ECLI:NL:RBOVE:2022:2716

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
C/08/254911 / HA ZA 20-401
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de levering en betaling van houten plaatmateriaal tussen HOUT+ B.V. en WEBO B.V.

In deze zaak vorderde HOUT+ B.V. in conventie een bedrag van € 62.369,27 aan hoofdsom en opslagkosten van WEBO B.V. wegens onbetaald gelaten facturen voor het bestellen, zagen en bewerken van houten plaatmateriaal voor het project Gare Maritime. HOUT+ stelde dat WEBO in november 2018 en mei/juni 2019 bestellingen had geplaatst, terwijl WEBO betwistte dat er bestellingen waren gedaan en stelde dat er sprake was van ontoelaatbaar zaagverlies. De rechtbank oordeelde dat WEBO daadwerkelijk bruto plaatmateriaal had besteld en dat HOUT+ de facturen voor het overgebleven plaatmateriaal moest betalen. De rechtbank wees de vordering van HOUT+ tot opslagkosten af, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. In reconventie vorderde WEBO € 53.144,82 wegens wanprestatie van HOUT+, maar de rechtbank oordeelde dat HOUT+ niet in verzuim was en wees de vordering van WEBO af, met uitzondering van een schadevergoeding van € 4.000,- voor te laat geleverde orders. De rechtbank compenseerde de proceskosten in reconventie, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/254911 / HA ZA 20-401
Vonnis van 31 augustus 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOUT+ B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Vroomshoop,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie, hierna te noemen Hout+,
advocaat: M.M.H. de Ruijter-Van den Brand te Veghel,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STEIGERLOOS BOUWEN B.V., tevens handelend onder de naam
WEBO,
gevestigd en kantoorhoudende te Rijssen,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, hierna te noemen Webo,
advocaat: mr. J.G. Oolderink-Olthof te Enter.

1.De procedure

1.1.
Na het tussenvonnis van 25 november 2020, waarin een mondelinge behandeling is bevolen, heeft Hout+ een conclusie van antwoord in reconventie tevens akte vermeerdering van eis (in conventie) genomen. Daarop heeft Webo een antwoordakte genomen.
1.2.
Op 18 maart 2021 is een (eerste) mondelinge behandeling gehouden in deze zaak. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens hebben partijen zowel in conventie als in reconventie gerepliceerd en gedupliceerd.
1.3.
Wegens pensionering van mr. M.L.J. Koopmans is de zaak overgedragen aan
mr. U. van Houten ter verdere beoordeling. Op verzoek van Webo is een nadere mondelinge behandeling gepland op 20 januari 2022. Voorafgaand aan deze mondelinge behandeling heeft Webo bij brief van 14 januari 2022, ontvangen door de griffie van de rechtbank op
17 januari 2022, productie 50 overgelegd.
1.4.
Op 20 januari 2022 heeft de nadere mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar partijen (vertegenwoordigd) zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Van deze mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
1.5.
Bij rolbericht van 11 februari 2022 heeft Hout+, zoals besproken tijdens de mondelinge behandeling op 20 januari 2022, een antwoordakte naar aanleiding van de door Webo overgelegde productie 50, genomen.
1.6.
Ten slotte hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De beslissing samengevat

Waarover gaat deze zaak?

2.1.
Hout+ vordert in conventie een bedrag van € 62.369,27 in hoofdsom en opslagkosten vanwege door Webo onbetaald gelaten facturen betreffende het bestellen, (laten) zagen en bewerken van houten plaatmateriaal in verband met het project Gare Maritime. Hout+ stelt dat Webo in verband met dat project in november 2018 en mei/
juni 2019 houten plaatmateriaal heeft besteld bij haar dat zij conform de door Webo gegeven instructies heeft gezaagd, althans laten zagen, op basis waarvan het gevorderde bedrag van € 62.369,27 door Webo moet worden voldaan. De opslagkosten worden gevorderd omdat Webo weigert het overgebleven plaatmateriaal af te nemen. Webo voert verweer en stelt zich op het standpunt dat er geen bestellingen in november 2018 en mei/juni 2019 zijn gedaan. Pas met de inkooporders is er netto-plaatmateriaal besteld. Verder stelt Webo dat er sprake is van ontoelaatbaar zaagverlies, omdat Hout+ zich niet gehouden heeft aan de afspraak om geoptimaliseerd plaatmateriaal te leveren. Webo betwist om meerdere redenen dat zij de opslagkosten verschuldigd is.
2.2.
Webo vordert in reconventie een schadevergoeding van € 53.144,82 omdat schade is geleden doordat Hout+ wanprestatie heeft gepleegd, bestaande uit het te laat leveren van houut, gebrekkige leveringen en schade als gevolg van de weigering van Hout+ om nog orders (in andere projecten) uit te leveren. Hout+ voert verweer en stelt dat Webo vanaf
april 2019 in betalingsverzuim verkeerde. Voor zover al sprake is van tekortkomingen, stelt Hout+ zich op het standpunt dat er geen sprake is van verzuim aan haar zijde. Hout+ bestrijdt dat Webo schade heeft geleden en betwist daarnaast de omvang en de redelijkheid van de schade.
De beslissing van de rechtbank
2.3.
Aan de hand van de Haviltex-maatstaf is de rechtbank van oordeel dat een redelijke uitleg van de correspondentie tussen partijen inhoudt dat Webo (bruto-) plaatmateriaal heeft besteld ten behoeve van het project Gare Maritime waarbij zij vervolgens (nadien) Hout+ de opdracht heeft gegeven om uit het (bruto-)plaatmateriaal op basis van door haar vermelde gegevens op de inkooporders eindproducten te maken. De door Webo gebruikte bewoordingen in het e-mailbericht van 21 november 2018 duiden op het daadwerkelijk bestellen van (bruto-) plaatmateriaal en hebben geen vrijblijvend karakter. Hout+ heeft de inhoud van het mailbericht van 27 mei 2019 ook mogen opvatten als een bestelling naast de bestelling in november 2018. Verder zijn er naar het oordeel van de rechtbank uiteindelijk geen concrete rendementspercentages afgesproken. Dit neemt niet weg dat Webo reden tot klagen heeft als er sprake is van een rendement dat op basis van de kennis en ervaring bij beide partijen in feite niet te verwachten is. Dat hiervan sprake is, heeft Webo onvoldoende onderbouwd gesteld. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat Hout+ de op de inkooporders vermelde gegevens heeft mogen opvatten als instructies. Dit betekent dat de in conventie gevorderde hoofdsom wordt toegewezen. De opslagkosten worden afgewezen, (reeds) omdat deze onvoldoende onderbouwd zijn.
2.4.
Met betrekking tot de vordering in reconventie is de rechtbank van oordeel dat, gelet op het nieuw overeengekomen leverschema op 2 september 2019, het argument van Hout+ dat er op dat moment al sprake van betalingsverzuim bij Webo was, niet meer valide is. Webo heeft voldoende onderbouwd gesteld dat er ter zake drie afroeporders te laat is geleverd. De daardoor geleden schade wordt schattenderwijs door de rechtbank vastgesteld op € 4.000,-. De rechtbank is van oordeel dat Hout+ ten aanzien van de vermeende foutieve leveranties niet in verzuim is komen te verkeren. Gelet op de gemotiveerde betwisting door Hout+ heeft Webo onvoldoende onderbouwd dat er aan de 8 inkooporders die in mei 2020 door haar zijn geplaatst een overeenkomst ten grondslag ligt op grond waarvan Hout+ moet leveren. Webo heeft ook onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat de langdurige handelsrelatie tussen partijen kwalificeert als een duurovereenkomst op grond waarvan Webo er op mocht vertrouwen dat deze niet van de een op de andere dag zou worden beëindigd . Bovendien heeft Webo de in dit verband gestelde schade niet voldoende geconcretiseerd en onderbouwd. Om deze redenen is een verdergaande schadevergoeding dan € 4.000,- niet toewijsbaar.
2.5.
Dit kort samengevatte oordeel zal hieronder uitgebreider worden toegelicht.

