4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen op de terechtzitting is besproken, de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 14 maart 2022 in Balkbrug maken verdachte en [slachtoffer] ruzie, waarbij verdachte een mes uit haar handtas pakt. Verdachte maakt stekende bewegingen met het mes in de richting van [slachtoffer] . Als [slachtoffer] zich omdraait, steekt verdachte het mes in de rug van [slachtoffer] . Bij de aanhouding van verdachte wordt een mes aangetroffen. Op het lemmet van dat mes zit DNA-materiaal waarvan het meer dan een miljard keer waarschijnlijker is dat het afkomstig is van verdachte, dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurig (niet aan verdachte verwante) persoon. [slachtoffer] loopt een steekwond aan de linkerkant op de onderrug op. De steekwond heeft een lengte van drie centimeter en een diepte van minimaal vijf centimeter.
Geen ongeluk
Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden staat vast dat verdachte een mes heeft gepakt en dat dat mes in het bovenlichaam van [slachtoffer] terecht is gekomen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij het mes uit haar handtas heeft gepakt en met dat mes stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer] heeft gemaakt. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte bewust in de richting van [slachtoffer] heeft gestoken en daarbij het mes heeft gericht op het lichaam van [slachtoffer] .
Verdachte heeft verklaard dat het steken van [slachtoffer] in zijn rug een ongeluk is geweest en dat het gebeurd moet zijn toen [slachtoffer] haar duwde en vervolgens probeerde op te vangen.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte onaannemelijk. Door het handelen van verdachte is een steekwond met een diepte van minimaal vijf centimeter veroorzaakt in de rug van [slachtoffer] . Een dergelijk diepe steekwond is niet te rijmen met de verklaring van verdachte dat sprake geweest zou zijn van een ongeluk waarbij het mes in de hand van verdachte [slachtoffer] per ongeluk zou hebben geraakt.. Op geen enkele manier valt bovendien in te zien hoe bij een duw van verdachte door [slachtoffer] een steekwond op de rug van [slachtoffer] kan zijn ontstaan. De stekende bewegingen die verdachte voorafgaand aan het daadwerkelijk steken met het mes al maakte jegens het lichaam van [slachtoffer] zijn in dat verband een zeer sterke contra-indicatie dat sprake geweest zou zijn van een ongeluk.
Voorwaardelijk opzet op de dood
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de dood van [slachtoffer] door te handelen zoals hiervoor vastgesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat verdachte de intentie heeft gehad om [slachtoffer] te doden. Er is dan ook geen sprake van ‘vol’ (onvoorwaardelijk) opzet. Dat neemt niet weg dat sprake kan zijn van zodanig levensgevaarlijk handelen dat de kans aanmerkelijk was dat [slachtoffer] daardoor zou komen te overlijden. Als de verdachte zich daarvan bewust was en desondanks toch zo heeft gehandeld, heeft zij daarmee de mogelijke dood van [slachtoffer] op de koop toe genomen en is sprake van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg (in onderhavige casus: de dood) aanwezig is als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder 'de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans' dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van zijn gedragingen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden ten gevolge van het handelen van verdachte. Uit de beeldopname blijkt dat verdachte ten tijde van de ruzie hevig geëmotioneerd was. Te zien is dat verdachte het mes pakt, weer laat zakken en teruglegt. Zij loopt meerdere keren heen en weer, en slaat aan het eind van de opname [slachtoffer] meerdere keren. In diezelfde emotionele en ongecontroleerde toestand is kort na afloop van de filmopname door verdachte met het mes in de rug van [slachtoffer] gestoken. Het is gelet op de staat waarin verdachte verkeerde (hevig geëmotioneerd) niet aannemelijk dat zij er bewust voor heeft gekozen om [slachtoffer] op de uiteindelijke plek en voor de uiteindelijke diepte te steken, maar juist wel dat zij in haar emotie en in een opwelling [slachtoffer] heeft gestoken op een lukrake plek. Verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat zij als zij zo boos is uit woede en emotie handelt. Door zo te handelen, had een ongelukkige beweging van [slachtoffer] of het raken van [slachtoffer] op een andere plek ertoe kunnen leiden dat het letsel bij [slachtoffer] veel erger of zelfs fataal zou zijn geweest. Naar algemene ervaringsregels bestaat bij het steken in het bovenlichaam van een persoon de aanmerkelijke kans dat één of meer vitale organen en (slag)aderen worden geraakt en dat deze persoon ten gevolge van deze verwondingen overlijdt. Naar het oordeel van de rechtbank is dus sprake van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] . Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een krachtige steekbeweging heeft gemaakt. Dit blijkt ook uit het gegeven dat het mes een vijf centimeter diepe steekwond heeft veroorzaakt. Deze gedraging – het met kracht een mes steken in het bovenlichaam – dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook naar zijn uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het doden van [slachtoffer] dat het – behoudens contra-indicaties, waarvan niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het voorwaardelijk opzet had op het doden van [slachtoffer] , zoals primair aan hem is tenlastegelegd.
Geen voorbedachte raad
Ten aanzien van de vraag of sprake is geweest van het handelen met voorbedachten rade overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het nemen of het genomen besluit en zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzing die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Uit het dossier volgt dat verdachte een mes in haar handtas heeft gedaan en vervolgens naar de bungalow van [slachtoffer] is gereden en hem in zijn eigen huis heeft opgewacht. Verdachte heeft maar liefst acht uren gewacht alvorens [slachtoffer] thuis kwam. Deze omstandigheden zouden kunnen wijzen op een vooropgezet plan om [slachtoffer] te doden en dat verdachte voor de uitvoering van haar daad heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. De rechtbank is echter van oordeel dat contra-indicaties aan het aannemen van voorbedachten rade in de weg staan. Verdachte heeft verklaard dat zij met de intentie om met [slachtoffer] te praten over de verkoop van haar chalet naar Balkbrug is gereden. Tussen het urenlang opwachten van [slachtoffer] en het daadwerkelijk steken is een geruime tijd verstreken. Verdachte en [slachtoffer] hebben immers enige tijd ruzie gemaakt (over dat chalet), wat wordt ondersteund door de door [slachtoffer] gemaakte filmopname. Vervolgens heeft verdachte, hevig geëmotioneerd, het mes gepakt en [slachtoffer] in de rug gestoken. Aan de rechtbank is niet gebleken dat verdachte voor het door haar genomen besluit, dan wel tussen het besluit en de uitvoering daarvan (het steken met een mes) voldoende tijd heeft gehad om zich op dat besluit te beraden noch dat zij zich op dat besluit daadwerkelijk beraden heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen sprake van handelen met voorbedachten rade.
Nu niet is bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zal zij van de primair ten laste gelegde poging tot moord worden vrijgesproken. De rechtbank acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag wel wettig en overtuigend bewezen.
Feiten 2 en 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
Feiten 2 en 3:
- Het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 september 2022, voor zover inhoudende, de bekennende verklaring van verdachte;
- Het proces-verbaal van bevindingen (inclusief bijlage) van 28 maart 2022 (pag. 76 en 77).
- Het proces-verbaal van bevindingen (inclusief bijlage) van 21 maart 2022 (pag. 82 en 83).