ECLI:NL:RBOVE:2022:2678

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
84/097935-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften en onttrekken van goederen aan de boedel bij faillissement

Op 22 september 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften en het onttrekken van goederen aan de boedel bij faillissement. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en ontzet van het recht tot uitoefening van enig beroep in de (thuis)zorg voor de duur van 7 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als feitelijk leidinggevende van een thuiszorgonderneming, op grote schaal valse urenbriefjes en facturen had gebruikt om onterecht zorggelden te declareren bij Menzis Zorgverzekeraar N.V. en de gemeente Midden-Groningen. Dit gebeurde in de periode van 31 augustus 2017 tot en met 26 februari 2019. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk valse geschriften had gebruikt, wetende dat deze niet overeenkwamen met de werkelijkheid. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte, na het stopzetten van betalingen door Menzis, grote geldbedragen had onttrokken aan de boedel van de failliete onderneming, terwijl hij wist dat hierdoor schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld. De rechtbank achtte de verdachte verantwoordelijk voor de gepleegde feiten en legde een gevangenisstraf op die in overeenstemming was met de ernst van de gepleegde zorgfraude.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer : 84/097935-21 (P)
Datum vonnis : 22 september 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 in [geboorteplaats] (Turkije),
wonende aan de [adres] in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
8 september 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. T. Lucas en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. W. Hendrickx, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:van 31 augustus 2017 tot en met 26 februari 2019 opzettelijk valse geschriften,
waaronder een factuur en urenbriefjes van personeelsleden, heeft gebruikt door ze te verstrekken aan Menzis Zorgverzekeraar N.V. en/of de gemeente Midden-Groningen;
feit 2:(
primair) van 30 januari 2018 tot en met 9 maart 2021 met een ander, onder wie
[medeverdachte] , zijnde degene die op 13 november 2018 failliet is verklaard, bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd door voor en/of tijdens het faillissement een bedrag van € 362.083,39 aan de boedel te onttrekken dan wel (
subsidiair) dat hij met een ander of alleen voor of tijdens het faillissement van
[medeverdachte] een bedrag van € 362.083,39 aan de boedel heeft onttrokken;
feit 3:van 15 januari 2017 tot en met 9 maart 2021 met een ander, onder wie [medeverdachte] , zijnde degene die op 13 november 2018 failliet is verklaard, opzettelijk niet heeft voldaan aan de verplichtingen om de volledige administratie aan de curator te verstrekken en geen volledige boekhouding te voeren en/of te bewaren.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 augustus 2017 tot en met 26 februari 2019, te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, en/of Groningen en/of Enschede, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een (groot) aantal valse en/of vervalste geschrift(en), waaronder
a. a) een factuur van [bedrijf] met factuurdatum 31 augustus 2017 en factuurnummer 082017160zvw (DOC-034, p. 618), en/of
b) een urenbriefje van personeelslid [naam 1] met betrekking tot week 2 van 2015 (DOC-095, p. 990), en/of
c) een urenbriefje van personeelslid [naam 2] met betrekking tot week 30 van 2016 (DOC-113, p. 1385), en/of
d) een urenbriefje van personeelslid [naam 3] met betrekking tot week 29 van 2017 (DOC- 037, p. 626), en/of
e) een urenbriefje van personeelslid [naam 4] met betrekking tot week 33 van 2017 (DOC-082, p. 796),
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware(n) dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat gebruik maken - zakelijk weergegeven - er (telkens) hierin dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen aldaar één of meer van voornoemde valse en/of vervalste geschrif(ten) heeft/hebben verzonden en/of verstrekt, aan Menzis Zorgverzekeraar N.V. te Groningen en/of Enschede en/of de gemeente Midden-Groningen, en bestaande die valsheid of vervalsing - zakelijk weergegeven – (telkens) hierin dat
