4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en van wat op zitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de nacht van 10 oktober 2021 was verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] (verder: [medeverdachte] ) bij discotheek [discotheek] in [plaats] te Duitsland. Zij zijn hier met de auto van [medeverdachte] naartoe gereden. Ook [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , aangeefsters, waren die nacht aan het stappen bij [discotheek] . Tegen het einde van de nacht zijn verdachte en [medeverdachte] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tegengekomen in [discotheek] . Verdachte en [medeverdachte] hebben vervolgens aangeboden om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] mee terug te nemen naar Nederland omdat zij nog geen vervoer hadden.
[medeverdachte] bestuurde de auto, verdachte zat naast hem op de bijrijdersstoel. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zaten achterin, waarbij [slachtoffer 2] achter [medeverdachte] (de bestuurder) zat en [slachtoffer 1] achter verdachte (bijrijder). Eenmaal onderweg naar Nederland is er ruzie ontstaan in de auto. Er is over en weer geschreeuwd, gescholden en gespuugd.
Op verzoek van [medeverdachte] is verdachte achterin de auto gaan zitten. [slachtoffer 2] is toen vanaf haar plek achter de bestuurder naar de bijrijdersstoel voorin de auto geklommen. Verdachte heeft volgens aangeefster met zijn hand onder de jurk van [slachtoffer 2] haar vagina aangeraakt toen zij naar voren klom.
Verdachte en [medeverdachte] kregen het vermoeden dat zij werden gefilmd door [slachtoffer 1] . Verdachte heeft de telefoon van [slachtoffer 1] afgepakt en deze niet meer teruggegeven.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] meerdere keren met zijn vuist op haar hoofd geslagen. Ook heeft verdachte [slachtoffer 2] met zijn vuist op haar achterhoofd en in haar gezicht geslagen.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wilden uit de auto. [medeverdachte] is twee keer met zijn auto gestopt op de vluchtstrook. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn hier niet uitgestapt. Vervolgens is [medeverdachte] gestopt bij een bospad in Enschede. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn ook hier niet uitgestapt. Eenmaal verder onderweg is door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangegeven dat zij moesten plassen. [medeverdachte] heeft de auto gestopt aan de Voortsweg waar [slachtoffer 2] uit de auto is gegaan. Verdachte en [medeverdachte] zijn, terwijl [slachtoffer 1] nog in de auto zat, weggereden. Aan de Strootsweg in Enschede is ook [slachtoffer 1] uit de auto gezet. Verdachte en [medeverdachte] hebben [slachtoffer 1] met kracht uit de stilstaande auto het grindpad op gesleept.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat er in de nacht van 10 oktober 2021 in de auto een vervelende sfeer is ontstaan. Doordat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich in een rijdende auto bevonden hebben zij zich niet direct aan deze situatie kunnen onttrekken. Toen [medeverdachte] de auto stopte zijn zij niet uitgestapt, omdat zij de plekken waar zij daarvoor de gelegenheid kregen niet geschikt vonden en bang waren. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet onbegrijpelijk, aangezien het om een vluchtstrook langs de snelweg en een afgelegen weg in landelijk gebied ging, ergens midden in de nacht. Dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bang zijn geweest, is daarom ook voorstelbaar. Maar dat kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie leiden dat zij opzettelijk en wederrechtelijk van hun vrijheid zijn beroofd. Zij konden de auto immers feitelijk wel verlaten en niet is gebleken dat verdachte en zijn medeverdachte hen tegen hun wil vast wilden houden. Voor de rechtbank is om die reden niet vast komen te staan dat verdachte en zijn medeverdachte het oogmerk hadden om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van hun vrijheid te beroven. Nu dit oogmerk ontbreekt is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte en zijn medeverdachte het eerste aan hen ten laste gelegde feit hebben begaan.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het onder 1 aan verdachte ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Om te komen tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde moet er sprake zijn van een wederrechtelijke toe-eigening van goederen die aan een ander, in dit geval aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , toebehoorden. Vaststaat dat [slachtoffer 1] haar telefoon in de auto had en gebruikte, dat deze telefoon door verdachte is afgepakt, dat hij haar de telefoon niet wilde teruggeven, en dat zij haar telefoon ook niet meer terug heeft gekregen. Op basis van deze vaststellingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich de telefoon van [slachtoffer 1] wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Voor de andere goederen ligt dat anders. De rechtbank is van oordeel dat niet is vast komen te staan dat verdachte de andere eigendommen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft weggenomen dan wel dat hij zich deze wilde toe-eigenen. Uit het dossier blijkt immers alleen dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] de spullen uiteindelijk niet meer hadden, maar niet waar, wanneer of hoe zij die zijn kwijtgeraakt en of verdachte daar een aandeel in had. De rechtbank heeft geen aanwijzingen gevonden dat verdachte daarin enige rol heeft vervuld.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de telefoon van [slachtoffer 1] heeft gestolen.
Om tot bewezenverklaring van het plegen van ontuchtige handelingen te komen, moet vast komen te staan dat verdachte de handelingen heeft verricht én dat hij dat bewust (met een seksuele intentie) heeft gedaan. Op basis van de twee aangiftes staat vast dat verdachte [slachtoffer 2] heeft aangeraakt. Maar de rechtbank is niet overtuigd van de seksuele intentie van verdachte bij de aanraking. Verdachte heeft verklaard dat het chaos was in de auto en dat er over en weer werd getrokken en geduwd. Hij wilde [slachtoffer 2] terugtrekken naar de achterbank en heeft haar bij haar heupen heeft vastgepakt. Uiteindelijk heeft hij haar een duw naar voren gegeven. Gelet op de chaos die het op dat moment in de auto was (volgens alle betrokkenen) is het niet onaannemelijk dat verdachte [slachtoffer 2] heeft willen duwen of terugtrekken en daarbij haar geslachtsdeel heeft aangeraakt. Omdat de rechtbank niet overtuigd is van een bewuste aanraking van de vagina door verdachte kan de ten laste gelegde aanranding niet wettig en overtuigend bewezen worden. De rechtbank spreek verdachte daarvan vrij.
In de chaos die is ontstaan in de auto is er over en weer geschreeuwd, getrokken en geduwd. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hebben verwondingen opgelopen aan het lichaam. In het dossier bevinden zich foto’s van de verwondingen van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] . Ook hebben verdachte en [medeverdachte] [slachtoffer 1] met kracht uit de stilstaande auto het grindpad op gesleept.
Op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft mishandeld.