ECLI:NL:RBOVE:2022:2704

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
71.168014.22 ontneming
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering en vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 27 september 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde € 22.350,- bedraagt. De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 13 september 2022, waar de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. G.R. Stolk, aanwezig was. De officier van justitie, mr. P.F. Hoekstra, heeft haar vordering gehandhaafd. De raadsman heeft betoogd dat er nog openstaande betalingen waren van in totaal € 9.000,- en dat de kosten van een iPhone 11 van € 1.300,- in mindering moeten worden gebracht op de vordering.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de kosten van de telefoon niet in directe relatie staan tot het delict. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de kosten voor de aanschaf van de telefoon voor rekening van de verdachte blijven, omdat deze ook voor privédoeleinden werd gebruikt. De rechtbank heeft de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 22.350,- en de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van dit bedrag. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71.168014.22
Datum vonnis: 27 september 2022
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 22.350,--.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 13 september 2022. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. G.R. Stolk, advocaat in Schiedam, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
De officier van justitie mr. P.F. Hoekstra heeft haar vordering gehandhaafd.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte van twee personen nog geld tegoed had, bij elkaar komt het neer op een bedrag van € 9.000,--. Dit bedrag moet volgens de raadsman van de vordering afgetrokken worden. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat ook de aanschaf van de iPhone 11 van € 1.300,-- in mindering op de vordering moet worden gebracht.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 27 september 2022 veroordeeld, voor zover van belang, voor het misdrijf: ‘als ambtenaar een belofte aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om in zijn bediening iets te doen, meermalen gepleegd’.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het met deze vordering
samenhangende strafdossier en het in de onderhavige zaak opgemaakte rapport berekening
wederrechtelijk verkregen voordeel van 18 oktober 2021.
De rechtbank neemt als grondslag voor de ontnemingsvordering wat bewezen is verklaard in het hiervoor genoemde vonnis van de rechtbank. De rechtbank acht op basis van de wettige bewijsmiddelen aannemelijk dat verdachte voordeel heeft genoten van het strafbare feit dat in het vonnis bewezen is verklaard.
Verweer kosten in mindering
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer van de raadsman, over het in mindering brengen van kosten, het volgende.
Verdachte hield in de notities van zijn telefoon bij welke betalingen hij nog niet ontvangen had. In de notities stond een openstaande betaling van € 1.000,-- genoteerd. Dit bedrag is door de Rijksrecherche in mindering gebracht op de vordering. Verdachte heeft in zijn verhoren niet verklaard over andere openstaande betalingen. De stelling van de verdediging dat er nog meer openstaande betalingen waren, is onvoldoende aannemelijk geworden.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de kosten van het aanschaffen van de telefoon niet in directe relatie staan tot de voltooiing van het delict. Verdachte heeft namelijk verklaard dat de iPhone 11 een privé telefoon was waar ook bestanden op stonden met emotionele waarde. Verdachte had verder geen andere privé telefoon. De rechtbank overweegt dat de kosten voor de aanschaf van de telefoon, mede gelet op het privégebruik van die telefoon, niet bespaard zouden zijn geweest als het delict niet zou zijn gepleegd. De kosten dienen voor rekening van verdachte te blijven.
Conclusie
De rechtbank stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 22.350,--.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 22.350,--.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 22.350,-- (tweeëntwintigduizend driehonderdvijftig euro).
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 22.350,--.aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 74 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. C.J. Sangers-de Jong en
mr. N.J.C. Monincx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.W. van den Bosch, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2022.