a. a) op voornoemde factuur van [bedrijf] stond vermeld dat [bedrijf] in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 augustus 2017 zorg heeft verleend aan klant [naam 5] en/of 1.196 eenheden verzorging en/of 160 eenheden verpleging heeft verleend, en/of
b) op voornoemd urenbriefje van personeelslid [naam 1] stond vermeld dat [naam 1] (zijnde [naam 1] ) in week 2 van 2015 (in totaal 390 minuten) zorg heeft verleend bij cliënt [naam 6] , en/of dat het door [naam 1] is ingevuld en/of ondertekend, en/of
c) op voornoemd urenbriefje van personeelslid [naam 2] stond vermeld dat [naam 2] (zijnde [naam 2] ) in week 30 van 2016 (in totaal 350 minuten) zorg heeft verleend bij cliënt [naam 7] , en/of dat het door [naam 2] is ingevuld en/of ondertekend, en/of
d) op voornoemd urenbriefje van personeelslid [naam 3] stond vermeld dat het door [naam 3] (zijnde [naam 3] ) is ingevuld en/of ondertekend, en/of
e) op voornoemd urenbriefje van personeelslid [naam 4] stond vermeld dat het door [naam 4] (zijnde [naam 4] ) is ingevuld en/of ondertekend;
feit 2:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 januari 2018 tot en met 9 maart 2021 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), (onder wie) [medeverdachte] , zijnde degene die op 13 november 2018 bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland in staat van faillissement is verklaard,
voor en/of tijdens bovengenoemd faillissement,
a. a) één of meerdere geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (ongeveer) € 315.593,39 contant heeft opgenomen van de ING-rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 1] (AMB-003, p. 322-327), en/of
b) één of meerdere geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (ongeveer) € 36.490 contant heeft opgenomen van de zakelijke rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [bedrijf] (AMB-003a, p. 355 en AMB-003, p. 310), en/of
c) één of meerdere geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (ongeveer) € 10.000 heeft overgeboekt naar rekeningnummer [rekeningnummer 3] ten name van [naam 8] (AMB-003, p. 328-329),
waardoor hij, verdachte, en zijn mededader(s), een totaalbedrag van (ongeveer)
€ 362.083,39, althans (telkens) enig goed, aan de boedel hebben onttrokken, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) (telkens) wisten dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 januari 2018 tot en met 9 maart 2021 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, voor of tijdens het faillissement van een ander, te weten [medeverdachte] , die op 13 november 2018 bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland in staat van faillissement is verklaard,
a. a) één of meerdere geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (ongeveer) € 315.593,39 contant heeft opgenomen en/of in ontvangst genomen van de ING-rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 1] (AMB-003, p. 322-327), en/of
b) één of meerdere geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (ongeveer) € 36.490 contant heeft opgenomen en/of in ontvangst genomen van de zakelijke rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [bedrijf] (AMB-003a, p. 355 en AMB-003, p. 310), en/of
c) één of meerdere geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (ongeveer) € 10.000 heeft overgeboekt naar rekeningnummer [rekeningnummer 3] ten name van [naam 8] AMB-003, p. 328-329),
waardoor hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), een totaalbedrag van (ongeveer)
€ 362.083,39, althans (telkens) enig goed, aan de boedel heeft/hebben onttrokken, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld;
feit 3:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 januari 2017 tot en met 9 maart 2021 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, en/of Groningen, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), (onder wie) [medeverdachte] , zijnde degene die op 13 november 2018 bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland in staat van faillissement is verklaard,
(sub 1) desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op (één van) zijn mededader(s) rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen, zoals beschreven in artikel 15i eerste lid Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator heeft verstrekt, en/of
