ECLI:NL:RBOVE:2022:2706

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
08-064987-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor poging doodslag en bedreiging

Op 27 september 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 45-jarige vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk, voor poging tot doodslag en bedreiging. De zaak betreft een incident op 14 maart 2022, waarbij de vrouw tijdens een ruzie met haar ex-partner, [slachtoffer], een mes heeft gepakt en hem in de rug heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat de vrouw opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, maar sprak haar vrij van moord wegens het ontbreken van voorbedachte raad. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer], gezien de ernst van de verwondingen en de omstandigheden van het incident. Daarnaast werd de vrouw ook schuldig bevonden aan bedreigingen die zij eerder had geuit naar [slachtoffer]. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de vrouw, waaronder een verstandelijke ontwikkelingsstoornis, en legde een deels voorwaardelijke straf op, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een contactverbod met [slachtoffer].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-064987-22 (P)
Datum vonnis: 27 september 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1976 in district [plaats] (Suriname),
wonende aan de [adres] ,
nu verblijvende in de P.I. Zuid Oost, loc. Ter Peel, te Evertsoord.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 september 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.K. Kooij en van wat door verdachte en haar raadsman mr. J.M. Keizer, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 14 maart 2022, al dan niet met voorbedachten rade, heeft geprobeerd [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) van het leven te beroven, dan wel [slachtoffer] zwaar heeft mishandeld, dan wel heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar te mishandelen;
feit 2:op 28 oktober 2021 [slachtoffer] heeft bedreigd;
feit 3:op 6 februari 2022 [slachtoffer] heeft bedreigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
zij op of omstreeks 14 maart 2022 te Balkbrug, gemeente Hardenberg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade
van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
in de rug, in elk geval het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en/of
meerdere malen stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam
van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 14 maart 2022 te Balkbrug, gemeente Hardenberg
aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel, te weten een diepe steekwond in de (onder)rug, heeft
toegebracht door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de
rug, in elk geval het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] te steken en/of meerdere
malen stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam van
voornoemde [slachtoffer] ;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 14 maart 2022 te Balkbrug, gemeente Hardenberg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, opzettelijk en met
voorbedachten rade, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, in elk
geval het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en/of meerdere malen
stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van
voornoemde [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
zij op of omstreeks 28 oktober 2021 te Balkbrug, gemeente Hardenberg
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met
zware mishandeling, door meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans
een scherp en/of puntig voorwerp, op voornoemde [slachtoffer] af te lopen en/of met
een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende bewegingen te maken
naar, althans in de richting van voornoemde [slachtoffer] ;
3
zij op of omstreeks 6 februari 2022 te Balkbrug, gemeente Hardenberg
[slachtoffer] via WhatsApp heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Nu ga jij zker dood !!
Ik maak jouw dood!!! Ik raat niet meer wat jij met mij doet en met mij gevoelens zal
jij moeten dood gaan!!!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak van de primair ten laste gelegd moord, wegens het ontbreken van de daarvoor vereiste ‘voorbedachte raad’ en tot bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag. Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Daartoe heeft hij, kort gezegd, aangevoerd dat onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte opzettelijk in de rug van [slachtoffer] heeft gestoken en niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het opzet van verdachte was gericht op de dood van [slachtoffer] of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen op de terechtzitting is besproken, de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 14 maart 2022 in Balkbrug maken verdachte en [slachtoffer] ruzie, waarbij verdachte een mes uit haar handtas pakt. Verdachte maakt stekende bewegingen met het mes in de richting van [slachtoffer] . Als [slachtoffer] zich omdraait, steekt verdachte het mes in de rug van [slachtoffer] . Bij de aanhouding van verdachte wordt een mes aangetroffen. Op het lemmet van dat mes zit DNA-materiaal waarvan het meer dan een miljard keer waarschijnlijker is dat het afkomstig is van verdachte, dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurig (niet aan verdachte verwante) persoon. [slachtoffer] loopt een steekwond aan de linkerkant op de onderrug op. De steekwond heeft een lengte van drie centimeter en een diepte van minimaal vijf centimeter.
Bewijsoverwegingen
Geen ongeluk
Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden staat vast dat verdachte een mes heeft gepakt en dat dat mes in het bovenlichaam van [slachtoffer] terecht is gekomen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij het mes uit haar handtas heeft gepakt en met dat mes stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer] heeft gemaakt. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte bewust in de richting van [slachtoffer] heeft gestoken en daarbij het mes heeft gericht op het lichaam van [slachtoffer] .