3.Wat aan het geschil is vooraf gegaan

3.1.
Hout+ is een hout- en plaatfinisher en actief in de branche van groothandel in hout- en bouwmaterialen als leverancier van kant-en-klaar bewerkte producten en compleet afgewerkte halffabricaten.
3.2.
Webo is leverancier van houten kozijnen, ramen, deuren en prefab elementen en componenten, voor woningbouwprojecten en utiliteitswerken.
3.3.
In 2018 heeft Webo opdracht gekregen tot het engineeren, produceren en monteren van - kort gezegd - 2400 eiken kozijnen en balustrades ten behoeve van het project Gare Maritime te Brussel (hierna ook: het project). Dit project is ingedeeld in 10 blokken.
3.4.
In het najaar van /eind 2018 heeft Webo bij Hout+ een prijsopgave gevraagd voor het plaatmateriaal voor één blok ten behoeve van het project (op basis van 10 gelijke blokken). Nadien hebben partijen over en weer met elkaar hierover gecorrespondeerd.
3.5.
Bij e-mailbericht van 16 oktober 2018 heeft Hout+ een (eerste) aanbod van prijzen gedaan. Daarbij is een meerprijs voor zagen opgenomen.
3.6.
Bij mailbericht van 5 november 2018 heeft Hout+ Webo het volgende meegedeeld:
“(…)
Hierbij de plaatmaten waar je mee kunt rekenen;
Populieren Multiplex 9mm: (einddikte 10mm )
Afmeting : 250 x 122 / netto na zagen 248 x 121
Populieren Multiplex 30mm:
Afmeting 250 x 122 / netto na zagen 248 x 121
Populieren Multiplex 30mm: (Einddikte +/- 31 mm)
Afrneting :305 x 125 / netto na zagen 303 x 124
Levertijd : in overleg
(…)”
3.7.
Op 6 november 2018 heeft Hout+ een offerte uitgebracht aan Webo. Het geoffreerde bedrag bedraagt € 23.796,39 (excl. BTW). In de offerte staat (onder meer) het volgende vermeld:
“1 Stuks Populieren Multiplex 30mm Eiken mix match 1-zijdig/ ocoume tegen Op maat gezaagd aan 198 panelen, rekening gehouden met fineerrichting in lengte van de plaat. Prijs is inclusief 1 x zichtzijde behandelen ca. 60- 70 g/m2 in overleg, met Bioleum Woodoil Naturel kleur transparant. Levering in 1 partij (…). Deze specificatie in netto 411,40 m2 met een zaagrendement van 88.12%, waarbij de lengten langer dan 3030mm zijn opgedeeld in 3030 + passtuk. Indien de orders verder opgesplitst worden, heeft dit gevolgen voor het rendement. Benodigd voor deze specificatie
103/2500x1220mm & 42/3050x1250mm.”
3.8.
Naar aanleiding van de offerte van 6 november 2018 hebben partijen opnieuw met elkaar hierover gecorrespondeerd.
3.9.
Bij e-mailbericht van 9 november 2018 heeft Hout+ Webo het volgende bericht:
“(…)
Onderstaande prijzen en bijgaande offerte zijn de prijzen zoals bekend bij een bepaalde specificatie. Indien we een netto m2 af willen geven ligt het natuurlijk wel aan in hoe zulke kleine porties de bestellingen opgedeeld worden.
Volgens de ons bekende specificatie komt het op een netto m2 prijs van € 57,84 met een rendement van 88.12%
Indien opgesplitst zal het rendement naar beneden gaat maar is niet duidelijk dan in hoeveel porties het besteld wordt.?
Ik kan wel iets zeggen van dan doen we er 7% bij voor zaagverlies en dan op € 61,89 p/m2 kom, maar dat is dan niet echt ergens op gebaseerd.
Hoe kunnen we dit voor elkaar op een goede manier vastleggen. Al bekend in hoeveel porties een blok besteld wordt.?
3.10.
Bij e-mailbericht van 21 november 2018 (12.12 uur) heeft Webo aan Hout+ het volgende meegedeeld:
“(…)
Hierbij de bevestiging van de prijzen:
10 mm 2500 x 1220 mm 22,90
31 mm 2500 x 1220 mm 43,--
31 mm 3050 x 1250 mm 52,50
PEFC, in de olie, kopse kanten ook olie. Europees eiken fineer op populieren multiplex
Het geleverde monster dient als referentie.
Zaagkosten 0.28 p/m1 voor 10 mm en 0,58 p/m1 voor de 31 mm
Europees eiken fineer op populieren multiplex
Graag dit nog even bevestigen.
(…)”
3.11.
Bij e-mailbericht van 21 november 2018 (14.34 uur) heeft Hout+ aan Webo het volgende meegedeeld:
“(…) Prijzen zijn akkoord, de 10mm is basisplaat falcata (gelijkwaardig aan populieren)
De platen worden door de machine gespoten 1x ca. 70 g/m2 in Teknos Bioleum Woodoil transparant en daar zullen de randen van meegespoten worden. De randen worden niet speciaal behandeld.
Populier is PEFC en Falcata volgens bijlage. (…)”
3.12.
Bij e-mailbericht van 21 november 2018 (14.37 uur) heeft Webo Hout+ het volgende bericht:
“Hierbij opdracht om de volle platen 30 mm en 10 mm alvast in productie te nemen.
De definitieve bestelling volgt later.
10 mm 800 stuks 2500 x 1220 mm PEFC populieren met Europees eiken mix match 1 zijdig/ocoume tegen.
31 mm 700 stuks 2500 x 1220 mm PEFC populieren met Europees eiken mix match 1 zijdig/ocoume tegen.
31 mm 250 stuks 3050 x 1250 mm PEFC populieren met Europees eiken mix match 2 zijdig AB
31 mm 230 stuks 2500 x 1250 mm PEFC populieren met Europees eiken mix match 2 zijdig AB
PEFC, in de olie, kopse kanten ook olie. Europees eiken fineer op populieren multiplex
Het geleverde monster dient als referentie.
(…)”
3.13.
Bij e-mailbericht van 28 november 2018 heeft Hout+ Webo het volgende meegedeeld:
“(…)
Zoals aangegeven zit op Falcata wel Flegt en certificaat Legal Wood.
Als we de 10mm opnieuw gaan bekijken en in populieren moeten uitvoeren i.v.m. PEFC certificeren komen we tot het volgende;
Voor de 30mm is al populieren met PEFC certificering en geen probleem.
Hierbij de bevestiging van de prijzen:
Falcata 9mm Eiken mix match 1 zijdig/ocoume tegen € 22.90 p/m2 (certificaat Legal Wood en voldoet aan Flegt) Populieren 10m Eiken mix match 1 zijdig/ocoume tegen€ 24,90 p/m2 (populieren PEFC gecertificeerd)
Onderstaande 30mm was al populieren met PEFC certificaat en geen probleem.
31 mm 2500 x 1220 mm 43,--
31 mm 3050 x 1250 mm 52,50
