ECLI:NL:RBOVE:2022:2679

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
84/097913-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude en het niet voldoen aan administratieve verplichtingen door een zorgonderneming

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 22 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van faillissementsfraude en het niet voldoen aan administratieve verplichtingen. De verdachte, geboren in 1991, was eigenaar van een thuiszorgonderneming, [bedrijf 1], die op 13 november 2018 in staat van faillissement werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende de periode van 31 augustus 2017 tot en met 26 februari 2019 opzettelijk valse geschriften heeft gebruikt, waaronder facturen en urenbriefjes, die zijn ingediend bij Menzis Zorgverzekeraar N.V. en de gemeente Midden-Groningen. Daarnaast heeft de verdachte, na het aanvragen van haar faillissement, aanzienlijke geldbedragen en auto's onttrokken aan de boedel, terwijl zij wist dat hierdoor de schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 240 uren. Tevens is de verdachte ontzet van het recht tot uitoefening van enig beroep in de (thuis)zorg voor de duur van zeven jaar. De rechtbank heeft de rolverdeling tussen de verdachte en haar medeverdachte, die feitelijk de leiding had binnen de onderneming, in overweging genomen bij de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer : 84/097913-21 (P)
Datum vonnis : 22 september 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
8 september 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. T. Lucas en van wat door verdachte en haar raadsman mr. F.A. van Katwijk, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:van 31 augustus 2017 tot en met 26 februari 2019 met een ander of alleen opzettelijk
valse geschriften, waaronder een factuur en urenbriefjes van personeelsleden, heeft
gebruikt door ze te verstrekken aan Menzis Zorgverzekeraar N.V. en/of de gemeente Midden-Groningen;
feit 2:van 30 januari 2018 tot en met 9 maart 2021 met een ander of alleen, als degene die op 13 november 2018 failliet is verklaard, bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd door een bedrag van € 362.083,39 en auto's aan de boedel te onttrekken;
feit 3:van 15 januari 2017 tot en met 9 maart 2021 met een ander of alleen, als degene die
op 13 november 2018 failliet is verklaard, opzettelijk niet heeft voldaan aan de verplichtingen om de volledige administratie aan de curator te verstrekken en geen volledige boekhouding te voeren en/of te bewaren.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1:
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 augustus 2017 tot en met 26 februari 2019 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, en/of Groningen en/of Enschede , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een (groot) aantal valse en/of vervalste geschrift(en), waaronder
a. a) een factuur van [bedrijf 1] met factuurdatum 31 augustus 2017 en factuurnummer 082017160zvw (DOC-034, p. 618), en/of
b) een urenbriefje van personeelslid [naam 1] met betrekking tot week 2 van 2015 (DOC-095, p. 990), en/of
c) een urenbriefje van personeelslid [naam 2] met betrekking tot week 30 van 2016 (DOC-113, p. 1385), en/of
d) een urenbriefje van personeelslid [naam 3] met betrekking tot week 29 van 2017 (DOC- 037, p. 626), en/of
e) een urenbriefje van personeelslid [naam 4] met betrekking tot week 33 van 2017 (DOC-082, p. 796),
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware(n) dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat gebruik maken - zakelijk weergegeven - er (telkens) hierin dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s) toen aldaar één of meer van voornoemde valse en/of vervalste geschrif(ten) heeft/hebben verzonden en/of verstrekt, aan Menzis Zorgverzekeraar N.V. te Groningen en/of Enschede en/of de gemeente Midden-Groningen, en bestaande die valsheid of vervalsing – zakelijk weergegeven – (telkens) hierin dat
a. a) op voornoemde factuur van [bedrijf 1] stond vermeld dat [bedrijf 1] in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 augustus 2017 zorg heeft verleend aan klant [naam 5] en/of 1.196 eenheden verzorging en/of 160 eenheden verpleging heeft verleend, en/of
