Op 28 september 2022 heeft de Rechtbank Overijssel in een kort geding uitspraak gedaan in de zaak tussen Recreatiepark Fort Oranje B.V. en [gedaagde]. De eiser, Recreatiepark Fort Oranje, vorderde inzage in de financiële administratie van [gedaagde] met betrekking tot het project Fort Oranje, op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De achtergrond van de zaak betreft een conflict tussen Fort Oranje en de gemeente Zundert, die het recreatiepark heeft gesloten en overgenomen. Fort Oranje vermoedt dat de gemeente opzettelijk schade heeft toegebracht door het park te ontmantelen en vordert inzage in de administratie van [gedaagde] om de kosten te controleren die door de gemeente aan Fort Oranje zijn doorberekend.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van Fort Oranje afgewezen. Hij oordeelde dat er geen rechtmatig belang was bij de gevorderde inzage, omdat de benodigde stukken onvoldoende bepaald waren. De voorzieningenrechter stelde vast dat Fort Oranje onvoldoende had aangetoond dat de gevorderde stukken noodzakelijk waren voor de onderbouwing van haar vorderingen tegen de gemeente en andere aansprakelijke partijen. Bovendien was de vordering te onbepaald, omdat Fort Oranje niet had gespecificeerd om welke financiële stukken het precies ging en in hoeverre deze relevant waren voor de rechtsbetrekking.
De voorzieningenrechter concludeerde dat Fort Oranje geen rechtmatig belang had bij de gevorderde inzage en wees de vordering af. Tevens werd Fort Oranje veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] tot op heden zijn begroot op € 1.692,00.