ECLI:NL:RBOVE:2022:2901

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
08.008752.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van wederrechtelijke vrijheidsberoving en diefstal door de rechtbank Overijssel

Op 11 oktober 2022 heeft de rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 22-jarige man, die werd beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving en diefstal. De zaak vond zijn oorsprong in de nacht van 10 oktober 2021, toen de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] en de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], in een auto zaten. Tijdens de rit ontstond er een vervelende sfeer, wat leidde tot geschreeuw en onenigheid. De slachtoffers gaven aan dat zij uit de auto wilden, maar de verdachte stopte pas op een vluchtstrook en later bij een bospad. Ondanks dat de slachtoffers niet uit de auto stapten, oordeelde de rechtbank dat dit niet kon worden gekwalificeerd als opzettelijke vrijheidsberoving, omdat de slachtoffers feitelijk de mogelijkheid hadden om de auto te verlaten. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de intentie had om de slachtoffers van hun vrijheid te beroven.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van diefstal van goederen die aan de slachtoffers toebehoorden. De rechtbank oordeelde dat niet was aangetoond dat de verdachte de eigendommen van de slachtoffers had weggenomen of dat hij zich deze wilde toe-eigenen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide tenlastegelegde feiten, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte van de feiten was vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.008752.22 (P)
Datum vonnis: 11 oktober 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verbalisant],
geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 september 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leusink-Van Dijk en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. P. Hoesstee, advocaat in Zutphen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op of omstreeks 10 oktober 2021 te Enschede:
feit 1:[slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) opzettelijk van hun vrijheid heeft beroofd door hen tegen hun wil in vast te houden in zijn auto;
feit 2:meerdere goederen, waaronder telefoons en (bank)passen, heeft gestolen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 10 oktober 2021, te Enschede en/of de openbare (snel)weg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk,
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door,
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (tegen diens/hun wil) vast te houden in een auto, en/of
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar een andere, voor hen onbekende, locatie te brengen zonder haar/hen in kennis te stellen van de geplande route en/of gewijzigde bestemming en genoemde persoon/personen zo langer vast te houden in een auto dan afgesproken, en/of
- te weigeren die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op een (voor hen) veilige locatie uit te laten stappen, en/of
- de telefoon(s) van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] af te pakken en/of uit te schakelen, en/of
- de/het portier(en) van het voertuig op momenten af te sluiten en/of gesloten te houden, en/of
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op/in/tegen het hoofd en/of het lichaam geslagen/gestompt en/of gekrabd te hebben, en/of
- tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] geschreeuwd te hebben, en/of
- door [slachtoffer 1] (tegen diens wil) te scheiden van [slachtoffer 2] ;
2
hij op of omstreeks 10 oktober 2021, te Enschede en/of op de openbare (snel)weg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een of meer telefoon(s), en/of
- een of meer pasje(s) waaronder identiteitsbewijs/bewijzen, rijbewijs/bewijzen en/of pinpas(sen), en/of
- een of meer tas(jes),
- een geldbedrag van (in totaal) (ongeveer) € 150,- en/of
- een of meer sleutel(s),
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de in de ten laste gelegde feitelijke gedragingen heeft begaan. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn vrijwillig bij verdachte in de auto gestapt. Verdachte zou hen afzetten in Enschede. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn niet langer in de auto vastgehouden dan afgesproken. Toen er onderweg gedoe ontstond is verdachte langs de snelweg gestopt om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de gelegenheid te geven om uit te stappen, maar van die mogelijkheid hebben zij geen gebruik gemaakt. Vervolgens heeft verdachte hen nogmaals de mogelijkheid geboden om uit te stappen en maar ook toen bleven zij in de auto zitten. Uit het dossier blijkt slechts dat verdachte heeft geschreeuwd en dat hij een telefoon zou hebben afgepakt en deze zou hebben uitgeschakeld. Deze feitelijke gedragingen zijn niet te kwalificeren als opzettelijke vrijheidsberoving.
Van het onder 2 ten laste gelegde moet verdachte worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en van wat op zitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de nacht van 10 oktober 2021 was verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] (verder [medeverdachte] ) bij discotheek [discotheek] in [plaats] te Duitsland. Zij zijn hier met de auto van verdachte naartoe gereden. Ook [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de latere aangeefsters, waren die nacht aan het stappen bij [discotheek] . Tegen het einde van de nacht zijn verdachte en [medeverdachte] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tegengekomen in [discotheek] . Verdachte en [medeverdachte] hebben vervolgens aangeboden om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] mee terug te nemen naar Nederland, omdat zij nog geen vervoer hadden.