b) op voornoemd urenbriefje van personeelslid [naam 1] stond vermeld dat [naam 1] (zijnde [naam 1] ) in week 2 van 2015 (in totaal 390 minuten) zorg heeft verleend bij cliënt R. Ramli, en/of dat het door [naam 1] is ingevuld en/of ondertekend, en/of c) op voornoemd urenbriefje van personeelslid [naam 2] stond vermeld dat [naam 2] (zijnde [naam 2] ) in week 30 van 2016 (in totaal 350 minuten) zorg heeft verleend bij cliënt mevr. [naam 6] , en/of dat het door [naam 2] is ingevuld en/of ondertekend, en/of
d) op voornoemd urenbriefje van personeelslid [naam 3] stond vermeld dat het door [naam 3] (zijnde [naam 3] ) is ingevuld en/of ondertekend, en/of
e) op voornoemd urenbriefje van personeelslid [naam 4] stond vermeld dat het door [naam 4] (zijnde [naam 4] ) is ingevuld en/of ondertekend
;
feit 2:
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 januari 2018 tot en met 9 maart 2021 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als degene die op 13 november 2018 bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland in staat van faillissement is verklaard,
voor en/of tijdens haar, verdachtes, faillissement,
a. a) één of meerdere geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (ongeveer) € 315.593,39 contant heeft opgenomen van haar, verdachtes, (privé)rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 1] (AMB-003, p. 322-327), en/of
b) één of meerdere geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (ongeveer) € 36.490 contant heeft opgenomen van de zakelijke rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [bedrijf 1] (AMB-003a, p. 355 en AMB-003, p. 310), en/of
c) één of meerdere geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (ongeveer) € 10.000 heeft overgeboekt naar rekeningnummer [rekeningnummer 3] ten name van [naam 7] (AMB-003, p. 328-329), en/of
d) op 20 juni 2018 de auto met kenteken [kenteken 1] heeft overgeschreven op naam van [naam 8] (DOC-073, p. 742), en/of
e) op 21 juni 2018 de auto met kenteken [kenteken 2] heeft overgeschreven op naam van [naam 9] (DOC-073, p. 742), en/of
f) op 21 juni 2018 de auto met kenteken [kenteken 3] heeft overgeschreven op naam van [naam 10] (DOC-073, p. 742), en/of
g) op 25 juni 2018 de auto met kenteken [kenteken 4] heeft overgeschreven op naam van [naam 9] (DOC-073, p. 742), en/of
h) op 19 juli 2018 de auto met kenteken [kenteken 5] heeft overgeschreven op naam van [naam 11] (DOC-073, p. 742), en/of
i. i) op 23 oktober 2018 de auto met kenteken [kenteken 6] heeft overgeschreven op naam van [naam 12] (DOC-073, p. 742), en/of
j) op 4 december 2018 de auto met kenteken [kenteken 7] heeft overgeschreven op naam van [naam 13] (DOC-073, p. 742),
waardoor zij, verdachte, en/of haar mededader(s), een totaalbedrag van (ongeveer)
€ 362.083,39 en/of één of meer auto(‘s), althans (telkens) enig goed, aan de boedel heeft/hebben onttrokken,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) dat hierdoor een of meer van haar, verdachtes, schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld;
feit 3:
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 januari 2017 tot en met 9 maart 2021 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, en/of Groningen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
als degene die op 13 november 2018 bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland in staat van faillissement is verklaard,
(sub 1) desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op haar, verdachte, rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen, zoals beschreven in artikel 15i eerste lid Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator heeft verstrekt, en/of
(sub 2) voor en/of tijdens bovengenoemd faillissement opzettelijk niet heeft voldaan aan of heeft bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke verplichting tot het voeren van een administratie en/of het bewaren van de daartoe behorende boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling werd bemoeilijkt,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
- geen (volledige) boekhouding en/of administratie (onder meer geen/een incomplete onderbouwing van contante opname(n) en/of onkostenvergoeding(en) en/of (een) lening(en) en/of geen/een incomplete aansluiting van verloonde uren met de declaraties) gevoerd en/of bewaard, en/of
-(desgevraagd) geen (volledige) administratie (onder meer een overzicht van personeel en/of de huur en/of een balans en/of bankmutaties en/of de belastingpositie en/of de achterstand bij het pensioenfonds) overgelegd aan de curator in bovengenoemd faillissement
.

