ECLI:NL:RBOVE:2022:2863

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
283517 KG RK 22-313
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsbeslissing in strafzaak tegen verzoekers

Op 4 oktober 2022 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak van verzoekers tot wraking, [verzoeker 1] en zijn moeder, tegen kantonrechter mr. H.F.J.M. Schröder. De verzoekers hebben op 11 juli 2022 tijdens een openbare zitting een wrakingsverzoek ingediend, omdat zij twijfels hadden over de onpartijdigheid van mr. Schröder. Dit verzoek volgde na een ordemaatregel die mr. Schröder had opgelegd, waarbij de moeder tijdelijk de zitting moest verlaten. De moeder stelde dat mr. Schröder in een eerdere zaak een ongepaste opmerking had gemaakt, wat haar vertrouwen in zijn onpartijdigheid had geschaad. Ook [verzoeker 1] gaf aan geen vertrouwen te hebben in de onpartijdigheid van de rechter, verwijzend naar een eerdere uitspraak die hij zich niet goed kon herinneren.

De wrakingskamer heeft de verzoeken tot wraking ongegrond verklaard. De kamer oordeelde dat er geen concrete feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid van mr. Schröder objectief gerechtvaardigd maakten. De gang van zaken op de zitting van 11 juli 2022 werd als normaal en passend voor de rol van de rechter beschouwd. De wrakingskamer concludeerde dat de moeder niet voldoende had onderbouwd waarom haar eerdere ervaringen met mr. Schröder aanleiding gaven voor een wraking. De vaagheid van de beschuldigingen en het ontbreken van concrete details over de eerdere uitspraak maakten het verzoek niet toewijsbaar. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: 283517 KG RK 22-313
Beslissing van 4 oktober 2022
in de zaak van
[verzoeker 1],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen [verzoeker 1] ,
en
[verzoeker 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen moeder,
beiden verzoekers tot wraking.

1.De procedure

1.1.
In de strafzaak tegen verzoekers onder parketnummers 08.100846.22 en 08.100983.22 heeft op 11 juli 2022 een openbare terechtzitting plaatsgevonden bij de kantonrechter, mr. H.F.J.M. Schröder.
1.2.
Op die zitting hebben beide verzoekers mondeling een verzoek tot wraking van mr. Schröder gedaan, zoals blijkt uit het proces-verbaal van het wrakingsverzoek van 11 juli 2022.
1.3.
Mr. Schröder heeft niet berust in de wrakingen.
1.4.
Na indiening van de wrakingsverzoeken zijn de volgende stukken aan de wrakingskamer toegezonden:
  • een emailbericht van mr. Schröder van 18 juli 2022, waarin hij reageert op de verzoeken;
  • een brief van 21 juli 2022 van moeder, waarin zij haar verzoek toelicht;
  • een emailbericht van mr. J.E.R. Osinga, die als Officier van Justitie aanwezig was op de zitting van 11 juli 2022.
1.5.
De wrakingsverzoeken van verzoekers zijn op 20 september 2022 in het openbaar behandeld door de wrakingskamer. Bij deze mondelinge behandeling is mr. Schröder verschenen. Verzoekers zijn niet verschenen en er is van hen geen bericht van verhindering ontvangen. De griffier heeft op de zitting aantekeningen bijgehouden.
2. Waar het wrakingsverzoek over gaat
2.1.
Op 11 juli 2022 vond een strafzitting bij de kantonrechter plaats, waarvoor [verzoeker 1] en zijn moeder zijn opgeroepen en zijn verschenen. Toen mr. Schröder op die zitting een ordemaatregel jegens moeder wilde nemen, waarbij moeder even op de gang zou moeten wachten, heeft moeder en vervolgens ook [verzoeker 1] een verzoek tot wraking gedaan ten aanzien van mr. Schröder.
2.2.
Het wrakingsverzoek van moeder houdt verband met een uitspraak die mr. Schröder zou hebben gedaan tijdens een zitting in het verleden in een andere zaak. Hij zou bij die gelegenheid tegen haar hebben gezegd dat het voorstelbaar was dat zij door haar ex zou zijn geslagen omdat zij scherp van tong is. Volgens moeder heeft mr. Schröder zich daarna in die zaak verschoond. Moeder heeft nu geen vertrouwen meer in de onpartijdigheid van mr. Schröder.
2.3.
[verzoeker 1] heeft op de zitting van 11 juli 2022 verklaard dat hij er ook niet zoveel vertrouwen in heeft dat mr. Schröder onpartijdig is, ook al wil hij graag dat zijn strafzaak snel wordt afgedaan. Als 11-jarige heeft hij met mr. Schroder gesproken. Toen zou door mr. Schröder tegen hem gezegd zijn dat hij voor zijn 18e jeugddelinquent zou zijn. Hij weet dat zelf niet meer precies, maar het maakt wel dat hij nu geen vertrouwen meer heeft in de onpartijdigheid van mr. Schröder.