Eenmaal onderweg naar Nederland is er ruzie ontstaan in de auto. Er is over en weer geschreeuwd, gescholden en gespuugd. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wilden uit de auto. Verdachte is twee keer met zijn auto gestopt op de vluchtstrook. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn hier niet uitgestapt. Vervolgens is verdachte gestopt bij een bospad in Enschede. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn ook hier niet uitgestapt. Eenmaal verder onderweg is door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangegeven dat zij moesten plassen. Verdachte heeft de auto gestopt aan de Voortsweg waar [slachtoffer 2] uit de auto is gegaan. Verdachte en [medeverdachte] zijn, terwijl [slachtoffer 1] nog in de auto zat, weggereden. Aan de Strootsweg in Enschede is ook [slachtoffer 1] uit de auto gezet.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hadden in [discotheek] beiden een tasje bij zich met daarin goederen, te weten een telefoon, pasjes (rijbewijs en pinpas), contant geld en sleutels. Beiden hadden hun telefoons ook in de auto van verdachte nog. De tassen en de goederen zijn niet meer in het bezit van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte heeft in de auto een bankpas en een ID-kaart van [slachtoffer 1] gevonden.
Overwegingen van de rechtbank
Feit 1
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of de feitelijke gedragingen kunnen leiden tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde strafbare feit. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is.
De rechtbank stelt voorop dat er in de nacht van 10 oktober 2021 in de auto een vervelende sfeer is ontstaan. Doordat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich in een rijdende auto bevonden hebben zij zich niet direct aan deze situatie kunnen onttrekken. Toen verdachte de auto stopte zijn zij niet uitgestapt, omdat zij de plekken waar zij daarvoor de gelegenheid kregen niet geschikt vonden en bang waren. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet onbegrijpelijk, aangezien het om een vluchtstrook langs de snelweg en een afgelegen weg in landelijk gebied ging, ergens middenin de nacht. Dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bang zijn geweest, is daarom ook voorstelbaar. Maar dat kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie leiden dat zij opzettelijk en wederrechtelijk van hun vrijheid zijn beroofd. Zij konden de auto immers feitelijk wel verlaten en niet is gebleken dat verdachte en zijn medeverdachte hen tegen hun wil vast wilden houden. Voor de rechtbank is om die reden niet vast komen te staan dat verdachte en zijn medeverdachte het oogmerk hadden om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van hun vrijheid te beroven. Nu dit oogmerk ontbreekt is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte en zijn medeverdachte het aan hen ten laste gelegde feit hebben begaan.
Conclusie
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het aan verdachte ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Feit 2
Om te komen tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde moet er sprake zijn van een wederrechtelijke toe-eigening van goederen die aan een ander, in dit geval aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , toebehoorden. De rechtbank is op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat niet is vast komen te staan dat verdachte de eigendommen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft weggenomen dan wel dat hij zich deze wilde toe-eigenen. Uit het dossier blijkt immers alleen dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] de spullen uiteindelijk niet meer hadden, maar niet waar, wanneer of hoe zij die zijn kwijtgeraakt en of verdachte daar een aandeel in had. De rechtbank heeft geen aanwijzingen gevonden dat verdachte daarin enige rol heeft vervuld.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat het aan verdachte ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De schade van benadeelde

5.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 2.805,35 (tweeduizend achthonderdvijf euro en vijfendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- € 25,95 (tas Zara);
- € 150,-- ( contant geld);
- € 41,60 ( nieuw rijbewijs);
- € 700,-- ( afbetaling mobiele telefoon);
- € 199,80 ( afbetaling verzekering telefoon);
- € 388,-- ( kosten nieuwe telefoon).
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 1.300,-- gevorderd.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering in verband met het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging voor feit 1 en de vrijspraak voor feit 2.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij voor wat betreft het materiële gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel dat deze moet worden afgewezen omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Wat betreft het immateriële gedeelte van de vordering heeft de verdediging verzocht deze op een fors lager bedrag vast te stellen, omdat de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd en omdat het causale verband ontbreekt tussen de door de benadeelde partij ervaren klachten en het gepleegde feit in oktober 2021.
5.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Omdat verdachte van deze feiten wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij op grond van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. A.J. Louter en mr. M. Scheeper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Bomans-Weekhout, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2022.
Buiten staat
Mr. A.J. Louter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.