3.De voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding voor wat betreft het woordje
‘waaronder’, zoals dat in de tenlastelegging onder feit 1 is opgenomen, partieel nietig dient te worden verklaard, omdat niet voldoende duidelijk is wat hier precies onder valt. De tenlastelegging voldoet daarmee niet aan de eisen gesteld in artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De raadsman heeft bepleit dat de dagvaarding aldus dient te worden begrepen dat uitsluitend ten laste is gelegd dat de vijf specifiek genoemde documenten valselijk zijn opgemaakt.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen over de geldigheid van de dagvaarding.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt dat de steller van de tenlastelegging onder feit 1 met de term ‘waaronder’ – voorafgegaan door de zinssnede ‘(groot) aantal valse en/of vervalste geschrift(en)’ – heeft willen aanduiden dat daarna een deel van het gehele aantal wordt omschreven. De rechtbank acht dit ook gelet op de feitelijke betekenis van het woord ‘waaronder’ zonder meer duidelijk. Daarbij komt dat in de documentnummers, waarnaar verwezen wordt onder b tot en met e, steeds meerdere vergelijkbare urenbriefjes zijn opgenomen. De tenlastelegging voldoet naar het oordeel van de rechtbank dan ook aan de eisen gesteld door artikel 261, eerste lid Sv, nu het voor alle procespartijen duidelijk is wat de inzet van het geding is. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman over de partiële nietigheid van de dagvaarding en stelt vast dat deze geldig is.
3.2
De overige voorvragen
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) alle ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit en daartoe aangevoerd dat hoewel de eenmanszaak op haar naam stond verdachte zich op geen enkel moment als bestuurder heeft gedragen. Zij heeft dan ook geen weet gehad van het gebruik van valse stukken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit van de handelingen zoals onder b, d, f, h, i en j ten laste gelegd, omdat het goed mogelijk is dat verdachte geen weet heeft gehad van deze door medeverdachte [medeverdachte] verrichte handelingen.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman gesteld dat verdachte zich bewust is van het feit dat een en ander niet goed is gegaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.3.1
Ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft op 14 augustus 2014 de eenmanszaak [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. [2] [bedrijf 1] was een thuiszorgonderneming die de door haar geleverde thuiszorg voornamelijk declareerde bij Menzis Zorgverzekeraar NV (hierna: Menzis) en de gemeente Midden-Groningen. [3] Medeverdachte [medeverdachte] was vanaf het begin betrokken bij [bedrijf 1] ; zo was hij degene die verdachte vroeg de eenmanszaak op te richten en heeft hij ook de naam van de onderneming bedacht. [4]
De rechtbank kan op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting vaststellen dat de in de tenlastelegging genoemde geschriften vals waren. De urenbriefjes stonden veelal op naam van werknemers die helemaal niet in dienst waren op het moment dat de zorg zou zijn geleverd. Die werknemers hebben ook verklaard dat zij niet zelf die urenbriefjes hebben ingevuld en de handtekening eronder niet hebben gezet.
Over de rolverdeling tussen verdachte en [medeverdachte] binnen [bedrijf 1] overweegt de rechtbank dat op grond van de verklaring van verdachte ter zitting en getuigenverklaringen geconcludeerd kan worden dat [medeverdachte] feitelijk de leiding had binnen [bedrijf 1] en dat verdachte een een ondergeschikte rol speelde binnen (de leiding van) de onderneming. [5] [medeverdachte] was als feitelijk leidinggever dagelijks bezig met de administratie, in die zin dat hij de urenbriefjes van de werknemers verwerkte op de facturen, die hij vervolgens indiende bij onder andere Menzis. De rechtbank acht dan ook bewezen dat [medeverdachte] degene is geweest die opzettelijk de genoemde valse geschriften heeft gebruikt door ze te verstrekken aan Menzis en/of de gemeente Midden-Groningen. Op grond van getuigenverklaringen kan worden vastgesteld dat verdachte slechts zijdelings bij [bedrijf 1] en de administratie betrokken was. De rechtbank kan op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting dan ook niet vaststellen dat verdachte betrokken is geweest bij het opzettelijk gebruiken van valse geschriften door [medeverdachte] en spreekt haar daarom vrij van het ten laste gelegde.