3.Het standpunt van mr. Schröder

3.1.
Mr. Schröder berust niet in de wrakingsverzoeken van moeder en zoon. Mr. Schröder licht toe dat hij als kantonrechter op de zitting van 11 juli 2022 de orde heeft gehandhaafd omdat moeder het gesprek tussen de kantonrechter en haar zoon [verzoeker 1] onmogelijk maakte. Daarbij is volgens hem niets gebeurd wat ontoelaatbaar is. Het klopt dat hij moeder in het verleden eerder op zitting (in het kader van een ondertoezichtstelling) heeft ontmoet. Echter, van enige zaak in het verleden, waarin op verzoek van moeder een wraking, berusting of verschoning zou hebben plaatsgehad, kan hij zich niets herinneren en is niets terug te vinden in het archief van de rechtbank.
3.2.
Ten aanzien van het wrakingsverzoek van [verzoeker 1] voert mr. Schröder aan dat [verzoeker 1] verwijst naar een eerdere zitting. [verzoeker 1] was toen zelf 11 jaar en volgens [verzoeker 1] zou mr. Schröder toen tegen hem hebben gezegd dat hij voor zijn 18e jeugddelinquent zou zijn. Mr. Schröder merkt op dat hij zich een dergelijke uitspraak niet kan herinneren en dat hij zich ook niet kan voorstellen dat hij zoiets gezegd zou hebben. Het wrakingsverzoek van [verzoeker 1] lijkt vooral te zijn ingegeven door het feit dat zijn moeder op 11 juli 2022 de wraking heeft gedaan.