(sub 2) voor en/of tijdens bovengenoemd faillissement opzettelijk niet heeft voldaan aan of heeft bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke verplichting tot het voeren van een administratie en/of het bewaren van de daartoe behorende boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling werd bemoeilijkt,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader(s)
- geen (volledige) boekhouding en/of administratie (onder meer geen/een incomplete onderbouwing van contante opname(n) en/of onkostenvergoeding(en) en/of (een) lening(en) en/of geen/een incomplete aansluiting van verloonde uren met de declaraties) gevoerd en/of bewaard, en/of
- ( desgevraagd) geen (volledige) administratie (onder meer een overzicht van personeel en/of de huur en/of een balans en/of bankmutaties en/of de belastingpositie en/of de achterstand bij het pensioenfonds) overgelegd aan de curator bovengenoemd faillissement.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding voor wat betreft het woordje
‘waaronder’zoals dat in de tenlastelegging onder feit 1 is opgenomen, partieel nietig dient te worden verklaard, omdat niet voldoende duidelijk is wat hier precies onder valt. De tenlastelegging voldoet daarmee niet aan de eisen gesteld in artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De raadsman heeft bepleit dat de dagvaarding aldus dient te worden begrepen dat uitsluitend ten laste is gelegd dat de vijf specifiek genoemde documenten valselijk zijn opgemaakt.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen over de geldigheid van de dagvaarding.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt dat de steller van de tenlastelegging onder feit 1 met de term ‘waaronder’ – voorafgegaan door de zinssnede ‘(groot) aantal valse en/of vervalste geschrift(en)’ – heeft willen aanduiden dat daarna een deel van het gehele aantal wordt omschreven. De rechtbank acht dit ook gelet op de feitelijke betekenis van het woord ‘waaronder’ zonder meer duidelijk. Daarbij komt dat in de documentnummers, waarnaar verwezen wordt onder b tot en met e, steeds meerdere vergelijkbare urenbriefjes zijn opgenomen. De tenlastelegging voldoet naar het oordeel van de rechtbank dan ook aan de eisen gesteld door artikel 261, eerste lid Sv, nu het voor alle procespartijen duidelijk is wat de inzet van het geding is. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman over de partiële nietigheid van de dagvaarding en stelt vast dat deze geldig is.
3.2
De overige voorvragen
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde onder 1, 2 primair en 3 wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde gesteld dat het wat hem betreft alleen gaat om de vijf expliciet benoemde geschriften. Verdachte kreeg de bak met urenbriefjes voor zijn neus en aan de hand daarvan stelde hij facturen op, zodat wellicht sprake kan zijn van voorwaardelijk opzet maar niet van boos opzet. Het medeplegen kan niet worden bewezen, aldus de raadsman. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman gesteld dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu verdachte ook heeft bekend dit geld te hebben opgenomen dan wel laten opnemen door [medeverdachte] , zodat hij daarmee kon gokken. Ook ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman gesteld dat dit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.3.1
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
De eenmanszaak [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) werd op 14 augustus 2014 ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel door medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). [2] [bedrijf] was een thuiszorgonderneming die de door haar geleverde thuiszorg voornamelijk declareerde bij Menzis Zorgverzekeraar NV (hierna: Menzis) en de gemeente Midden-Groningen. [3] Verdachte was vanaf het begin betrokken bij [bedrijf] , zo was hij degene die [medeverdachte] vroeg de eenmanszaak op te richten en heeft hij ook de naam van de onderneming bedacht. [4] De rechtbank stelt op grond van de verklaring van verdachte ter zitting, [5] de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] [6] en getuigenverklaringen [7] vast dat verdachte feitelijk de leiding had binnen [bedrijf] en dat [medeverdachte] een ondergeschikte rol speelde binnen (de leiding van) de onderneming. Verdachte was als feitelijk leidinggever dagelijks bezig met de administratie, in die zin dat hij (als enige) de urenbriefjes van de werknemers verwerkte op de facturen, die hij vervolgens indiende bij onder andere Menzis.