4.3.2
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank stelt op grond van de hierna opgenomen bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Zoals vastgesteld onder 4.3.1 was [medeverdachte] degene die feitelijk de leiding had binnen [bedrijf 1] , de eenmanszaak op naam van verdachte, en speelde verdachte een summiere rol binnen de onderneming. Op 18 oktober 2018 heeft verdachte haar eigen faillissement aangevraagd. [6] De rechtbank heeft verdachte, handelend onder de naam [bedrijf 1] , vervolgens op 13 november 2018 in staat van faillissement verklaard. [7]
Sub a
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij in de ten laste gelegde periode in opdracht van [medeverdachte] een groot aantal grote geldbedragen contant heeft opgenomen van haar privérekening, die zij direct daarop weer aan hem, [medeverdachte] , overhandigde. [8]
Sub c
Ter zitting heeft verdachte erkend dat zij een bedrag van € 10.000,-- heeft overgeboekt van haar privérekening naar [naam 7] , zijnde haar vader. [9]
Subs e en g
Over deze auto’s heeft verdachte ter zitting verklaard dat die op haar naam stonden en dat zij die aan [naam 9] , haar zusje, heeft gegeven. [10] De auto’s zijn op respectievelijk
21 juni 2018 en 25 juni 2018 overgeschreven op naam van [naam 9] . [11]
Subs d, f, h, i en j
Deze auto’s stonden allemaal op naam van verdachte en zijn op 20 juni 2018 (sub d),
21 juni 2018 (sub f), 19 juli 2018 (sub h), 23 oktober 2018 (sub i) en 4 december 2018 (sub j) overgeschreven op naam van derden. [12] Verdachte heeft hierover verklaard dat het klopt dat deze auto’s op haar naam stonden, maar dat [medeverdachte] de macht over de auto’s had. Verdachte kan zich niet herinneren of zij een handtekening heeft moeten zetten voor het overschrijven van de auto’s. [13]
Bewijsoverwegingen
Voor bewezenverklaring is vereist dat verdachte opzet had op de bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers. Daarvan is sprake indien verdachte op het moment van het opnemen van de contante geldbedragen en het overdragen van de auto’s, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de rechten van de schuldeisers zouden worden verkort, omdat een faillissement onvermijdelijk was. Daarvoor dient de rechtbank te bepalen op welk moment een faillissement voor verdachte(n) onvermijdelijk moet zijn geweest. Zij overweegt daartoe als volgt.
Op 30 januari 2018 ontving [bedrijf 1] een brief van Menzis, waarin een onderzoek naar de declaraties over 2015 tot en met 2017 werd aangekondigd, omdat zij zeggen twijfels te hebben over de rechtmatigheid van die declaraties. [14] Per april 2018 is Menzis gestopt met het doen van betalingen aan [bedrijf 1] . Een en ander is opgenomen in de brief waarin dit in naam van [verdachte] onder de aanhef “reden ontstaan van faillissement” is medegedeeld. [15] Verdachte heeft ter zitting verklaart dat zij de inhoud van deze brief kent en dat deze brief op haar naam door [medeverdachte] is opgesteld. [16] Op 19 juni 2018 heeft Menzis wederom een brief gestuurd aan [bedrijf 1] , waarin dit keer stond vermeld dat alle declaraties over april en mei werden gecrediteerd en er vinden vanaf dat moment ook geen verdere uitbetalingen meer plaats. [17] De rechtbank is van oordeel dat verdachte vanaf 30 januari 2018, het moment waarop duidelijk werd dat Menzis een onderzoek ging starten, alert moest zijn. De conclusie dat verdachte op dat moment wist dat een faillissement onvermijdelijk was, kan de rechtbank niet rechtvaardigen. Dat is anders voor het moment waarop duidelijk werd dat [bedrijf 1] met ingang van 1 april 2018 geen betalingen meer ontving van Menzis en daarmee duidelijk was dat van de grootste geldverstrekker geen betalingen meer te verwachten waren. Menzis zorgde immers voor het overgrote deel (80 tot 90%) van de inkomsten van [bedrijf 1] . [18] Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij op 19 juni 2018 ook kennis heeft genomen van de brief van Menzis van die datum. [19] De rechtbank is van oordeel dat verdachte wist dat een faillissement onvermijdelijk was op het moment dat [bedrijf 1] op 1 april 2018 geen betalingen meer van Menzis ontving.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet had op de bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers toen zij na 1 april 2018 de opnames deed van de geldbedragen van haar privérekening (sub a), alsmede toen zij de € 10.000,-- naar haar vader overboekte (sub c), omdat zij toen wist dat een faillissement onvermijdelijk was. Voor de onder sub a bedoelde contante opnames acht de rechtbank eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit samen met [medeverdachte] heeft gedaan; zij nam het geld op en overhandigde het vervolgens direct aan hem. Met betrekking tot de auto’s zoals genoemd in subs d tot en met j overweegt de rechtbank dat nu die auto’s op naam van verdachte stonden, verdachte ook betrokken is geweest bij de overdracht van die auto’s aan derden, nu zij de documenten aan [medeverdachte] moet hebben verstrekt en gesteld noch gebleken is dat zij als kentekenhouder op het moment nadat het faillissement onafwendbaar was op enige wijze heeft (getracht) voorkomen dat deze werden overgeschreven. Zodoende vervulde zij als kentekenhouder een wezenlijke bijdrage en maakte het voor [medeverdachte] mogelijk vermogen in de vorm van auto’s aan de boedel te onttrekken. Nu de auto’s allemaal na 1 april 2018 zijn overgedragen acht de rechtbank eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet had op de bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers. Voor de onder d, f, h, i en j bedoelde overschrijvingen van auto’s acht de rechtbank op grond van de verklaring van verdachte eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit samen met [medeverdachte] heeft gedaan.