Verdachte heeft verklaard dat het steken van [slachtoffer] in zijn rug een ongeluk is geweest en dat het gebeurd moet zijn toen [slachtoffer] haar duwde en vervolgens probeerde op te vangen.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte onaannemelijk. Door het handelen van verdachte is een steekwond met een diepte van minimaal vijf centimeter veroorzaakt in de rug van [slachtoffer] . Een dergelijk diepe steekwond is niet te rijmen met de verklaring van verdachte dat sprake geweest zou zijn van een ongeluk waarbij het mes in de hand van verdachte [slachtoffer] per ongeluk zou hebben geraakt.. Op geen enkele manier valt bovendien in te zien hoe bij een duw van verdachte door [slachtoffer] een steekwond op de rug van [slachtoffer] kan zijn ontstaan. De stekende bewegingen die verdachte voorafgaand aan het daadwerkelijk steken met het mes al maakte jegens het lichaam van [slachtoffer] zijn in dat verband een zeer sterke contra-indicatie dat sprake geweest zou zijn van een ongeluk.
Voorwaardelijk opzet op de dood
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de dood van [slachtoffer] door te handelen zoals hiervoor vastgesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat verdachte de intentie heeft gehad om [slachtoffer] te doden. Er is dan ook geen sprake van ‘vol’ (onvoorwaardelijk) opzet. Dat neemt niet weg dat sprake kan zijn van zodanig levensgevaarlijk handelen dat de kans aanmerkelijk was dat [slachtoffer] daardoor zou komen te overlijden. Als de verdachte zich daarvan bewust was en desondanks toch zo heeft gehandeld, heeft zij daarmee de mogelijke dood van [slachtoffer] op de koop toe genomen en is sprake van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg (in onderhavige casus: de dood) aanwezig is als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder 'de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans' dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van zijn gedragingen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden ten gevolge van het handelen van verdachte. Uit de beeldopname blijkt dat verdachte ten tijde van de ruzie hevig geëmotioneerd was. Te zien is dat verdachte het mes pakt, weer laat zakken en teruglegt. Zij loopt meerdere keren heen en weer, en slaat aan het eind van de opname [slachtoffer] meerdere keren. In diezelfde emotionele en ongecontroleerde toestand is kort na afloop van de filmopname door verdachte met het mes in de rug van [slachtoffer] gestoken. Het is gelet op de staat waarin verdachte verkeerde (hevig geëmotioneerd) niet aannemelijk dat zij er bewust voor heeft gekozen om [slachtoffer] op de uiteindelijke plek en voor de uiteindelijke diepte te steken, maar juist wel dat zij in haar emotie en in een opwelling [slachtoffer] heeft gestoken op een lukrake plek. Verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat zij als zij zo boos is uit woede en emotie handelt. Door zo te handelen, had een ongelukkige beweging van [slachtoffer] of het raken van [slachtoffer] op een andere plek ertoe kunnen leiden dat het letsel bij [slachtoffer] veel erger of zelfs fataal zou zijn geweest. Naar algemene ervaringsregels bestaat bij het steken in het bovenlichaam van een persoon de aanmerkelijke kans dat één of meer vitale organen en (slag)aderen worden geraakt en dat deze persoon ten gevolge van deze verwondingen overlijdt. Naar het oordeel van de rechtbank is dus sprake van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] . Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een krachtige steekbeweging heeft gemaakt. Dit blijkt ook uit het gegeven dat het mes een vijf centimeter diepe steekwond heeft veroorzaakt. Deze gedraging – het met kracht een mes steken in het bovenlichaam – dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook naar zijn uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het doden van [slachtoffer] dat het – behoudens contra-indicaties, waarvan niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het voorwaardelijk opzet had op het doden van [slachtoffer] , zoals primair aan hem is tenlastegelegd.