Niet ter discussie staat dat verdachte degene is geweest die de in de tenlastelegging genoemde geschriften heeft gebruikt door te verwerken in de declaraties en ze nadien te verstrekken aan Menzis en/of de gemeente Midden-Groningen. [8] De rechtbank dient eerst te beoordelen of de gebruikte geschriften vals waren, alvorens aan de orde komt of verdachte opzettelijk al dan niet valse geschriften heeft gebruikt. Zij overweegt ten aanzien van de geschriften als volgt.
Sub a
Dit betreft een factuur van [bedrijf] met factuurdatum 31 augustus 2017 en op de factuur wordt € 4.991,94 in rekening gebracht voor zorg verleend aan de heer [naam 5] in de maand augustus 2017. [9] Blijkens de zorgmappen van [naam 5] en zijn vrouw waren zij gedurende de periode van 8 juli 2017 tot en met 4 oktober 2017 niet thuis aanwezig. [10] [naam 5] heeft zelf ook verklaard dat hij gedurende die periode een maand naar Rotterdam is geweest in verband met de geboorte van zijn kleinkind en dat hij daarna ook nog in Turkije is geweest. [11]
In het dossier zijn ook facturen van [bedrijf] aangetroffen die geleverde zorg aan de heer [naam 5] in de maanden juli en september betreffen. [12]
Sub b
Dit geschrift betreft een urenbriefje, waarop staat dat in week 2 van 2015 aan een cliënt genaamd [naam 6] in totaal 390 minuten zorg is verleend door mevrouw [naam 1] . [13] [naam 1] stond pas vanaf 1 september 2016 op de loonlijst bij [bedrijf] . [naam 1] heeft ook verklaard dat zij pas in 2016 voor [bedrijf] ging werken. [14]
Naast dit specifiek in de tenlastelegging genoemde urenbriefje, zijn in DOC-095 nog 51 andere urenbriefjes opgenomen waarop staat dat [naam 1] zorg heeft verleend in het jaar 2015.
Sub c
Dit geschrift betreft eveneens een urenbriefje. Hierop staat dat “ [naam 2] ” in week 30 bij mevrouw [naam 7] in totaal 350 minuten zorg heeft verleend. [15] In de handtekening onderaan dit briefje is de naam [naam 2] duidelijk te lezen en dit betreft de werknemer [naam 2] . [naam 2] heeft verklaard dat zij vanaf halverwege februari 2017 stage heeft gelopen bij [bedrijf] , maar dat zij daar nooit heeft gewerkt. Zij heeft daarnaast verklaard nooit een urenbriefje te hebben ingevuld. [16] De wijkverpleegkundige, getuige [getuige 1] , kent [naam 2] ook alleen in hoedanigheid van stagiaire. [17]
Naast dit specifiek in de tenlastelegging genoemde urenbriefje, zijn in DOC-113 nog ongeveer 200 andere urenbriefjes op naam van [naam 2] dan wel mevrouw [naam 2] opgenomen.
Sub d
Dit geschrift betreft een urenbriefje waarop staat dat “ [naam 3] ” in totaal 180 minuten zorg heeft verleend aan de heer [naam 5] in week 29 van 2017. [18] Met [naam 3] wordt bedoeld werknemer [naam 3] . Op het urenbriefje is de achternaam van de werknemer in de handtekening verkeerd gespeld. Daar staat ‘ [naam 3] ’ in plaats van ‘ [naam 3] ’. [19] Getuige [naam 3] heeft verklaard dat op alle urenbriefjes opgenomen in DOC-037 tot en met DOC-044 een handtekening staat die niet door haar zelf gezet is, terwijl zij haar urenbriefjes altijd zelf invulde. [20]
Sub e
Dit laatste geschrift betreft eveneens een urenbriefje, dat ziet op verleende zorg aan mevrouw [naam 9] . [21] De uren van de verleende zorg zijn gedeclareerd bij de gemeente Midden-Groningen. Op dit urenbriefje staat dat “ [naam 4] ” in week 33 van 2017 bij [naam 9] in totaal 120 minuten zorg heeft verleend. Aan [naam 4] is onder meer het betreffende urenbriefje getoond en zij heeft daarover verklaard dat het urenbriefje niet door haar is ingevuld en dat het handschrift en de handtekening ook niet van haar zijn. [22]
Aan [naam 4] zijn ook de overige urenbriefjes in DOC-082 getoond en zij heeft over al die urenbriefjes (22 in totaal) verklaard dat deze niet door haar zijn ingevuld en dat het niet haar handtekening is die eronder staat. [23]
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert op grond van het hiervoor overwogene dat de bovengenoemde geschriften vals waren. Dit geldt niet alleen voor de geschriften die expliciet in de tenlastelegging staan genoemd, maar eveneens voor de overige hiervoor besprokene.