De rechtbank acht tot slot niet bewezen wat aan verdachte onder b is ten laste gelegde en spreekt haar daarvan vrij.
4.3.3
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank stelt op grond van de hierna genoemde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Zoals hiervoor reeds is vastgesteld, had verdachte de eenmanszaak [bedrijf 1] op haar naam staan, heeft zij op 18 oktober 2018 haar eigen faillissement aangevraagd en heeft de rechtbank verdachte, handelend onder de naam [bedrijf 1] , vervolgens op 13 november 2018 in staat van faillissement verklaard. [20]
Sub 1
De curator heeft op 1 juli 2019 aangifte gedaan van faillissementsfraude tegen verdachte. De curator heeft verklaard dat hij ondanks herhaaldelijke verzoeken onvoldoende inlichtingen en nauwelijks administratie heeft ontvangen van verdachte. De administratie die hij wel ontving was niet op orde. [21]
Tijdens de doorzoeking bij verdachte thuis zijn in haar slaapkamer veertien boodschappentassen met administratie van [bedrijf 1] aangetroffen. [22]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij inderdaad de veertien boodschappentassen met administratie van [bedrijf 1] op haar slaapkamer had staan en dat zij die niet aan de curator heeft overhandigd. Zij heeft hierover verklaard dat zij een boekhouder had ingeschakeld om de administratie op orde te brengen en de jaarstukken op te maken, omdat zij meende dat het de curator om de jaarstukken ging. [23]
De rechtbank acht op grond van het hiervoor overwogene wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ondanks herhaaldelijke verzoeken opzettelijk niet de volledige administratie heeft overgelegd aan de curator. Dat zij meende dat de curator belang had bij de jaarstukken en dat zij voor het opstellen daarvan een boekhouder had ingeschakeld, doet hier niet aan af. De administratie dient immers te worden overhandigd in de toestand waarin die zich bevindt.
