (blijvend) aan voorwaarden zal kunnen houden, zal daarbij de verpleging van overheidswege worden gelast. Daarom zal de rechtbank de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opleggen.
De rechtbank overweegt dat de maatregel tot terbeschikkingstelling zal worden opgelegd voor een misdrijf gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 359, zevende lid, Sv. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaren te boven gaan.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partijen
[benadeelde 3] (de vader van het slachtoffer), [benadeelde 1] (de moeder van het slachtoffer) en [benadeelde 2] (de broer van het slachtoffer) hebben zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Zij hebben daarvoor mr. E.M. Keulen, advocaat in Enschede, gemachtigd.
Zij vorderen verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen. De vader en moeder van het slachtoffer vorderen ieder € 20.000,-- aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Omdat de vader van het slachtoffer is overleden, heeft mr. Keulen tijdens de inhoudelijke behandeling een tweede vordering namens de moeder van het slachtoffer ingediend, waarin zij als benadeelde partij de door de vader van het slachtoffer gevorderde vergoeding van zijn affectieschade handhaaft.
De vordering van de broer van het slachtoffer begrijpt de rechtbank als volgt. Primair vordert hij € 12.545,-- voor de uitvaartkosten en de kosten ten gevolge van afwikkeling van de nalatenschap en € 155,-- voor de kosten voor de asverstrooiing. Deze kosten – in totaal
€ 12.700,-- – zijn verrekend met de uitkering van de levensverzekering. Door verrekening van deze kosten met het bedrag dat vanwege de levensverzekering aan de notaris is uitgekeerd, heeft de broer niet vrij over dit geld kunnen beschikken. Subsidiair vordert de broer van het slachtoffer een derde van dit bedrag. Daarnaast vordert de broer van het slachtoffer € 573,70 voor proceskosten: € 560,-- als vrijetijdsvergoeding, omdat hij verlof moest opnemen voor het bijwonen van de zittingen, een gesprek met de advocaat en een gesprek met de officier van justitie, en € 13,70 voor reiskosten.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen volledig kunnen worden toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de broer moet worden afgewezen dan wel niet ontvankelijk moet worden verklaard. Deze vordering is onduidelijk, roept vragen op en is onvoldoende onderbouwd. De vordering van de vader en moeder van het slachtoffer zijn niet betwist.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1
De vordering van benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 1]
De vader (vordering gedateerd 6 december 2021) en moeder van het slachtoffer (vordering gedateerd 21 april 2022) vorderen vergoeding van affectieschade. Het vorderen van affectieschade is vanaf 1 januari 2019 mogelijk voor de in artikel 6:108 lid 4 BW genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. De aanspraak op affectieschade is een naar omvang beperkte vergoeding, die vooral beoogt het leed van de naasten en nabestaanden te erkennen. Onder deze naasten vallen onder meer degene die ten tijde van het overlijden ouder van de overledene is (lid 4 sub c) en een andere persoon die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij als naaste wordt aangemerkt (lid 4 sub g).
Dat betekent dat de ouders van het slachtoffer recht hebben op vergoeding van affectieschade. Het slachtoffer woonde bij hen. Het bedrag dat voor vergoeding van deze affectieschade in aanmerking komt, is bij algemene maatregel van bestuur, het Besluit Vergoeding Affectieschade, vastgesteld. Volgens artikel 1, eerste lid, van dit besluit geldt in het geval van overlijden door een misdrijf een vergoeding van € 20.000,-- per thuiswonende ouder.
De omstandigheid dat de vader van het slachtoffer op 17 mei 2022 is overleden staat gezien artikel 51a lid 1 en lid 2 Sv en artikel 6:106 lid 1 en lid 2 BW aan toewijzing van de vordering niet in de weg, ook niet als zij strekt tot vergoeding van immateriële schade (vgl. HR:2010:BL9105).
De rechtbank zijn geen feiten en omstandigheden gebleken die tot matiging of afwijzing van de gevorderde bedragen – die door de verdediging niet zijn betwist – zouden moeten leiden. De rechtbank zal daarom de door de vader en moeder van het slachtoffer gevorderde bedragen toekennen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop zij bekend zijn geworden met het overlijden van het slachtoffer, namelijk 25 september 2021, tot de dag der algehele voldoening.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de nog te maken kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging.