PEFC, in de olie, kopse kanten ook olie. Europees eiken fineer op populieren multiplex
Het geleverde monster dient als referentie.
Zaagkosten 0.28 p/ml voor 10 mm en 0,58 p/ml voor de 31 mm
Europees eiken fineer op populieren multiplex
Prijzen; netto, excl. B.T.W.
(…)”
3.14.
Bij e-mailbericht van 13 december 2018 heeft Hout+ Webo het volgende bericht:
“(…)
Hierbij de bevestiging van de prijzen, de definitieve 10mm en ook met 2-zijdig AB
Populieren (einddikte 10mm)
Eiken mix match 1 zijdig/ocoume tegen
10mm 828/2500x1220mm netto na zagen 2480x1210mm € 23,90 per m2
Populieren Multiplex 30mm: (Einddikte +/- 31mm)
Eiken mix match 1-zijdig/ocoume tegen
31mm 723/2500x1220mm € 43,00 per m2
Eiken mix match zijdig AB € 46,30 per m2
Afmeting: 250 x 122 / netto na zagen 248 x 121
Populieren Multiplex 30mm: (Einddikte +/- 31 mm)
Eiken mix match 1-zijdig/ocoume tegen € 52,50 per m2
Eiken mix match 2 zijdig AB € 56,30 per m2
Afmeting: 305 x 125 / netto na zagen 303 x 124
Onderstaande 30mm was al populieren met PEFC certificaat en geen probleem.
PEFC, in de olie, kopse kanten ook olie. Europees eiken fineer op populieren multiplex
Het geleverde monster dient als referentie.
Zaagkosten 0.28 p/m1 voor 10 mm en 0,58 p/m1 voor de 31 mm
Europees eiken fineer op populieren multiplex
Alles is in productie genomen zie mail 21-11-2018 (bijlage)
(…)”
3.15.
Vanaf december 2018 heeft Webo orders bij Hout+ geplaatst.
3.16.
In januari 2019 zijn er problemen ontstaan over de levering van een bepaald soort platen. In dat kader heeft Webo aan Hout+ (onder andere) op 15 januari 2019 per mail het volgende meegedeeld:
“(…)
Zie bijlage voor onze bestelling.
Deze afmetingen zouden 21-11-2018 in productie gaan bij de plakker dit is zo ook besproken met [A] .
De platen zouden bij jullie klaarliggen zodat jullie gelijk kunnen zagen en oliën. Het verbaast me nu dat de 3050 platen nog niet bij jullie binnen zijn. We hebben niet voor niets de bestelling volle platen naar voren gehaald om dit probleem te voorkomen.
(…)”
3.17.
Op 14 mei 2019 heeft Hout+ het volgende aan Webo meegedeeld:
“(…)
We kregen bericht van de plakker dat ze 40 stuks grote plaat (exclusief fineer) hebben afgekeurd en retour naar de producent hebben gestuurd. Zie onderstaand bericht van de plakker:
Dit komt omdat we 40 platen hebben afgekeurd die retour naar de fabriek gaan om dat ze te krom waren om wat moois van te maken.
Aangezien dit een plaat die in NL bij de producent/leverancier niet op voorraad ligt (hier is nooit vraag naar) heb ik er nu wat te kort.
Kan ze weer bestellen bij de fabriek maar dat duurt weer een week of 6/7
Heb ook begrepen dat er achter de lopende opdrachten nog meer achter aan komt. (20 % meer heb ik wat van gehoord)
Is er aan te geven wat hiervoor allemaal besteld gaat worden in 30 (kort en lang) en 18 en 9m?
Ik zal dit namelijk ook moeten bestellen bij de fabriek met een levertijd van 6/7 weken.
De orders met grote platen kunnen we nu dus niet maken en dus zal de levertijd hiervan opschuiven.
Graag vernemen we wat we nog bij moeten bestellen. Let wel, alle teveel bestelde materialen worden ook in rekening gebracht.
3.18.
Op 27 mei 2019 heeft Webo Hout+ een mailbericht gestuurd met de volgende inhoud:
“(…)
In de bijlage in het rood de totaal aantal geschatte M2 die nog besteld moeten worden.
Dit is dus naast de lopende bestellingen die jullie al hebben gehad. Graag dus dit ook nog bijbestellen bij de plakker.
(…)”
3.19.
Op 18 juni 2019 heeft Hout+ Webo een bestelvoorstel gestuurd per mail.
3.20.
Op 29 augustus 2019 heeft Hout+ Webo een overzicht van de nog openstaande posten van in totaal € 90.856,95 gestuurd en Webo verzocht zorg te dragen voor een zo spoedig mogelijke betaling voor zover de posten zijn vervallen.
3.21.
Op 30 augustus 2019 heeft Webo Hout+ een officiële ingebrekestelling gestuurd omdat Hout+ volgens Webo de afgesproken levertermijnen niet haalt en zij daardoor schade lijdt. Hout+ heeft daarop bij brief van 2 september 2019 gereageerd en meegedeeld dat een ingebrekestelling volgens haar niet gerechtvaardigd is. Daarnaast is in deze brief een nieuw leverschema opgenomen, waarmee Webo akkoord is gegaan.
3.22.
Bij e-mailbericht van 18 september 2019 heeft Webo Hout+ kort gezegd aansprakelijk gesteld omdat Hout+ opnieuw de (afgesproken) levertermijnen niet heeft gehaald.
3.23.
Medio/eind september 2019 heeft Webo aan Hout+ meegedeeld dat er foutieve leveringen hebben plaatsgevonden en ontstaat er tussen partijen een discussie over het zaagverlies. Webo heeft daarbij te kennen gegeven de bevestigingen niet te accepteren en (een aantal) facturen niet te betalen in verband met een te hoog zaagverlies.
3.24.
Omstreeks medio oktober 2019 is er tussen partijen een discussie ontstaan over de (al dan niet overgebleven) voorraad platen bij de plakker. Op 22 oktober 2019 en
8 mei 2020 heeft Webo aan Hout+ meegedeeld geen plaatmateriaal meer te zullen afnemen.
3.25.
Op 21 januari 2020 heeft Hout+ aan Webo per mailbericht (onder meer) gevraagd wanneer zij de oude facturen gaat betalen. Bij brief van 18 mei 2020 is namens Hout+ Webo gesommeerd om een bedrag van € 84.446,19 aan haar over te maken.
3.26.
Bij e-mailbericht van 27 mei 2020 heeft Hout+ aan Webo meegedeeld dat zij geen bestellingen in behandeling neemt zolang het geschil over de betaling van de facturen loopt.
3.27.
Bij brief van 10 november 2020 aan Webo is namens Hout+ verzocht om - kort gezegd - het overgebleven plaatmateriaal uiterlijk 17 november 2020 af te nemen, bij gebreke waarvan opslagkosten in rekening zullen worden gebracht, welke kosten minimaal € 6,- per m3 per week bedragen.