Geen voorbedachte raad
Ten aanzien van de vraag of sprake is geweest van het handelen met voorbedachten rade overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het nemen of het genomen besluit en zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzing die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Uit het dossier volgt dat verdachte een mes in haar handtas heeft gedaan en vervolgens naar de bungalow van [slachtoffer] is gereden en hem in zijn eigen huis heeft opgewacht. Verdachte heeft maar liefst acht uren gewacht alvorens [slachtoffer] thuis kwam. Deze omstandigheden zouden kunnen wijzen op een vooropgezet plan om [slachtoffer] te doden en dat verdachte voor de uitvoering van haar daad heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. De rechtbank is echter van oordeel dat contra-indicaties aan het aannemen van voorbedachten rade in de weg staan. Verdachte heeft verklaard dat zij met de intentie om met [slachtoffer] te praten over de verkoop van haar chalet naar Balkbrug is gereden. Tussen het urenlang opwachten van [slachtoffer] en het daadwerkelijk steken is een geruime tijd verstreken. Verdachte en [slachtoffer] hebben immers enige tijd ruzie gemaakt (over dat chalet), wat wordt ondersteund door de door [slachtoffer] gemaakte filmopname. Vervolgens heeft verdachte, hevig geëmotioneerd, het mes gepakt en [slachtoffer] in de rug gestoken. Aan de rechtbank is niet gebleken dat verdachte voor het door haar genomen besluit, dan wel tussen het besluit en de uitvoering daarvan (het steken met een mes) voldoende tijd heeft gehad om zich op dat besluit te beraden noch dat zij zich op dat besluit daadwerkelijk beraden heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen sprake van handelen met voorbedachten rade.
Nu niet is bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zal zij van de primair ten laste gelegde poging tot moord worden vrijgesproken. De rechtbank acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag wel wettig en overtuigend bewezen.
Feiten 2 en 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] , te weten:
Feiten 2 en 3:
- Het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 september 2022, voor zover inhoudende, de bekennende verklaring van verdachte;
Feit 2:
- Het proces-verbaal van bevindingen (inclusief bijlage) van 28 maart 2022 (pag. 76 en 77).
Feit 3:
- Het proces-verbaal van bevindingen (inclusief bijlage) van 21 maart 2022 (pag. 82 en 83).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen en de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
zij op 14 maart 2022 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, in de rug, van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en meerdere malen stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
zij op 28 oktober 2021 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door meerdere malen met een mes op voornoemde [slachtoffer] af te lopen en met een mes stekende bewegingen te maken naar voornoemde [slachtoffer] ;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
zij op 6 februari 2022 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, [slachtoffer] via WhatsApp heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Nu ga jij zker dood !! Ik maak jouw dood!!! Ik raat niet meer wat jij met mij doet en met mij gevoelens zal jij moeten dood gaan!!!".
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
poging tot doodslag
feit 2
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling
feit 3
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan twee jaren voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 1 zal komen, het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden bepleit. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Op 14 maart 2022 ontstond een ruzie tussen verdachte en het slachtoffer, haar ex-partner [slachtoffer] . Op enig moment heeft verdachte een mes gepakt en [slachtoffer] in zijn rug gestoken. Het betreft een ernstig gewelddadig feit dat niet alleen een grove inbreuk op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] heeft opgeleverd, maar dat ook evengoed fataal had kunnen aflopen. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring volgt dat het gebeurde, en de als gevolg daarvan ontstane gevoelens van angst en onveiligheid, een grote impact op het leven van [slachtoffer] heeft gehad. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Ook heeft verdachte [slachtoffer] twee verschillende keren bedreigd. Door zo te handelen heeft verdachte een ernstig gevoel van vrees opgewekt bij [slachtoffer] .
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van 9 augustus 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van de over verdachte opgemaakte pro Justitia-rapportage van N. van der Weegen, GZ-psycholoog, van 6 juli 2022 en het meest recente reclasseringsadvies van L. Hennissen van 19 juli 2022.
In de pro Justitia-rapportage wordt door voornoemde rapporteur geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis, matig van ernst. Rapporteur omschrijft verdachte als een vrouw die niet in staat is zelfstandig structuur aan te brengen in haar leven en afhankelijk is van de mensen om haar heen. Verdachte is niet in staat om verbanden te leggen en ziet niet dat bepaalde gebeurtenissen tot bepaalde gevolgen leiden, waardoor ze moeite heeft de chronologie van verschillende gebeurtenissen vast te houden en zich zaken goed te herinneren. De verstandelijke beperking leidt tot conceptuele en cognitieve problemen. Er ontstaan sociale problemen als de structuur wegvalt. De verstandelijke ontwikkelingsstoornis belemmerde verdachte in het maken van andere keuzes ten tijde van het tenlastegelegde. Er wordt geadviseerd om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico wordt ingeschat als matig.
Het is van belang dat de leefomstandigheden van verdachte stabiel zijn en dat zij mensen om zich heen heeft op wie ze kan terugvallen. Geadviseerd wordt bij een veroordeling een deels voorwaardelijke straf op te leggen, waarbij contact met het FACT-team en het toewerken naar wonen in een beschermde woonvorm als bijzondere voorwaarden kunnen worden opgelegd.