Opzet
De rechtbank ziet zich tot slot voor de vraag gesteld of verdachte bij het gebruiken van de geschriften opzet had op het valse karakter daarvan. Daartoe overweegt de rechtbank dat zij hiervoor reeds heeft geconcludeerd dat in de urenbriefjes stelselmatig valsheden werden aangetroffen. Ook is vastgesteld dat verdachte verantwoordelijk was voor de administratie. Verdachte heeft dit ook niet ontkend. Hij heeft verklaard dat hij de facturen opstelde aan de hand van de urenbriefjes die hij in de bak aantrof waar ze door de werknemers zelf in werden gelegd en hij wist niet dat ze vals waren. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Verdachte was als enige persoon dagelijks met de administratie bezig en wist van het reilen en zeilen binnen de onderneming en de valse urenbriefjes staan veelal op naam van werknemers die helemaal niet in dienst waren op het moment dat de zorg zou zijn geleverd. De boekhouder van [bedrijf] , de heer [naam 10] heeft ook reeds al op
17 oktober 2017 aan verdachte medegedeeld dat in de tweede helft van dat jaar ruim 3.300 uur meer gefactureerd was dan dat er aan loon was uitbetaald. [24] Kort nadat [naam 10] dit had opgemerkt werd er een andere boekhouder ingeschakeld door [bedrijf] . Verdachte was degene die belang had bij het declareren van teveel zorg, nu hij uiteindelijk profiteerde van de grote winsten die door [bedrijf] werden gemaakt.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte opzettelijk valse urenbriefjes heeft gebruikt door ze over te leggen aan de uitkerende instanties van zorggelden om de (onjuiste) declaraties te onderbouwen.
De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte] slechts zijdelings betrokken was bij de administratie en zij kan niet vaststellen dat [medeverdachte] een voldoende wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het tenlastegelegde gebruik van valse geschriften, zodat zij verdachte van het medeplegen zal vrijspreken.
4.3.2
Ten aanzien van feit 2
Zoals vastgesteld onder 4.3.1 was verdachte degene die feitelijk de leiding had binnen [bedrijf] , de eenmanszaak op naam van [medeverdachte] . Op 18 oktober 2018 heeft [medeverdachte] haar eigen faillissement aangevraagd. [25] De rechtbank heeft [medeverdachte] , handelend onder de naam [bedrijf] , vervolgens op 13 november 2018 in staat van faillissement verklaard. [26]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat [medeverdachte] in opdracht van hem een groot aantal grote geldbedragen contant heeft opgenomen van haar privé rekening, die zij direct daarop weer aan hem, verdachte, overhandigde. [medeverdachte] heeft dit bevestigd. [27] Ter zitting heeft verdachte eveneens verklaard dat hij zelf een groot geldbedrag van ongeveer € 30.000,-- van de zakelijke rekening heeft opgenomen. Verdachte heeft al deze geldbedragen naar eigen zeggen gebruikt om te vergokken. [28]
Voor bewezenverklaring is vereist dat verdachte opzet had op de bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers. Daarvan is sprake indien verdachte op het moment van het (laten) opnemen van de contante geldbedragen, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de rechten van de schuldeisers zouden worden verkort, omdat een faillissement onvermijdelijk was. Daarvoor dient de rechtbank te bepalen op welk moment een faillissement voor verdachte(n) onvermijdelijk moet zijn geweest. Zij overweegt daartoe als volgt.