4.Het geschil in conventie en in reconventie

In conventie

4.1.
Hout+ vordert, na vermeerdering dan wel wijziging van eis, samengevat dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Webo veroordeelt tot betaling van:
een bedrag in hoofdsom van € 62.369,27, vermeerderd met de wettelijke handelsrente van 8% vanaf 30 dagen na de factuurdata tot aan de dag der algehele voldoening,
de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.398,69
de kosten voor opslag, welke kosten minimaal € 6,- per m3 per week bedragen vanaf week 47 van 2020;
e proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf veertien dagen na dit vonnis.
4.2.
Hout+ vordert betaling van zes facturen ter zake plaatmateriaal dat Webo heeft gekocht en (gedeeltelijk) heeft afgenomen. Hout+ stelt – zeer kort weergegeven - dat Webo op 21 november 2018 en 27 mei 2019 twee (bulk)bestellingen plaatmateriaal heeft gedaan, die Webo slechts gedeeltelijk heeft afgenomen. Hout+ heeft (een deel van) dat plaatmateriaal conform de instructies van Webo op maat gezaagd dan wel laten zagen, zodat er van (het door Webo gestelde) ontoelaatbare ‘zaagverlies’ geen sprake is. Daarbij is uitgegaan van een (overeengekomen) m2-prijs en aparte zaagkosten per m1. Partijen hebben geen afspraken gemaakt over rendement.
Op 10 november 2020 heeft Hout+ Webo erop gewezen dat zij al geruime tijd de platen ten behoeve van Webo heeft opgeslagen, waardoor zij (opslag)kosten heeft. Hierdoor lijdt Hout+ schade, bestaande uit minimaal € 6,- per m3 per week vanaf week 47 in 2020. Daarnaast vordert Hout+ rente en buitengerechtelijke kosten.
4.3.
Webo voert gemotiveerd verweer tegen de vorderingen van Hout+. Zij voert
- kort samengevat - aan dat Hout+ bij de kruistrappen ten onrechte grote bruto platen heeft gebruikt, waar ook kleine bruto platen konden worden gebruikt. Daardoor is er ontoelaatbaar zaagverlies ontstaan. Partijen zijn overeengekomen dat er door Hout+ geoptimaliseerd op maat plaatmateriaal zou worden geleverd, zodat Hout+ er voor moest zorgen dat het zaagverlies zo klein mogelijk zou zijn. Webo heeft de facturen tot 75% betaald en verzocht om (een) juiste orderbevestiging(en) en factu(u)r(en). Nu de facturen eindigend op de nummers 549, 790, 868 en 869 aantoonbaar onjuist zijn, maakt Hout+ ten onrechte aanspraak op betaling hiervan. Daarnaast stelt Webo zich op het standpunt dat Hout+ ten onrechte betaling van de facturen eindigend op 605 en 653 vordert. Webo stelt dat zij vanaf het begin heeft aangegeven dat zij enkel en alleen bestellingen via inkooporders plaatst van netto platen. Webo heeft nooit bruto platen besteld. Het was aan Hout+ als specialist om te bepalen hoeveel bruto platen en in welke afmetingen nodig waren voor de door Webo opgegeven netto plaatmaten. In november 2018 is er door Webo verzocht, of beter gezegd geadviseerd, om alvast een groot aantal platen in productie te nemen, zodat er geen vertraging zou ontstaan. Daarbij is duidelijk vermeld dat de definitieve bestelling later zou volgen. Webo heeft ook niet meer besteld dan zij nodig had. Dat er plaatmateriaal over is gebleven is dan ook niet mogelijk. Met het e-mailbericht van
27 mei 2019 heeft Webo op verzoek van Hout+ slechts aangegeven wat er nog aan inkooporders komt naast de lopende bestellingen, zijnde de reeds verstrekte inkooporders.
In reconventie
4.4.
Webo vordert samengevat dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Hout+ veroordeelt tot betaling van € 53.144,82, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 53.144,82 vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening, en met veroordeling van Hout+ in de (na)kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
4.5.
Aan het gevorderde bedrag legt Webo, kort gezegd, ten grondslag dat zij schade heeft geleden doordat Hout+ wanprestatie heeft gepleegd tegenover haar, bestaande uit het te laat leveren van hout, gebrekkige leveringen en schade als gevolg van de weigering van Hout+ om nog orders (ter zake andere projecten) uit te leveren. Door de wanprestatie van Hout+ heeft Webo veel orders moeten uitzoeken die incompleet waren, niet goed waren gezaagd, niet waren geolied etc. Daarnaast heeft zij platen geregeld, gezaagd en geolied, welke uren en kosten voor rekening van Hout+ moeten komen. De gemaakte kosten zijn met productie 34 en 35 gespecificeerd en onderbouwd.
Webo betwist dat er eind augustus 2019 een betalingsachterstand van ruim 50.000,- was. Veel facturen waren niet correct en zijn aangepast en daarnaast zijn er facturen bij die niet op de factuurdatum zijn verzonden, zodat deze ook niet zijn vervallen op de vervaldatum.