8.4.2
De tweede vordering van benadeelde partij [benadeelde 1]
Uit de onderbouwing van de tweede vordering van de moeder van het slachtoffer blijkt niet dat deze als subsidiaire vordering kan worden aangemerkt, in die zin dat de rechtbank daarover pas dient te beslissen als de vordering van de vader van het slachtoffer niet wordt toegewezen. Uit de toelichting van mr. Keulen blijkt echter wel deze als zodanig is bedoeld. Nu de vordering van de vader van het slachtoffer (volledig) is toegewezen, zal de rechtbank de tweede vordering van de moeder van het slachtoffer (gedateerd 23 september 2022) afwijzen.
8.4.3
De vordering van benadeelde partij [benadeelde 2]
Op grond van artikel 51f Sv jo. artikel 6:108 BW is verdachte verplicht aan degene ‘te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen’ deze kosten te vergoeden. De rechtbank begrijpt uit de vordering van [benadeelde 2] , en de daaraan ten grondslag liggende stukken, dat de uitvaartkosten en de kosten voor de asverstrooiing zijn verrekend met de uitkering van de levensverzekering. Om te kunnen vaststellen te wiens laste deze kosten zijn gekomen, dus wie in zijn vermogen is geraakt door deze verrekening, moet worden vastgesteld wie de begunstigde van de levensverzekering is. De vordering van [benadeelde 2] is op dit punt evenwel niet voorzien van een onderbouwing. De rechtbank acht het alsnog in staat stellen van [benadeelde 2] om die onderbouwing te verstrekken een onevenredige belasting van het strafgeding. Daarom bepaalt de rechtbank dat dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is en dat [benadeelde 2] dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de opgevoerde verlofuren en reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt overweegt de rechtbank als volgt. Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geven, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin een in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld (vgl. HR:2019:793 en HR:2015:1600). Uit artikel 238 Rv volgt dat (alleen) een in persoon procederende partij reis- en aanverwante kosten, gemaakt voor het bijwonen van de zitting, als (proces)kosten vergoed kan krijgen. In deze procedure heeft de benadeelde partij geprocedeerd met bijstand van een gemachtigde en dus niet in persoon. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval een uitzondering zou moeten worden gemaakt, zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank zal de vordering in zoverre dan ook afwijzen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 1] hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting wat betreft de vordering van benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 1] worden aangevuld met (in beide gevallen) 135 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichtingen niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a en 37b Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
moord;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege zal worden verpleegd;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 3]toe tot een bedrag van € 20.000,-- (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] van een bedrag van € 20.000,-- (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 september 2021;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit en tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 20.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 september 2021, ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 135 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 1](gedateerd 21 april 2022) toe tot een bedrag van € 20.000,-- (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van een bedrag van € 20.000,-- (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 september 2021;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit en tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 20.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 september 2021, ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 135 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de tweede vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (gedateerd 23 september 2022) af;
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk is in de vordering voor een deel van € 15.700,--, en dat de benadeelde partij die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
- wijst de vordering voor het overige (de door de benadeelde partij gevorderde proceskosten) af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. H. Stam en mr. E.J.M. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2022.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer ON2R021079 (onderzoek Kreeft21). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 23 september 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was op vrijdagavond 24 september 2021 in het Schelfhorstpark in Almelo. Daar heb ik het slachtoffer meerdere keren met een mes gestoken.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte op 20 oktober 2021, pagina 1209 en 1210, voor zover inhoudende:
‘V: Over wat voor wapen hebben we het?
A: Volgens mij noem je het een stiletto. Aan het lemmet zitten twee pinnen. En als je op een pin drukt dan klapt hij open. Als je aan de zijkant op het schuifje drukt kun je met de andere pin hem terug duwen. (..)
V: Hoe groot is het handvat?
A: Die is net zo groot als het lemmet.
V: Het handvat, hoe groot is dat?
A: Net iets langer dan mijn hand. Tien tot twaalf centimeter.’
3.
Een verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 344 lid 1 onder 4 Sv, te weten het rapport ‘pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood’, pagina 1058 tot en met 1060, voor zover inhoudende:
‘I. Steekletsels waarbij vitale structuren 2 waren geraakt:
Aan de borst rechts voor- tot zijwaarts waren twee steekletsels met perforatie van de rechterborstholte (C en V), waarvan één doorliep tot in de buikholte met perforatie van de lever (C). In relatie tot deze steekletsels was de rechterlong gedeeltelijk samengevallen.
Aan de borst links voor- tot zijwaarts en aan de rug links waren in totaal vier steekletsels (F, G, H en X). Bij twee steekletsels was er perforatie van het hart (F en G), waarvan één met perforatie van de linkerborstholte. Bij de andere twee steekletsels (H en X) was perforatie de linkerborstholte met tevens beschadiging van de linkerlong; één van deze steekletsels verliep tot in de buikholte. In relatie tot deze steekletsels was de linkerlong deels samengevallen.