Op 19 juli 2022 heeft L. Hennissen, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, een rapport over verdachte uitgebracht. Zij heeft beschreven dat voor de langere termijn moet worden gezocht naar een begeleide/beschermde woonvorm waarin verdachte voor lange tijd ingebed blijft in hulpverlening en waarin zij altijd iemand heeft op wie zij kan terugvallen indien nodig. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert het FACT-team in te schakelen om verdachte in de thuissituatie te ondersteunen, ambulante behandeling voor het verwerken van traumatische ervaringen, reclasseringstoezicht en het opleggen van een contactverbod met [slachtoffer] .
De rechtbank neemt het advies van de deskundige op de in het rapport genoemde gronden over en concludeert dat de feiten verminderd aan verdachte moeten worden toegerekend.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. De rechtbank acht de eis van de officier van justitie passend en zal daarom aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan twee jaren voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met aftrek van het voorarrest. Aan het voorwaardelijk deel zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een contactverbod met [slachtoffer] verbinden.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 11.385,00 (zegge: elfduizend driehonderdvijfentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- gederfde inkomsten: € 2.500,00;
- eigen risico Zorg & Zekerheid: € 885,00.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 8.000,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat de opgevoerde schadepost ‘eigen risico Zorg & Zekerheid’ moet worden toegewezen. De gevorderde immateriële schade moet worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat vanwege een onevenredige belasting van het strafproces de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn vordering.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht zich niet verzekerd dat de verdediging in de gelegenheid is geweest al datgene aan te voeren wat zij ter verweer tegen de vordering kon aanvoeren, ook gelet op het late tijdstip waarop de vordering is ingediend. De benadeelde partij zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering daarom slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
poging tot doodslag
feit 2
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling
feit 3
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
2 (twee) jaren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op de door de reclassering te bepalen tijdstippen en locaties, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich laat behandelen door ForFACT team van de Waag en/of FPP de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem/haar heeft opgesteld;
- meewerkt aan beschermd of begeleid wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem/haar heeft opgesteld;
- op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , zo lang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig acht;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] , niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door D.E. Schaap voorzitter, mr. A. van Holten en mr. M. Scheeper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.N. Esajas, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2022.
Buiten staat
Mr. M. Scheeper is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer Bultkroos / ON1R022020. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 september 2022, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik ben naar de bungalow van [slachtoffer] in Hardenberg gegaan. U vraagt mij of op het filmpje is te zien dat ik op enig moment een mes vast heb. Dat klopt. Dat mes had ik ’s ochtends al meegenomen en die had ik in mijn handtas. U vraagt mij of ik een stekende beweging heb gemaakt. Ja, dat heb ik wel gedaan.
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 15 maart 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 48 t/m 50):
Op maandag 14 maart 2022, omstreeks 17:30 uur, kwam ik thuis van mijn werk. Ik deed de slaapkamerdeur open en [verdachte] kwam achter de deur weg met een mes in haar hand. Ik schrok me wezenloos en liep meteen de woonkamer in. Ik pakte mijn telefoon en begon te filmen. Ik zag dat [verdachte] rusteloos was en erg boos was. Ik zag dat zij enkele keren het mes op het dressoir achter haar legde en dan weer pakte en op mij afkwam en mij dan ook sloeg, althans dat leek op dat moment zo. Later bleek ik toen gestoken te zijn door haar.
3. Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] van 2 juni 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 51 t/m 54):
[verdachte] was aan het schreeuwen en schelden tegen mij, woorden gingen over en weer. Zij kwam dichterbij en stak mij bats zo neer. ik voelde iets warms in mijn rug en voelde de warme plek en zag dat ik bloedde. Zij steekt mij in mijn rug wanneer ik van haar probeer weg te lopen. Ik voelde de plek waar ik gestoken was en zag bloed, ik begon mij duizelig en warm te voelen en ben gevlucht naar de buurvrouw.
4. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5° Sv, te weten het forensisch medische letselrapportage van W. Duijst (GGD-arts) van 4 juli 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 99 t/m 110):
Bij binnenkomst had [slachtoffer] een wond aan de rug/flank links boven de bekkenkam met een lengte van ca. 3 cm. Geconcludeerd werd dat er sprake was van een steekwond waarbij alleen de spieren waren geraakt. De diepte van de wond werd geschat op minimaal 5 cm.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer Bultkroos / ON1R022020. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.