Met betrekking tot de levertijd is in eerste instantie afgesproken dat deze in onderling overleg zou plaatsvinden. Dit betekent echter niet dat Hout+ nimmer in verzuim kan komen te verkeren. Het nieuwe leverschema dat is opgenomen in de brief van Hout+ van
2 september 2019 bevat termijnen die als fatale termijnen moeten worden beschouwd. Uit de uitdraai van het business softwareprogramma van Webo die als productie 41 is overgelegd, volgt dat Hout+ wel degelijk te laat was met het uitleveren en in verzuim is komen te verkeren. Webo heeft Hout+ bij e-mailbericht van 18 september 2019 aansprakelijk gesteld. Webo betwist uitdrukkelijk dat het slechts om 3 laattijdige leveringen zou gaan. Hout+ was structureel te laat en bovendien waren de leveringen met grote regelmaat gebrekkig. Vanaf het moment dat Hout+ in gebreke is gesteld voor de late leveringen, ontving Webo ook veel foutieve leveranties.
Webo betwist dat Hout+ zich op haar opschortingsrecht kon beroepen dan wel abrupt de samenwerking mocht beëindigen. Door deze handelwijze werd Webo voor een voldongen feit geplaatst in die zin dat zij op zeer korte termijn een nieuwe leverancier moest zoeken dan wel zelf de lopende orders moest oppakken, hetgeen veel extra tijd en kosten met zich heeft gebracht. De door Hout+ geweigerde lopende orders staan geheel los van het project Gare Maritime en de bestellingen/inkooporders waren al lang geplaatst toen Hout+ aangaf niet te zullen leveren.
4.6.
Hout+ voert verweer en stelt, samengevat weergegeven, dat Webo vanaf
21 april 2019 voortdurend in betalingsverzuim verkeerde. Webo zocht een stok om mee te slaan, door (eerst) een discussie over de levertijden te beginnen, welke discussie Hout+ terecht bestreed en daarna over (ontoelaatbaar) zaagverlies. De discussie over zaagverlies is niet relevant en niet juist. Webo is niet te volgen in haar reconventionele vordering. Webo verwijst in algemene zin naar producties, maar laat deze in haar conclusie(s) onbesproken. Het bewijsaanbod van Webo dient te worden gepasseerd omdat Webo het bewijs allang had kunnen en moeten overleggen. Hout+ stelt dat Webo van slechts 3 van de in totaal 54 afgeroepen orders concreet stelt dat fatale levertermijnen niet zijn gehaald. Hout+ stelt dat deze drie leveringen op tijd zijn geleverd. Productie 41 heeft geen enkele bewijskracht. Uit niets blijkt dat Hout+ voor deze leveringen in gebreke is gesteld of anderszins dat Webo vaststelde dat er geen tijdige levering van deze orders was. Bovendien betreffen het geen fatale termijnen, maar opnieuw geplande termijnen. Van andere tekortkomingen is ook geen sprake. Als er sprake was van leveringen die afweken van de zaagspecificaties, dan
heeft Hout+ (alsnog) correct geleverd. Voor zover er sprake zou zijn van tekortkomingen aan de zijde van Hout+, dan is zij voor die tekortkomingen niet in gebreke gesteld.
Uit de e-mailberichten die als productie 22 zijn overgelegd blijkt ook niet dat er sprake is van foutieve leveranties. Deze e-mailberichten hebben slechts betrekking op enkele platen, waarvan Webo zou hebben vastgesteld dat er sprake zou zijn van afwijkingen ten opzichte van de opgegeven zaaginstructies. Hout+ heeft deze vervolgens alsnog conform verzoek van Webo geleverd. Van verzuim is dan ook geen sprake. Webo is ook niet te volgen in haar stelling, dat zij als gevolg van het vermeend niet halen van de levertermijnen van een 3-tal afroeporders schade zou hebben geleden, laat staan een schade van maar liefst € 53.144,82. Webo stelt en bewijst niet wanneer zij schade heeft geleden, welke schade dat dan betreft en hoe groot de schade is. Hout+ bestrijdt dan ook dat Webo schade heeft geleden en al helemaal schade waarvoor Hout+ aansprakelijk gesteld kan worden. Het bovenste deel van het overzicht dat als productie 34 is overgelegd, bewijst niet het bestaan van schade. Uit dit gedeelte volgt ook niet dat er een causaal verband zou zijn tussen de 3 gestelde laattijdige leveringen en € 53.144,82 schade. Hout+ betwist de (redelijkheid en omvang) van de gestelde uren en kosten. Die zijn op geen enkele wijze te verifiëren. Van enige erkenning door Hout+ van aansprakelijkheid voor schade is (ook) geen sprake. Het onderste deel van het overzicht zou volgens Webo schade betreffen voortvloeiend uit een door Hout+ onterechte weigering om orders uit te leveren. Hout+ heeft niet geweigerd orders uit te leveren, maar alleen geweigerd om nieuwe aanvragen van Webo ter zake andere projecten in behandeling te nemen. Hout+ wilde geen nieuwe overeenkomsten aangaan. Dit leidt niet tot enige tekortkoming. Hout+ had overigens alle reden om op te schorten. Webo kwam haar betalingsverplichtingen immers niet na. Webo betwist dat het haar gezien de langdurige samenwerking niet vrij stond de samenwerking te beëindigen, laat staan dat dit geleid zou hebben tot meer dan € 10.000,00 aan schade.