Verdachte was als degene die feitelijk de leiding had binnen [bedrijf] op de hoogte van al het dagelijkse reilen en zeilen. Op 30 januari 2018 ontving [bedrijf] een brief van Menzis, waarin een onderzoek naar de declaraties over 2015 tot en met 2017 werd aangekondigd, omdat zij zeggen twijfels te hebben over de rechtmatigheid van die declaraties. [29] Per 1 april 2018 is Menzis gestopt met het doen van betalingen aan [bedrijf] . [30] Een en ander is opgenomen in de brief (DOC-013) waarin dit in naam van [medeverdachte] onder de aanhef “reden ontstaan van faillissement” is medegedeeld. Verdachte heeft ter zitting toegegeven dat hij deze brief samen met [medeverdachte] heeft opgesteld. [31] Op 19 juni 2018 heeft verdachte wederom een brief ontvangen van Menzis, waarin dit keer stond vermeld dat alle declaraties over april en mei werden gecrediteerd en er vinden vanaf dat moment ook geen verdere uitbetalingen meer plaats. [32] Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de inkomsten van de eenmanszaak voor 80 tot 90 % afkomstig waren van de betalingen door Menzis. [33] De rechtbank is van oordeel dat verdachte vanaf 30 januari 2018, het moment waarop duidelijk werd dat Menzis een onderzoek ging starten, alert moest zijn. De conclusie dat verdachte op dat moment wist dat een faillissement onvermijdelijk was, kan de rechtbank niet rechtvaardigen. Dat is anders voor het moment waarop duidelijk werd dat Menzis geen uitbetalingen meer zou doen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte wist dat een faillissement onvermijdelijk was op het moment dat [bedrijf] met ingang van 1 april 2018 geen betalingen meer ontving van Menzis en daarmee duidelijk was dat van de grootste geldverstrekker geen betalingen meer te verwachten waren. De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet had op de bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers, nu hij ten tijde van (het laten doen van) de opnames van de geldbedragen na 1 april 2018 wist dat een faillissement onvermijdelijk was.
De rechtbank overweegt dat het primair ten laste gelegde ziet op de normadressaat “hij die in staat van faillissement is verklaard”. In dit geval is [medeverdachte] degene die in staat van faillissement is verklaard, zodat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De rechtbank acht voorts wettig en overtuigend bewezen wat aan verdachte onder 2 subsidiair is ten laste gelegd. De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder c is ten laste gelegde en spreekt hem daar van vrij.
4.3.3
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank overweegt dat het ten laste gelegde feit onder 3 een zogeheten kwaliteitsdelict betreft. De normadressaat is degene die in staat van faillissement is verklaard, in dit geval [medeverdachte] . Nu verdachte niet zelf failliet is verklaard, kan hij naar het oordeel van de rechtbank ook niet als (mede)pleger van dit feit worden veroordeeld.
