Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- het tussenvonnis van 16 maart 2022,
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak,
- de aanvullende productie L van de zijde van [eiser] .
2.De beslissing samengevat
Waarover gaat de zaak?
16 personen worden uitgegaan. Verder heeft de Gemeente voldoende gemotiveerd betwist en is door [eiser] onvoldoende onderbouwd dat de verhuurinkomsten per bewoner op gemiddeld € 90,- per week lagen. Op basis van de overgelegde stukken bepaalt de rechtbank de gemiddelde huurinkomsten op € 300,- per bewoner per maand. De rechtbank wijst verder als onvoldoende onderbouwd gesteld af de gevorderde inkomstenderving en immateriële schade. De gevorderde advocaatkosten die geen betrekking hebben op de proceskosten worden gedeeltelijk toegewezen.
3.Het geschil en wat daaraan vooraf ging
Wat aan het geschil vooraf ging
6 december 2017 en een collega, de heer [C] van de afdeling bevolkingsinschrijving.
8 december 2017 ten onrechte mee te delen dat het vigerende bestemmingsplan kamerverhuur niet toestaat en dat daartegen in voorkomend geval direct handhavend zou worden opgetreden. De gevorderde verklaring voor recht en veroordeling tot schadevergoeding (nader op te maken bij staat) zijn toegewezen.
€ 165.670,89, althans (een) door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
4.De beoordeling in de hoofdzaak en in het (voorwaardelijke) incident
In de hoofdzaak
artikel 6:97 BW wel bevoegd de schade te begroten op de wijze die met de aard van deze schade in overeenstemming is of de schade te schatten indien deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld [3] .
€ 165.670,89 en daarnaast immateriële schade. Het bedrag van € 165.670,89 is opgebouwd uit de volgende posten:
- kosten rechtsbijstand: € 6.311,84
- huurderving: € 120.909,05
- inkomstenderving: € 38.450,-
februari 2018 pre-processuele werkzaamheden zijn verricht. Het gaat met name om werkzaamheden om de Gemeente wat betreft haar onjuiste standpunt met betrekking tot het bestemmingsplan op andere gedachten te brengen tot aan de opstelling van de aansprakelijkstelling van 6 maart 2018. In de door de Gemeente gevoerde procedure in het hoger beroep tegen het vonnis van 5 december 2018 is geen verweer gevoerd, maar is door [eiser] wel advies gevraagd. Na het hoger beroep zijn werkzaamheden verricht om te komen tot een (minnelijke) schadeafwikkeling. Ter onderbouwing wordt gewezen op de producties C tot en met F.
18 huurders en rekening houdend met de wel ontvangen huurinkomsten bedraagt de huurderving in deze periode € 30 .715,70. In de periode van mei 2018 tot en met eind
april 2019 heeft [eiser] gemiddeld 12 huurders gehuisvest. Dit zijn er 10 minder dan de huisvestigingscapaciteit van 22. Over de genoemde periode bedraagt de huurderving
€ 46.800,-- (10 x € 90,- x 52 weken). Verder meent [eiser] dat er rekening mee moet worden gehouden dat hij uit hoofde van zijn schadebeperkingsplicht in deze periode genoegen heeft genomen met een lagere huur, namelijk € 75,- per week. Dit onderdeel van de huurderving bedraagt derhalve € 9.360,- (12 x € 15,- x 52 weken). In de periode van mei 2019 tot en met eind april 2020 heeft [eiser] gemiddeld 16 huurders gehuisvest, dat zijn er 6 minder dan 22, zodat de huurderving in die periode € 28 .080,- (6 x € 90,- x 52 weken) bedraagt. De gehuisveste huurders betaalden in de eerste twee maanden van die periode een huurprijs van € 75,- per week en nadien € 87,50 per week, zodat dit bijkomende onderdeel van de huurderving in deze periode volgens [eiser] € 3.810,- bedraagt. Vanaf mei 2020 tot en met eind januari 2021 was er weer sprake van een volledige bezetting, maar heeft [eiser] genoegen genomen met een huurprijs van € 87,50 per week, zodat de huurderving in die periode € 2.143,- (22 x € 2.50 x 9 maanden) bedraagt. De totale huurderving bedraagt derhalve € 120.909,05.