5.De beoordeling

In conventie

5.1.
De rechtbank stelt vast dat het geschil zich in feite toespitst op de beantwoording van twee vragen, namelijk of Webo al dan niet de facturen die betrekking hebben op het overgebleven plaatmateriaal moet betalen en of er al dan niet sprake is van ontoelaatbaar zaagverlies.
5.2.
Om deze twee vragen te kunnen beantwoorden moet worden vastgesteld wat partijen met elkaar hebben afgesproken. Wat de inhoud van de afspraken van partijen is, moet worden beantwoord aan de hand van de zogenaamde Haviltex-maatstaf [1] . Die maatstaf houdt (voor dit geval) in dat het bij de uitleg van de afspraken tussen Hout+ en Webo niet alleen gaat om de taalkundige betekenis van de bewoordingen die bij het maken van de afspraken zijn gebruikt, maar dat het ook aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden daaraan redelijkerwijs mochten toekennen en op hetgeen ze te dien aanzien over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij deze uitleg moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis van de bewoordingen bij de uitleg vaak echter wel van groot belang.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat het project Gare Maritime een bijzonder project was. Dit volgt ook uit de omstandigheid dat partijen veelvuldig hebben gecorrespondeerd over de (al dan niet aanwezige) specificaties, instructies en de prijzen ter zake het plaatmateriaal.
5.4.
Onder verwijzing naar dat wat vermeld staat onder randnummer 4 in de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie, stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet (meer) in geschil is dat partijen zijn overeengekomen dat Hout+ bruto platen zou factureren vermeerderd met de kosten voor het zagen op basis van de prijzen die door Hout+ zijn vermeld in haar e-mailbericht van 13 december 2018. Hout+ stelt dat Webo twee (bulk)bestellingen voor plaatmateriaal heeft gedaan, welke zijn afgeroepen met inkooporders. Webo betwist dit. Zij stelt dat zij alle bestellingen voor het project Gare Maritime heeft gedaan via inkooporders waarop door haar werd vermeld welk plaatmateriaal zij netto nodig had aan de hand waarvan Hout+ vervolgens met behulp van haar optimalisatieprogramma bepaalde uit welke bruto-platen er gezaagd zou worden. In dat verband merkt Webo ook op dat partijen zijn overeengekomen dat het zaagverlies voor haar rekening zou komen en dat er volgens Hout+ een zaagrendement zou zijn van 88,12%.
5.5.
Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat een redelijke uitleg van de
correspondentie tussen partijen inhoudt dat Webo (bruto-) plaatmateriaal heeft besteld ten behoeve van het project Gare Maritime waarbij zij vervolgens (nadien) Hout+ de opdracht heeft gegeven om uit het (bruto-)plaatmateriaal op basis van het vermelde in de inkooporders eindproducten te maken. Daarbij slaat de rechtbank in het bijzonder acht op het e-mailbericht van 21 november 2018 van Webo aan Hout+ waarin door Webo opdracht wordt gegeven om de volle platen van 30 mm en 10 mm alvast in productie te nemen. Daarbij zijn bruto-afmetingen en concrete aantallen vermeld. De door Webo gehanteerde term “in productie nemen” duidt ook op het daadwerkelijk bestellen van (bruto-) plaatmateriaal en heeft geen vrijblijvend karakter. De omstandigheid dat de platen (pas) op een later moment door Webo (na gezaagd en bewerkt te zijn) zijn afgenomen, maakt dit niet anders. Zou dit wel zo zijn, dan zou dit er toe leiden dat het financiële risico (volledig) bij Webo zou worden weggenomen. Het betoog van Webo dat het e-mailbericht van
21 november 2018 moet worden opgevat als een advies wordt dan ook niet gevolgd door de rechtbank. Een ondersteuning voor de hiervoor vermelde en door Hout+ voorgestane, uitleg, is ook te vinden in het e-mailbericht van 15 januari 2019 van Webo aan Hout+ waarin wordt verwezen naar de bestelling volle platen van 21 november 2018. Uit dit mailbericht is ook af te leiden dat platen later op maat zouden worden gezaagd en bewerkt door Hout+. Dat Webo een andere bedoeling voor ogen heeft gehad, wil de rechtbank op zichzelf wel aannemen, maar de correspondentie tussen partijen biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten en Hout+ heeft deze bedoeling ook niet begrepen en naar het oordeel van de rechtbank ook niet hoeven te begrijpen. Voor zover Webo in dit verband nog heeft gewezen op de inkooporders bieden deze naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende steun voor de door Webo voorgestane bedoeling. Daarbij kan niet uit het oog worden verloren dat op de inkooporders ook (verschillende) bruto-plaatafmetingen worden vermeld. Onder de gegeven omstandigheden mocht Hout+ de door Webo vermelde gegevens op de inkooporders (waaronder de bruto en netto-afmetingen en de aantallen) op de inkooporders redelijkerwijs opvatten als zaaginstructies.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de consequentie dat Webo het bruto-plaatmateriaal dat is besteld moet betalen aan Hout+. Webo heeft op 21 november 2018 een bestelling van bruto plaatmateriaal gedaan. Webo heeft niet (voldoende) weersproken dat de factuur van
20 december 2019 (eindigend op 605) betrekking heeft op het (overgebleven) (bruto) plaatmateriaal dat op 21 november 2018 is besteld. Evenmin heeft zij zelfstandig verweer gevoerd tegen het gefactureerde bedrag van € 16.207,28, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
5.7.
Tussen partijen is in geschil of Webo medio 2019 een aanvullende bestelling heeft gedaan. Met inachtneming van dat wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat dit het geval is. Daarvoor acht zij redengevend dat in het mailbericht van 27 mei 2019 wordt benadrukt dat het geschatte aantal m2 (in de bijlage) dat nog moet worden besteld, een bestelling betreft naast de nog lopende bestellingen die Hout+ heeft gehad. Gelet op deze toelichting heeft Hout+ dit mogen opvatten als een bestelling naast de bestelling in november 2018. Dat Webo dit zelf ook voor ogen stond, is naar het oordeel van de rechtbank ook af te leiden uit het interne overzicht van Webo dat als productie 17 en 26 is overgelegd. In dat overzicht wordt gerefereerd aan de bestelling in november 2018 en de bestelling in mei 2019, zonder dat rekening wordt gehouden met een bepaalde (mogelijke) overlap of inkooporders. Zo het al zo is dat Webo deze aanvullende bestelling (enkel) heeft gebaseerd op de reeds gedane inkooporders en daarbij geen rekening heeft gehouden met het feit dat zij op 21 november 2018 aan Hout+ opdracht heeft gegeven om een groot aantal volle platen in productie te nemen, komt dit voor haar rekening en risico. Zoals hiervoor is overwogen is de opdracht in november 2018 naar het oordeel van de rechtbank te beschouwen als een bestelling. Tevens blijkt uit de in juni 2018 overgelegde correspondentie, welke door Hout+ is overgelegd als productie 36, ook voldoende dat Hout+ om een verdeling in grote en kleine plaat heeft gevraagd en dat zij in reactie op een bericht van Webo heeft meegedeeld dat zij niet kan bepalen wat Webo moet inkopen. Vervolgens heeft Hout+ aan de hand van de door Webo geschatte aantal m2 een besteladvies (inclusief zaagverlies) gegeven. In het (ongedateerde) mailbericht van Webo dat een reactie is op het mailbericht van 18 oktober 2019 van Hout+ (productie 25) wordt deze gang van zaken bevestigd in die zin dat wordt vermeld dat er door Webo een bestelling is gedaan nadat er over de door haar gedane berekening aan plaatmateriaal een zaagverlies is berekend. In het licht hiervan moet het er voor worden gehouden dat Webo in mei/juni 2019 een aanvullende bestelling heeft gedaan conform het door Hout+ gegeven besteladvies.