Sub 2
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de administratie overeenkomstig de wettelijke verplichtingen werd gevoerd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Op 15 januari 2017 heeft de boekhouder van [bedrijf 1] op dat moment (zijnde [bedrijf 2] ) een brief gestuurd aan het management van [bedrijf 1] waarin stond dat de gevoerde administratie onvoldoende was. [24] Op
17 oktober 2017 heeft de boekhouder wederom een brief gestuurd aan het management van [bedrijf 1] waarin te kennen werd gegeven dat met name in de tweede helft van dat jaar ruim 3.300 uren meer gefactureerd waren dan waarvoor loon was uitbetaald. [25]
[bedrijf 2] , boekhouder voor [bedrijf 1] , heeft verklaard dat hij de jaarrekening van 2016 niet heeft uitgebracht, omdat er teveel hiaten in de boekhouding zaten. Hij heeft verklaard dat binnen [bedrijf 1] op onaanvaardbare wijze werd gewerkt en dat het hem niet lukte om een urenaansluiting te maken. [26]
De belastingdienst heeft een boekenonderzoek gedaan bij verdachte en in het controlerapport wordt beschreven dat de administratie rommelig is en vervolgens wordt geconcludeerd dat niet is voldaan aan de administratieplicht. [27]
De curator heeft verklaard dat hij door de gebrekkige administratie geen onderzoek heeft kunnen doen naar vorderingen op derden en dat hij niet kan verifiëren of de vorderingen van schuldeisers terecht zijn. [28]
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat verdachte meermalen is gewezen op de gebrekkige administratie en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichting tot het voeren en bewaren van een deugdelijke administratie.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 2:
zij in de periode van 19 juni 2018 tot en met 9 maart 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, als degene die op 13 november 2018 bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland in staat van faillissement is verklaard, voor en/of tijdens haar, verdachtes, faillissement,
a. a) meerdere geldbedragen tot een totaalbedrag van € 217.412,39 contant heeft opgenomen van haar, verdachtes, (privé)rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 1] , en
c) een geldbedrag van € 10.000 heeft overgeboekt naar rekeningnummer [rekeningnummer 3] ten name van [naam 7] , en
d) op 20 juni 2018 de auto met kenteken [kenteken 1] heeft overgeschreven op naam van [naam 8] , en
e) op 21 juni 2018 de auto met kenteken [kenteken 2] heeft overgeschreven op naam van [naam 9] , en
f) op 21 juni 2018 de auto met kenteken [kenteken 3] heeft overgeschreven op naam van [naam 10] , en
g) op 25 juni 2018 de auto met kenteken [kenteken 4] heeft overgeschreven op naam van [naam 9] , en
h) op 19 juli 2018 de auto met kenteken [kenteken 5] heeft overgeschreven op naam van [naam 11] , en
i. i) op 23 oktober 2018 de auto met kenteken [kenteken 6] heeft overgeschreven op naam van [naam 12] , en
j) op 4 december 2018 de auto met kenteken [kenteken 7] heeft overgeschreven op naam van [naam 13] ,
waardoor zij, verdachte, en haar mededader, een totaalbedrag van € 227.412,39 en auto‘s, aan de boedel hebben onttrokken, terwijl zij, verdachte, en haar mededader telkens wisten dat hierdoor een of meer van haar, verdachtes, schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld;
feit 3:
zij in de periode van 15 januari 2017 tot en met 9 maart 2021 in Nederland, als degene die op 13 november 2018 bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland in staat van faillissement is verklaard,
(sub 1) desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op haar, verdachte, rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen, zoals beschreven in artikel 15i eerste lid Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken en bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator heeft verstrekt, en
(sub 2) voor en tijdens bovengenoemd faillissement opzettelijk niet heeft voldaan aan of heeft bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke verplichting tot het voeren van een administratie en/of het bewaren van de daartoe behorende boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling werd bemoeilijkt,
immers heeft zij, verdachte, geen (volledige) boekhouding en administratie gevoerd en bewaard.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 341 en 344a van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van het als degene die in staat van faillissement is verklaard, voor of tijdens het faillissement enig goed aan de boedel onttrekken, terwijl zij weet dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld, meermalen gepleegd
en
het als degene die in staat van faillissement is verklaard, voor of tijdens het faillissement enig goed aan de boedel onttrekken, terwijl zij weet dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf:
in staat van faillissement zijn verklaard en desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende een ingevolge de wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolgde de wettelijke verplichtingen gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator verstrekken;
en
in staat van faillissement zijn verklaard en voor of tijdens het faillissement opzettelijk niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een beroepsverbod voor de duur van zeven jaren aan verdachte op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat hij de eis van de officier van justitie fors vindt en dat hij het onbegrijpelijk vindt dat dat er op basis van dit dossier en de rolverdeling die daaruit blijkt geen onderscheid wordt gemaakt in de eis van verdachte en de medeverdachte. De raadsman heeft bepleit geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gelet op de jonge leeftijd van verdachte, omdat zij nog steeds persoonlijk failliet is en omdat zij inmiddels werkt in de verkoop en daar kan doorgroeien. Tegen het opleggen van een beroepsverbod heeft de verdediging geen bezwaar.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan faillissementsfraude. Toen een faillissement van haar eenmanszaak [bedrijf 1] onvermijdelijk was en zelfs na het uitspreken van haar faillissement, heeft verdachte gelden en goederen onttrokken aan de boedel en geen deugdelijke administratie gevoerd. Ook heeft zij na het faillissement geen volledige administratieve verantwoording afgelegd aan de curator. Door dit handelen was het voor de curator onmogelijk om te kunnen vaststellen wat de vermogenstoestand en de rechten en de plichten van [bedrijf 1] waren en wat er onder wie moest worden verdeeld. De rechtbank acht het kwalijk dat door het handelen van verdachte de schuldeisers in het faillissement zijn benadeeld.