4.De beoordeling

Algemeen toetsingskader

4.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt bij de beoordeling daarvan is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Er kan een reden zijn om in een bepaalde zaak niet van dit vermoeden uit te gaan. In dat geval moet zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoen, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens één van de partijen een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kunnen er specifieke feiten of omstandigheden zijn die aan een procespartij aanleiding geven om te vrezen dat het een rechter (geheel afgezien van zijn of haar persoonlijke instelling) in een bepaalde situatie aan onpartijdigheid ontbreekt. Daarbij kan gedacht worden aan de uiterlijke schijn van partijdigheid. Als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is, kan ook dat een reden zijn voor wraking.
De gang van zaken op 11 juli 2022
4.2.
Voor zover de wraking betrekking heeft op de gang van zaken op de zitting van 11 juli 2022, is het verzoek niet toewijsbaar. Dat komt omdat er geen concrete feiten en omstandigheden zijn aangevoerd waaruit de rechtbank vooringenomenheid van mr. Schröder (of een gerechtvaardigde vrees daarvoor) kan afleiden. Uit het proces-verbaal van de zitting van 11 juli 2022 blijkt namelijk dat mr. Schröder als kantonrechter met [verzoeker 1] wilde praten over hetgeen hem ten laste is gelegd. Dat betrof zijn schoolverzuim. Toen moeder zich met dat gesprek bemoeide, heeft mr. Schröder uitgelegd dat hij eerst met [verzoeker 1] in gesprek wilde en dat moeder daarna de gelegenheid zou krijgen om haar visie te geven. Toen hij het gesprek met [verzoeker 1] wilde voortzetten, ging moeder op dezelfde voet verder. De grens die mr. Schröder toen met een ordemaatregel aangaf – moeder zou even buiten op de gang moeten wachten -, accepteerde moeder niet. Zij reageerde met de wraking.
Wat mr Schröder in dit geval heeft gedaan, hoort bij de rol en de taak van de rechter. Bij het onderzoek naar het feit dat een verdachte ten laste is gelegd, hoort het voeren van een gesprek daarover met de verdachte. In dit geval betrof dat dus een gesprek met [verzoeker 1] . Toen moeder zich ongevraagd met dat gesprek bemoeide, was het nodig om daarop in te grijpen. Dat gebeurde eerst met een gewoon verzoek aan haar om het gesprek niet te onderbreken en toen dat niet voldoende bleek, nam mr. Schröder een verdergaande maatregel namelijk het wachten op de gang. Uit deze gang van zaken komen geen feiten of omstandigheden naar voren, waaruit een vorm van vooringenomenheid of een gerechtvaardigde vrees daarvoor valt af te leiden. Het betrof alleen het handhaven van de orde op de zitting. Dat levert geen grond op voor een wraking.
Gebeurtenissen uit het verleden
4.3.
Als reden voor haar verzoek tot wraking heeft moeder, zowel op de zitting van 11 juli 2022 als in haar brief aan de wrakingskamer, gebeurtenissen uit het verleden aangevoerd. Het zou gaan om een uitspraak (of uitspraken) die mr. Schröder in het verleden in het kader van een ondertoezichtstelling zou hebben gedaan. De wrakingskamer is van oordeel dat deze door moeder aangevoerde redenen niet gegrond zijn en dat zij daarom niet tot wraking kunnen leiden.
4.4.
Dat komt omdat moeder de aantijgingen tegen mr. Schröder enkel heeft genoemd, maar niet nader concreet heeft gemaakt. Zij heeft bijvoorbeeld niet toegelicht in welke tijdsperiode en in welke context de door haar bedoelde uitspraak van mr. Schröder zou zijn gedaan. In de tijd tussen het wrakingsverzoek van 11 juli 2022 en de mondelinge behandeling daarvan op 20 september 2022 heeft moeder de gelegenheid gehad om dingen uit te zoeken en navraag te doen, bijvoorbeeld bij haar advocaat van destijds. Dat heeft zij niet gedaan, althans daarvan is de wrakingskamer niet gebleken. Het is ook in haar brief van 21 juli 2022 gebleven bij een vage aantijging richting mr. Schröder zonder daarbij concrete aanknopingspunten te geven. Deze vaagheid is vervolgens blijven bestaan op de zitting van de wrakingskamer, want moeder is op die zitting niet verschenen.
4.5.
Verder is voor het oordeel van de wrakingskamer van belang dat mr. Schröder zich de door moeder genoemde uitspraak niet kan herinneren. Mr. Schröder heeft geprobeerd om in het archief van de rechtbank aanknopingspunten te vinden voor moeders verhaal en ook de wrakingskamer heeft dat gedaan, maar dat heeft niets opgeleverd. Het blijft daarom onduidelijk of en hoe het door moeder aangevoerde incident zich heeft voorgedaan. Dat is in elk geval onvoldoende concreet om daarop een wraking te kunnen baseren.
4.6.
De hiervoor genoemde vaagheid doet zich ook voor ten aanzien van het wrakingsverzoek van [verzoeker 1] . [verzoeker 1] is evenmin op de zitting van de wrakingskamer verschenen om zijn verzoek te kunnen toelichten. Daarom is zijn verzoek tot wraking ook niet toewijsbaar.

5.De beslissing

De wrakingskamer,
5.1.
verklaart de beide verzoeken tot wraking ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. U. van Houten, J.H.M. Hesseling en H.Th. Pos in tegenwoordigheid van de griffier en in openbaar uitgesproken op 4 oktober 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.