5.8.
Uitgaande van deze aanvullende bestelling heeft Webo het door Hout+ gefactureerde bedrag van € 36.222,50 onvoldoende zelfstandig betwist. Dit bedrag wordt dan ook toegewezen.
5.9.
Hout+ vordert daarnaast betaling van de facturen eindigend op de nummers 549, 790, 868 en 869. Webo betwist de juistheid van deze facturen omdat er een ontoelaatbaar zaagverlies in rekening is gebracht. Daarom heeft zij de facturen tot 75% betaald. Voor zover Webo in dit verband verwijst naar het zaagrendement van 88,12%, overweegt de rechtbank dat uit de correspondentie tussen partijen niet kan worden afgeleid dat partijen dit rendement (uiteindelijk) zijn overeengekomen. Weliswaar wordt dit rendementspercentage genoemd in de offerte van 6 november 2018 en het mailbericht van 9 november 2018 van Hout+, maar nadien zijn andere afspraken/prijzen overeengekomen, zonder dat daarbij een specifiek rendementspercentage is overeengekomen. Verder heeft ook te gelden dat, zoals hiervoor is overwogen, Hout+ de op de inkooporders vermelde gegevens door Webo heeft kunnen beschouwen als zaaginstructies. Er kan dan ook niet aan voorbij worden gegaan dat op de aan de facturen ten grondslag liggende inkooporders bruto-plaatmateriaal (met twee verschillende afmetingen) staat vermeld. Gelet hierop is het op zich niet onbegrijpelijk dat Hout+ de kruistrappen uit het vermelde bruto-plaatmateriaal heeft gezaagd. Dit neemt niet weg dat Webo een zeker rendement mag verwachten en dat zij reden tot klagen heeft als er sprake is van een zo groot zaagverlies dat op basis van de kennis en ervaring bij beide partijen in feite niet te verwachten is. Dat sprake is van een dergelijke situatie heeft Webo naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd gesteld. Webo verwijst weliswaar in haar antwoordakte van 24 februari 2021 naar haar inkooporder PO 190597 (waarin voor de specificatie wordt verwezen naar inkooporder PO 190446, die eveneens is bijgevoegd) en de bijbehorende opdrachtbevestiging van Hout+, maar uit de daarbij ingenomen stellingen kan ook worden afgeleid dat, zoals Hout+ ook naar voren heeft gebracht, Webo andere instructies heeft gegeven aan Hout+. Het gegeven dat bij die inkooporder het rendement 74,48% bedroeg, rechtvaardigt op zichzelf nog niet de conclusie dat een rendement van 66,73% bij de inkooporders van de in geschil zijnde facturen in het licht van alle omstandigheden zodanig onacceptabel is dat dit niet meer (volledig) voor rekening van Webo behoort te komen.
5.10.
Het voorgaande betekent dat Webo de nog openstaande bedragen van de facturen eindigend op de nummers 549, 790, 868 en 869 moet betalen. Door Webo is niet voldoende weersproken dat het openstaande bedrag van deze facturen in totaal € 9.939,49 bedraagt. Daarbij overweegt de rechtbank dat Webo het in de conclusie van repliek in conventie door Hout+ ingenomen standpunt over de creditfactuur eindigend op nummer 502 niet heeft betwist, zodat er vanuit moet worden gegaan dat daarmee rekening is gehouden. Het bedrag van € 9.939,49 zal dan ook worden toegewezen.
5.11.
De door Hout+ gevorderde opslagkosten worden afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Hout+ deze kosten, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door Webo, onvoldoende onderbouwd. Hout+ stelt dat deze kosten minimaal € 6,- per m3 per week bedragen, maar heeft dit op geen enkele wijze onderbouwd. In de conclusie van repliek in conventie wordt gesteld dat nog geen facturen voor de opslagkosten zijn ontvangen, maar dat deze wel zullen worden ontvangen. De procedure is nadien voortgezet, maar ook in die periode heeft Hout+ geen facturen overgelegd. Ook anderszins heeft Hout+ niet onderbouwd dat het door haar genoemde bedrag bij haar in rekening zal worden gebracht. Reeds hierom komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking.
5.12.
De slotsom is dat er een bedrag van € 62.369,27 in hoofdsom zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke handelsrente over dit bedrag zal worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5.13.
Hout+ maakt aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten. Webo betwist de door Hout+ gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en stelt dat deze niet voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets en dat de werkzaamheden van de advocaat van Hout+ moeten worden aangemerkt als werkzaamheden ter voorbereiding van een gerechtelijke procedure.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door Hout+ overgelegde correspondentie blijkt dat, anders dan wat Webo stelt, daadwerkelijk incassowerkzaamheden hebben plaatsgevonden die meer omvatten dan alleen ter voorbereiding van een procedure. De rechtbank zal daarom het gevorderde bedrag van € 1.398,69 aan incassokosten toewijzen, welk bedrag in overeenstemming is met het bedrag van de wettelijke staffel zoals vermeld in artikel 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
5.14.
Webo zal als de grotendeels in ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie, aan de zijde van Hout+ tot op heden begroot op € 2.129,99 aan verschotten en € 3.899,- salaris advocaat (3,5 punten x tarief IV ad € 1.114,-). De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen, zoals vermeld in de beslissing.
In reconventie
5.15.
Met betrekking tot het betoog van Hout+ dat Webo vanaf 21 april 2019 in betalingsverzuim is, overweegt de rechtbank als volgt. Partijen zijn weliswaar een betalingstermijn van 30 dagen netto overeengekomen, maar uit de gang van zaken blijkt niet dat Hout+ daar voor de ingebrekestelling van Webo van 30 augustus 2019 daadwerkelijk (juridische) consequenties aan heeft verbonden. In reactie op de ingebrekestelling van Webo heeft Hout+ dit argument ook niet gebruikt tegenover Webo. In haar brief van
2 september 2019 heeft Hout+ een nieuw leverschema opgenomen. Partijen gingen verder op basis van dit leverschema. In redelijkheid kan het argument van Hout+ dat er op dat moment al betalingsverzuim was bij Webo - nog daargelaten of dit zo was, nu Webo dit ook betwist - dan ook niet meer worden gehanteerd.
5.16.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de in het nieuwe leverschema opgenomen levertermijnen voor diverse afroeporders te beschouwen als fatale termijnen. Webo heeft in haar ingebrekestelling van 30 augustus 2019 voor deze afroeporders uiterste levertermijnen vermeld en daarop heeft Hout+ gereageerd met een leverschema, waarin in enkele gevallen een (iets) langere levertermijn is opgenomen. Webo is hiermee akkoord gegaan. Deze gang van zaken kan niet anders worden opgevat dan als dat Hout+ zich heeft verplicht om volgens de in dit schema opgenomen termijnen te leveren. Daarmee zijn deze termijnen aan te merken als fatale termijnen.
5.17.