De rechtbank ziet verdachte niet als het brein achter de strafbare feiten. Verdachte heeft weliswaar een actieve bijdrage geleverd door onder andere de eenmanszaak op haar naam te zetten, maar tussen haar en medeverdachte [medeverdachte] was sprake van een rolverdeling waarbij verdachte zich in haar jeugdigheid en onwetendheid liet gebruiken door [medeverdachte] . De rechtbank zal hier in de strafmaat rekening mee houden.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten.
Hoewel de aard en de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, acht de rechtbank dit gelet op het blanco strafblad van verdachte en de hiervoor geschetste rolverdeling tussen haar en medeverdachte [medeverdachte] niet passend en geboden. De rechtbank acht het alles overziend, mede in het licht van de partiële vrijspraak, passend aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte als bijkomende straf een beroepsverbod op, inhoudende dat verdachte gedurende zeven jaren een verbod heeft om enig beroep in de (thuis)zorg uit te oefenen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 28, 57 en 60 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2
het misdrijf:medeplegen van het als degene die in staat van faillissement is verklaard, voor of tijdens het faillissement enig goed aan de boedel onttrekken, terwijl zij weet dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld, meermalen gepleegd;
en
het als degene die in staat van faillissement is verklaard, voor of tijdens het faillissement enig goed aan de boedel onttrekken, terwijl zij weet dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf:in staat van faillissement zijn verklaard en desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende een ingevolge de wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolgde de wettelijke verplichtingen gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator verstrekken;
en
in staat van faillissement zijn verklaard en voor of tijdens het faillissement opzettelijk niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
-
ontzetverdachte van
het rechttot uitoefening van
enig beroepin de (thuis)zorg voor de duur van
7 (zeven) jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. M.S. de Waard en
mr. F.M.A. ‘t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 september 2022.
Buiten staat
Mr. Wentink en mr. ’t Hart zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD / Belastingdienst met onderzoeksnummer 64494 (Aydemir). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.DOC-008, pagina 526.
3.AMB-001, pagina 290.
4.Het proces-verbaal van de terechtzitting op 8 september 2022, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
5.Het proces-verbaal van de terechtzitting op 8 september 2022, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte; G-001-01, pagina 219; G-003-01, pagina 237; G-005-01, pagina 243.
6.DOC-012, pagina’s 559 en 560.
7.DOC-002, pagina’s 506 en 507.
8.AMB-003, pagina’s 322 tot en met 327; Het proces-verbaal van de terechtzitting op 8 september 2022, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
9.AMB-003, pagina’s 328 en 329; Het proces-verbaal van de terechtzitting op 8 september 2022, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
10.Het proces-verbaal van de terechtzitting op 8 september 2022, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
11.DOC-073, pagina 742; AMB-015, pagina’s 412 en 413.
12.DOC-073, pagina 742; AMB-015, pagina’s 412 en 413.
13.Het proces-verbaal van de terechtzitting op 8 september 2022, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
14.DOC-014, pagina’s 562 en 563.
15.DOC-013, pagina 561.
16.Het proces-verbaal van de terechtzitting op 8 september 2022, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
17.DOC-015, pagina’s 564 tot en met 566.
18.AMB-003, pagina’s 306 en 307.
19.Het proces-verbaal van de terechtzitting op 8 september 2022, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
20.DOC-012, pagina’s 559 en 560; DOC-002, pagina’s 506 en 507.
21.DOC-001, pagina’s 501 tot en met 505.
22.IBN-002-03, pagina’s 457 en 458.
23.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 september 2022, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
24.DOC-003, pagina’s 508 tot en met 510.
25.DOC-004, pagina’s 511 tot en met 514.
26.G-002-001, pagina’s 231 tot en met 233.
27.DOC-009, pagina’s 527 tot en met 546.
28.G-001-01, pagina 220.