De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan verdachte onder 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
hij in de periode van 31 augustus 2017 tot en met 26 februari 2019 in Nederland, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een groot aantal valse geschriften, waaronder
a. a) een factuur van [bedrijf] met factuurdatum 31 augustus 2017 en factuurnummer 082017160zvw, en
b) een urenbriefje van personeelslid [naam 1] met betrekking tot week 2 van 2015, en
c) een urenbriefje van personeelslid [naam 2] met betrekking tot week 30 van 2016, en
d) een urenbriefje van personeelslid [naam 3] met betrekking tot week 29 van 2017, en
e) een urenbriefje van personeelslid [naam 4] met betrekking tot week 33 van 2017,
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren die geschriften echt en onvervalst, bestaande dat gebruik maken - zakelijk weergegeven - er telkens hierin dat hij, verdachte, toen aldaar voornoemde valse en/of vervalste geschriften heeft verzonden en/of verstrekt, aan Menzis Zorgverzekeraar N.V. te Groningen en/of Enschede en/of de gemeente Midden-Groningen, en bestaande die valsheid of vervalsing - zakelijk weergegeven – hierin dat
a. a) op voornoemde factuur van [bedrijf] stond vermeld dat [bedrijf] in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 augustus 2017 zorg heeft verleend aan klant [naam 5] (A) en 1.196 eenheden verzorging en 160 eenheden verpleging heeft verleend, en
b) op voornoemd urenbriefje van personeelslid [naam 1] stond vermeld dat [naam 1] (zijnde [naam 1] ) in week 2 van 2015 (in totaal 390 minuten) zorg heeft verleend bij cliënt [naam 6] , en dat het door [naam 1] is ingevuld en ondertekend, en
c) op voornoemd urenbriefje van personeelslid [naam 2] stond vermeld dat [naam 2] (zijnde [naam 2] ) in week 30 van 2016 (in totaal 350 minuten) zorg heeft verleend bij cliënt [naam 7] , en dat het door [naam 2] is ingevuld en ondertekend, en
d) op voornoemd urenbriefje van personeelslid [naam 3] stond vermeld dat het door [naam 3] (zijnde [naam 3] ) is ingevuld en ondertekend, en
e) op voornoemd urenbriefje van personeelslid [naam 4] stond vermeld dat het door [naam 4] (zijnde [naam 4] ) is ingevuld en ondertekend;
feit 2 subsidiair:
hij in de periode van 19 juni 2018 tot en met 9 maart 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, voor of tijdens het faillissement van een ander, te weten [medeverdachte] , die op 13 november 2018 bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland in staat van faillissement is verklaard,
a. a) meerdere geldbedragen tot een totaalbedrag van € 217.412,39 contant heeft opgenomen en/of in ontvangst genomen van de ING-rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 1] , en
b) een geldbedrag tot een totaalbedrag van € 23.550,-- contant heeft opgenomen van de zakelijke rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [bedrijf]
waardoor hij, verdachte, en zijn mededader, een totaalbedrag van € 240.962,39, aan de boedel hebben onttrokken, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader telkens wisten dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 225 en 344 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
feit 2 subsidiair
het misdrijf:
voorafgaand aan het faillissement van een ander, terwijl dit is gevolgd, wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld enig goed aan de boedel onttrekken, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een beroepsverbod voor de duur van zeven jaren aan verdachte op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat hij het niet juist vindt om – zoals de officier van justitie doet – uit te gaan van een benadelingsbedrag van € 900.000,--, nu dit de gehele schuld betreft en een deel van de zorg bevat die wel echt is geleverd, waardoor het aannemelijk is dat het benadelingsbedrag tussen € 300.000,-- en € 400.000,-- ligt. De raadsman heeft ook gesteld dat moet worden meegewogen dat verdachte een gokverslaving heeft en dat dit een ernstige ziekte is. De raadsman heeft bepleit de zaak af te doen met een voorwaardelijke gevangenisstraf eventueel gecombineerd met een taakstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het stelselmatig en op grote schaal declareren van (deels) niet verleende zorg op basis van vervalste urenbriefjes, een vorm van zorgfraude. Hij heeft onder andere Menzis en de gemeente Midden-Groningen betalingen laten doen aan [bedrijf] voor zorg die helemaal niet geleverd bleek te zijn. Door zo te handelen heeft verdachte geld dat komt van de belastingbetalers en verzekerden gebruikt om er zelf financieel beter van te worden. Toen vervolgens een faillissement van [bedrijf] onvermijdelijk was, omdat Menzis een onderzoek startte en haar betalingen stopte, heeft verdachte uit eigen financieel belang zelf grote geldbedragen onttrokken aan de boedel, dan wel heeft hij [medeverdachte] daartoe opdracht gegeven. De rechtbank acht het kwalijk dat door het handelen van verdachte schuldeisers in hun rechten zijn gekort.