8 december 2017 nog geen gebruiksmelding was gedaan, staat volgens [eiser] niet aan toewijzing van vergoeding van de huurderving in de weg. De gebruiksmelding heeft een beperkt karakter en betreft een formeel vereiste. Ervan uitgaande dat reeds op
8 december 2017 weer aan de materiële brandveiligheidsvereisten werd voldaan, bestond er in ieder geval op 9 december 2017 concreet zicht op legalisatie doordat [eiser] eenvoudig een gebruiksmelding had kunnen doen en zou hebben gedaan.
februari 2018, toen [eiser] die melding deed kort nadat aan hem duidelijk werd gemaakt dat de Gemeente niet handhavend zou optreden wegens vermeende strijd met het bestemmingsplan. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding om de Gemeente te volgen in haar betoog dat voor de begroting van de schade de daadwerkelijke datum van indiening van de melding brandveilig gebruik, te weten 28 februari 2018, moet worden aangehouden als de datum waarop voor het eerst legaal mocht worden verhuurd. Voor de begroting van de schade zal de rechtbank ervan uitgaan dat deze datum enkele dagen na 8 december 2017, namelijk omstreeks medio december 2017, is gelegen.
‘Gustos-verslag’) dat is opgenomen in een e-mailbericht van 7 december 2017 [7] en de overzichten uit het BRP die de Gemeente in de eerdere procedure bij de rechtbank heeft overgelegd [8] . Gelet op deze zich in het dossier bevindende stukken, moet het er naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval voor worden gehouden dat de bovenwoningen al langere tijd werden gebruikt om een substantieel aantal personen (al dan niet voor een kortere periode) te huisvesten. Daarbij kan ook niet uit het oog worden verloren dat [eiser] onweersproken heeft gesteld dat hij ten tijde van de onrechtmatige mededeling contacten onderhield met bemiddelaars/tussenpersonen voor buitenlandse arbeidskrachten.
12 m2 gebruiksoppervlakte. Hoewel uit de Nota van Toelichting bij dit artikel [10] blijkt dat dit voorschrift niet bedoeld is als normstelling in het kader van de verdeling van woonruimte, volgt artikel 7.18 op artikel 7.17 van het Bouwbesluit 2012, waarin staat dat gezondheidsrisico’s voor personen in voldoende mate moeten worden beperkt. Artikel 7.18 van het Bouwbesluit moet dan ook worden gelezen in het licht van het voorkomen van risico’s voor de gezondheid. Het artikel is bedoeld om te voorkomen dat de gezondheid van bewoners door overbewoning in het geding komt. De Gemeente kan op basis van dit artikel handhavend optreden in geval er zoveel mensen in een woning wonen dat dit problemen voor de gezondheid kan opleveren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Gemeente, onder verwijzing naar de uitspraak van rechtbank Midden-Nederland van 18 mei 2022 [11] en het eerdergenoemde proces-verbaal van bevindingen van 6 december 2017, voldoende gemotiveerd gesteld dat in het geval er meer dan 8 personen gehuisvest zijn in een bovenwoning van [eiser] er sprake is van een situatie waardoor schade aan de gezondheid van de bewoners kan ontstaan. Daarbij heeft de Gemeente tijdens de mondelinge behandeling specifiek gewezen op de plattegrond(en), de foto’s, de beperkte (sanitaire) faciliteiten en de relatief kleine (slaap)ruimtes in de bovenwoningen van [eiser] . [eiser] heeft tegen die achtergrond onvoldoende onderbouwd waarom van een (maximale) verhuurcapaciteit van meer dan 16 personen moet worden uitgegaan. De stelling van [eiser] dat een brandweerman tegen hem heeft gezegd dat er in totaal 22 personen mogen worden gehuisvest in zijn bovenwoningen, kan niet tot een andere conclusie leiden. Een brandweerman kan immers hooguit verklaren over de brandveiligheid, maar is niet bevoegd (concrete) uitspraken te doen over de kwaliteit van de (overige) leefomstandigheden, waaronder gezondheidsrisico’s die geen verband houden met de brandveiligheid. De rechtbank zal bij de begroting van de schade dan ook uitgaan van één persoon per 12m2, ook al is het voorschrift van artikel 7.18 van het Bouwbesluit op zichzelf niet normstellend. Dit betekent dat voor de begroting van de schade zal worden uitgegaan van 8 personen per bovenwoning, dus 16 bewoners in totaal.
tot 1 januari 2019):
€ 32.026,-
8 december 2017. De Gemeente stelt zich verder op het standpunt dat artikel 6:99 BW toepassing mist. Ten slotte betwist de Gemeente ook de omvang van de door [eiser] gevorderde inkomstenderving.
20 februari 2018. Tegen die achtergrond en tijdspanne heeft [eiser] onvoldoende (onderbouwd) gesteld om te concluderen dat de door hem gevorderde inkomstenderving als gevolg van arbeidsongeschiktheid (van ruim 3 jaar) in zodanig verband staat met de onrechtmatige mededeling van de Gemeente dat deze in redelijkheid kan worden toegerekend aan de Gemeente. De verklaring van de heer [A] leidt de rechtbank niet tot een andere conclusie, nu daaruit evenmin kan worden afgeleid dat [eiser] als gevolg van de onrechtmatige mededeling van de Gemeente inkomsten heeft gederfd.