II. Steekletsels waarbij geen vitale structuren waren geraakt:
Aan de hals links (A), de borst rechts voorwaarts (B), de flank rechts (D en E) en links (I en K), de bovenbuik (3), de rechteronderarm (M - N en O - P), de linkerhand (Q), de rechterknie (S), de rug (U, W en Y t/m AD) waren in totaal nog 19 steekletsels zonder (betekenisvolle) beschadiging van vitale structuren.
III: Snij- en krasletsels waarbij geen vitale structuren waren geraakt:
Aan de onderbuik links (L), de linkerduim en linkermiddelvinger (R) en het linkerbovenbeen (T) waren in totaal 4 snijletsels waarbij geen vitale structuren waren geraakt.
3. In de borstholten was links (nog) circa 300 ml en rechts (nog) circa 5 ml bloed(stolsels). In het hartzakje was (nog) een beperkte hoeveelheid bloed(stolsels). Het hart, de grote bloedvaten en de organen waren bloedarm. De lijkvlekken waren spaarzaam.
4. De (adequaat te beoordelen) steekletsels toonden één spits en één stomp wonduiteinde. De lengte van de steekletsels aan de huid was circa 1,5 tot 6,3 cm. De diepte van het diepste (meest betrouwbaar te beoordelen) steekkanaal was circa 11,5 cm.
5. Er waren enkele geringe oppervlakkige huidbeschadigingen en/of bloeduitstortingen ter hoogte van het linkersleutelbeen (AE), de linkerflank (AF en AG), de onderbenen (AH) en de linkeronderarm (AI).
(..)
De minimale diepte van het diepste (betrouwbaar te beoordelen) steekletsel was circa
11,5 cm;
(..)
7. Conclusie
Het overlijden van [slachtoffer] , 54 jaar oud, wordt verklaard door de gevolgen van 6 steekletsels ter hoogte van de borst en rug. De overige 19 steekletsels en 4 snijletsels kunnen door bloedverlies een bijdrage hebben geleverd aan de snelheid van overlijden.’
4.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , pagina 174, voor zover inhoudende:
‘Hij vertelde ons dat hij later die avond in het park een ontmoeting had met een andere man. (..). Hij vertelde ons dat hij een mes bij zich had en dat hij die andere man ging doodmaken.
V: Heeft hij jullie een mes laten zien?
A: Dat heeft hij wel. Hij haalde het uit zijn jaszak. (..) Vrij kort hierna hebben wij onze spullen opgepakt. Het was toen 21.30 uur. Ik weet dat omdat ik toen op mijn horloge keek. Toen wij bezig waren met oppakken van onze visspullen, hoorde ik de man met de hond zeggen dat de andere man er was.’
5.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , pagina 308, voor zover inhoudende:
‘Pal voor de bankjes zaten de jongens te vissen. (..) Ik hoorde dat [verdachte] tegen de jongen zei iets in de trant van: "ik ben hier om iemand dood te maken" of hij zei: "ik ben hier om iemand te vermoorden". Een van de twee zinsneden zei hij.’
6.
Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 677, met de inhoud van een door verdachte verzonden bericht, voor zover inhoudende:
‘23-9-2021 20:06:32 uur: er wordt een ingesproken bericht verstuurd: Wou hem doodsteken voor de deur maar kwam volk aan (..)’
7.
Het proces-verbaal van relaas, pagina 51, naar aanleiding van onderzoek aan de telefoon van verdachte, voor zover inhoudende:
‘op 24 september 2021 tussen 01:27 uur en 01:37 uur is er een Facebook Messenger chat
opgeslagen tussen accountnaam [naam] (owner van de onderzochte telefoon) (..) In deze
chat stuurt [naam] onder andere: "(..) gister nig 1 willen prikken (..)’

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor verdachte op 20 oktober 2021, pagina 1185 tot en met 1188.
2.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 178.
3.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 293 en 294.
4.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 295.
5.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 982.
6.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 987 en pagina 988.
7.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 991.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte op 16 november 2021, pagina 1257.
9.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, pagina 1905.
10.Uittreksel uit het justitiële documentatie van verdachte van 4 augustus 2022.
11.Rapportage van T. den Boer, psychiater, en P.G. Smits, klinisch psycholoog, van 2 mei 2022.
12.Het reclasseringsadvies van Tactus verslavingszorg van 22 juli 2022.