De rechtbank ziet verdachte als het brein achter de strafbare feiten. Verdachte heeft een zeer actieve bijdrage geleverd door de drijfveer te zijn achter het opstarten van de eenmanszaak [bedrijf] en daar ook de dagelijkse leiding te voeren. Ook is uiteindelijk veel van het geld dat in het zicht van het faillissement aan de boedel is onttrokken bij verdachte terechtgekomen. Tussen verdachte en [medeverdachte] was een rolverdeling waarbij verdachte op een doordachte manier misbruik maakte van de jeugdigheid en onwetendheid van [medeverdachte] , zodat hij er zelf financieel beter van kon worden. De rechtbank zal hier in de strafmaat rekening mee houden.
De rechtbank gaat, gezien de bewijsmiddelen, uit van een aan de bewezenverklaring te relateren nadeel, dat is gelegen tussen € 500.000,-- en € 1.000.000,--. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geven bij een dergelijk benadelingsbedrag een gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden als uitgangspunt.
Daarnaast houdt de rechtbank bij de straftoemeting rekening met het feit dat verdachte blijkens zijn justitiële documentatie eerder met politie en justitie in aanraking is geweest en ook recent nog is veroordeeld voor een drugfeit.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden is. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte het verbod op om gedurende zeven jaren enig beroep in de (thuis)zorg uit te oefenen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 28, 57 en 60 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
feit 2 subsidiair
het misdrijf:
voorafgaand aan het faillissement van een ander, terwijl dit is gevolgd, wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld enig goed aan de boedel onttrekken, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
-
ontzetverdachte van
het rechttot uitoefening van
enig beroepin de (thuis)zorg voor de duur van
7 (zeven) jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. M.S. de Waard en
mr. F.M.A. ‘t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 september 2022.
Buiten staat
Mr. Wentink en mr. ’t Hart zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD / Belastingdienst met onderzoeksnummer 64494 (Aydemir). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.DOC-008, pagina 526.
3.AMB-001, pagina 290.
4.Het proces-verbaal van de terechtzitting op 8 september 2022, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
5.Het proces-verbaal van de terechtzitting op 8 september 2022, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
6.V-001-01, pagina 37.
7.G-001-01, pagina 219; G-003-01, pagina 237; G-005-01, pagina 243.
8.Het proces-verbaal van de terechtzitting op 8 september 2022, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
9.DOC-034, pagina 618.
10.AMB-011, pagina’s 386 en 387; DOC-035, pagina 619; DOC-040, pagina 649.
11.G-009-01, pagina 260.
12.DOC-032, pagina 616; DOC-033, pagina 617.
13.DOC-095, pagina 990.
14.G-007-01, pagina 252.
15.DOC-113, pagina 1385.
16.G-011-01, pagina 269.
17.G-014-01, pagina 281.
18.DOC-037, pagina 626.
19.AMB-011, pagina 385.
20.G-010-01, pagina 265.
21.DOC-082, pagina 796.
22.G-013-01, pagina’s 275 en 276.
23.G-013-01, pagina 276.
24.DOC-004, pagina 511.
25.DOC-012, pagina’s 559 en 560.
26.DOC-002, pagina’s 506 en 507.
27.V-001-03, pagina 43.
28.Het proces-verbaal van de terechtzitting op 8 september 2022, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
29.DOC-014, pagina’s 562 en 563.
30.DOC-013, pagina 561.
31.Het proces-verbaal van de terechtzitting op 8 september 2022, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
32.DOC-015, pagina’s 564 tot en met 566.
33.Het proces-verbaal van de terechtzitting op 8 september 2022, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.