De rechtbank is van oordeel dat Webo voldoende concreet en onderbouwd heeft gesteld dat een drietal orders te laat zijn geleverd, namelijk ten aanzien van de orders met de nummers PUR 193949, 193392 en 193982. Gelet op deze concrete stellingen, kon Hout+ niet volstaan met een algemene betwisting en met de stelling dat de facturen betreffende deze orders zijn betaald. Met betrekking tot andere orders, heeft Webo echter, gezien de betwisting door Hout+, onvoldoende onderbouwd gesteld dat daarbij sprake is geweest van een te late levering. Weliswaar heeft Webo diverse producties overgelegd die (veel) e-mail-correspondentie omvatten, maar ten aanzien daarvan is niet voldoende gesubstantieerd betreffende de gestelde te late levering van orders. Het is niet aan de rechtbank (en de wederpartij) om in de productie(s) te gaan zoeken naar informatie die mogelijk de stelling van Webo dat diverse andere orders (ook) te laat zijn geleverd, ondersteunen. Ook het door Webo als productie 34 overgelegde overzicht biedt daartoe niet het benodigde inzicht. Gelet op de gemotiveerde betwisting van Hout+ had het op zijn minst op de weg van Webo gelegen om specifiek aan te geven welke andere orders ook te laat zijn geleverd. Nu Webo onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat er ook andere dan de drie hiervoor genoemde orders te laat zijn geleverd, wordt het door Webo in dit kader gedane bewijsaanbod gepasseerd.
5.18.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Webo aanspraak kan maken op een schadevergoeding wegens drie te laat geleverde orders. Webo heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat dit tot extra werkzaamheden en kosten binnen haar eigen organisatie heeft geleid. Nu het in hoofdzaak interne kosten betreffen is de omvang van de schade echter niet goed vast te stellen. De rechtbank zal deze schade, mede gelet op de omvang van de orders, schattenderwijs vaststellen op € 4.000,-.
5.19.
Webo heeft daarnaast aangevoerd dat Hout+ niet deugdelijk heeft gepresteerd, omdat diverse leveranties foutief waren. Hout+ betwist gemotiveerd dat er sprake is van verzuim voor deze vermeende tekortkomingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Webo in het licht van deze gemotiveerde betwisting onvoldoende onderbouwd gesteld dat Hout+ voor de door haar gestelde foutieve leveranties in verzuim is geraakt. Volgens artikel 6:82 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) treedt het verzuim in wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft. De functie van een ingebrekestelling is om de schuldenaar nog een laatste termijn voor nakoming te geven en aldus te bepalen tot welk tijdstip nakoming nog mogelijk is zonder dat van een tekortkoming sprake is, bij gebreke van welke nakoming de schuldenaar vanaf dat tijdstip in verzuim is. Op grond van artikel 6:82 lid 2 en 83 BW is in sommige gevallen geen ingebrekestelling of slechts een schriftelijke aansprakelijkheidsstelling vereist. Dat ten aanzien van de (vermeende) foutieve leveranties sprake is van één van die gevallen is echter niet gesteld of gebleken. Dat Hout+ betreffende drie orders te laat heeft geleverd en met betrekking tot die drie orders in verzuim verkeerde, betekent niet dat niet meer van Webo kon worden verlangd Hout+ betreffende de overige door haar gestelde tekortkomingen een termijn voor herstel te bieden. Nog daargelaten de vraag of Webo, met inachtneming van het overwogene in 5.17. over de substantiëringsplicht, voldoende concreet en onderbouwd heeft gesteld dat Hout+ in gebreke is gesteld voor deze (vermeende) foutieve leveranties, is in ieder geval onvoldoende onderbouwd gesteld dat er sprake is van verzuim aan de zijde van Hout+. Weliswaar kan uit de door Webo overgelegde producties 22, 34 en 35 worden afgeleid dat aan Hout+ op diverse momenten kenbaar is gemaakt dat er fouten zijn gemaakt bij orders en is daarbij ook regelmatig een (uiterste) termijn gegeven, maar voor het daadwerkelijk in verzuim verkeren is ook nodig dat nakoming niet binnen de geboden termijn heeft plaatsgevonden. Dat herstel van de (vermeende) foutieve leveranties niet binnen de geboden termijnen heeft plaatsgevonden heeft Webo (ook) onvoldoende concreet en onderbouwd gesteld, zodat niet kan worden geconcludeerd dat Hout+ ten aanzien van de vermeende foutieve leveranties in verzuim is komen te verkeren. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen. Webo kan (reeds daarom) geen aanspraak maken op een schadevergoeding in verband met de (vermeende) foutieve leveringen.
5.20.
Met betrekking tot het betoog van Webo dat Hout+ ten onrechte heeft geweigerd om in mei 2020 8 orders uit te leveren, overweegt de rechtbank als volgt. Hout+ heeft betwist dat zij ten aanzien van deze orders verplicht was om te leveren. Zij stelt namelijk dat ter zake geen overeenkomsten tot stand zijn gekomen, nu zij geweigerd heeft de bestellingen in behandeling te nemen. Gelet op deze gemotiveerde betwisting had het op de weg van Webo gelegen om daarop in te gaan en haar stellingen nader te concretiseren dan wel nader te onderbouwen. Webo heeft dit niet (voldoende) gedaan. De enkele stelling dat het lopende orders zijn die in mei 2020 zijn geplaatst, volstaat in dat geval niet. Dat Hout+ de 8 inkooporders heeft bevestigd met een opdrachtbevestiging of anderszins heeft aanvaard, is niet gesteld of gebleken. Webo heeft ook onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat de langdurige handelsrelatie tussen partijen kwalificeert als een duurovereenkomst op grond waarvan Webo er op mocht vertrouwen dat deze niet van de een op de andere dag zou worden beëindigd. Bovendien heeft Webo naar het oordeel van de rechtbank de door haar beweerdelijke schade als gevolg van het niet uitleveren van de 8 orders dan wel het beëindigen van de samenwerking niet voldoende geconcretiseerd en onderbouwd. Op grond van het vorenstaande wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Om deze redenen is de in dit verband gevorderde schadevergoeding niet toewijsbaar.
5.21.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de reconventionele vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 4.000,-. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5.22.
Nu beide partijen in conventie deels in het gelijk en deels in het ongelijk worden gesteld ziet de rechtbank om de proceskosten in reconventie tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt Webo om aan Hout+ tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 62.369,27, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 30 dagen na de factuurdata tot aan de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt Webo om aan Hout+ te betalen het bedrag van € 1.398,69 aan buitengerechtelijke incassokosten;
6.3.
veroordeelt Webo in de kosten van de procedure in conventie, tot op heden aan de zijde van Hout+ begroot op € 6.028,99, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
in reconventie
6.4.
veroordeelt Hout+ om aan Webo tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 4.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
6.5.
compenseert de proceskosten in reconventie in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in conventie en in reconventie
6.6.
verklaart de onderdelen 6.1. tot en met 6.4. uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op
31 augustus 2022. [2]

Voetnoten

1.Vgl. o.a..
2.type: