ECLI:NL:RBOVE:2022:2663

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
10078253 \ CV EXPL 22-3147
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over ontruiming van een bedrijfspand na eerdere veroordeling

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vorderen eisers de schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van 27 juni 2022, waarin zij zijn veroordeeld tot ontruiming van een bedrijfspand. De gedaagde, eigenaar van het pand, heeft de eisers gedagvaard omdat zij het pand zonder recht of titel zouden gebruiken. De kantonrechter heeft in het vonnis van 5 september 2022 geoordeeld dat er geen nieuwe feiten zijn die de schorsing van de executie rechtvaardigen. De belangenafweging valt niet in het voordeel van de eisers uit, die geen overtuigende argumenten hebben aangedragen om de ontruiming te voorkomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde een executoriale titel heeft en dat de spoedeisendheid van de zaak niet is betwist. De vorderingen van de eisers zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de vordering in voorwaardelijke reconventie van de gedaagde geen bespreking behoeft, omdat de voorwaarde waaronder deze is ingesteld niet is ingetreden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer : 10078253 \ CV EXPL 22-3147
Vonnis in kort geding van 5 september 2022
in de zaak van
1. de inmiddels ontbonden vennootschap onder firma
[eiser 1] , h.o.d.n. De Kamper Tegelgigant,
2.
[eiser 2], in zijn hoedanigheid van voormalig vennoot,
3.
[eiser 3] ,in haar hoedanigheid van voormalig vennoot,
4.
[eiser 4] , h.o.d.n. [X] ,
eisers sub 2, 3 en 4 wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
hierna gezamenlijk te noemen eisers en afzonderlijk ‘vof’, ‘ [eiser 2] ’ en ‘ [eiser 3] ’,
gemachtigde: mr. L. Kesting,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen gedaagde,
gemachtigde: mr. H.J.F. Oetgens van Waveren Pancras Clifford.

1.De procedure

1.1.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is bij vonnis van 5 september 2022 op het door partijen gevorderde beslist. De feiten, vordering en motivering waarop de in dat vonnis gegeven beslissing steunt, volgen hieronder.

2.De feiten

2.1.
Gedaagde is eigenaar van het bedrijfspand aan de [adres] in [plaats] (hierna ook: het pand en/of het gehuurde).
2.2.
[eiser 2] , de vader van gedaagde, exploiteert in dat pand een bedrijf, genaamd ‘De Kamper Tegelgigant’. [eiser 2] deed dat eerst vanuit een eenmanszaak met de naam ‘ [X] ’, Kamer van Koophandel (hierna: KvK) [nummer 1] . Die zaak is met ingang van 1 april 2021 voortgezet door de vof, met [eiser 2] en [eiser 3] als vennoten. De eenmanszaak is op 11 mei 2021 uitgeschreven uit het handelsregister. Het KvK nummer van de vof is [nummer 2] .
2.3.
Op 3 juni 2022 heeft gedaagde de vof en haar vennoten [eiser 2] en [eiser 3] (thans eisers sub 1, 2 en 3) gedagvaard in kort geding. Zij heeft (onder andere) ontruiming van het gehuurde gevorderd. Daaraan heeft zij primair ten grondslag gelegd dat de vof het gehuurde zonder recht of titel gebruikt, omdat er geen huurovereenkomst is met de vof. Er bestond volgens gedaagde alleen een huurovereenkomst met de eenmanszaak. Subsidiair heeft gedaagde zich op het standpunt gesteld dat zij met eisers heeft afgesproken dat de huurprijs op 1 januari 2021 van € 94,94 per maand verhoogd zou worden naar € 436,28. Eisers zijn echter de oude huurprijs blijven betalen. Daardoor is een huurachterstand ontstaan. Vanwege de ernstige tekortkoming(en) in de nakoming van de huurovereenkomst is ontruiming van het gehuurde gerechtvaardigd, aldus gedaagde.
2.4.
In voornoemde zaak, met zaaknummer 9894237 \ CV EXPL 22-1897, is op 27 juni 2022 vonnis gewezen (hierna: het vonnis (van 27 juni 2022)). De kantonrechter heeft de vof en haar vennoten op basis van de primaire grondslag veroordeeld om het gehuurde aan de [adres] in [plaats] binnen zes weken na betekening van het vonnis met alle zich daarin bevindende personen en goederen die niet tot het gehuurde behoren, te verlaten, te ontruimen en ontruimd te houden, en in de in de huurovereenkomst overeengekomen staat onder afgifte van de sleutels ter beschikking van gedaagde te stellen. De vof en haar vennoten zijn veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.5.
Met ingang van 1 juli 2022 is de vof voortgezet door [eiser 2] als eenmanszaak met de naam ‘ [X] ’ (eiser sub 4), KvK [nummer 3] . De vof is per 8 juli 2022 uitgeschreven uit het handelsregister.
2.6.
Het vonnis van 27 juni 2022 is op 4 juli 2022 betekend.
2.7.
Eisers sub 1, 2 en 3 hebben hoger beroep tegen het vonnis ingesteld.
2.8.
Gedaagde heeft, met een op 25 augustus 2022 uitgebracht deurwaardersexploot, ontruiming van het gehuurde aangezegd tegen woensdag 7 september 2022.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Eisers vorderen - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, zal bepalen dat de tenuitvoerlegging van het vonnis van 27 juni 2022 in de zaak met nummer 9894237 \ CV EXPL 22-1897 wordt geschorst tot op het tegen dat vonnis ingestelde hoger beroep is beslist, zulks met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
3.2.
Gedaagde voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van eisers in hun vordering, dan wel tot afwijzing daarvan, met veroordeling van eisers in de kosten van de procedure.
in voorwaardelijke reconventie
3.3.
Gedaagde vordert in voorwaardelijke reconventie dat, voor zover de eenmanszaak van [eiser 2] wél als derde bij de executie aangemerkt wordt en dus geoordeeld wordt dat deze nieuwe eenmanszaak een andere partij/entiteit is dan [eiser 2] die in het vonnis reeds in privé is veroordeeld, de kantonrechter bij vonnis in kort geding zal bepalen dat eiser sub 4 de voortzetting van de op 7 september 2022 geplande executie moet gedogen, dan wel daaraan zijn medewerking moet verlenen.
3.4.
Eisers voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vordering van gedaagde.
in conventie en voorwaardelijke reconventie
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van het geschil, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Spoedeisend belang
4.1.
Gedaagde beschikt op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van 27 juni 2022 over een executoriale titel. Daarmee kan zij tot tenuitvoerlegging van het vonnis en dus tot ontruiming van het gehuurde overgaan. Gedaagde heeft aangegeven dat zij van deze mogelijkheid gebruik wil maken. Zij heeft via een op 25 augustus 2022 uitgebracht deurwaardersexploot de ontruiming van het pand aangezegd tegen woensdag 7 september 2022.
4.2.
Doordat gedaagde het pand op zeer korte termijn wil ontruimen, is het spoedeisend belang van eisers bij de beoordeling van hun vordering gegeven. De spoedeisendheid is ook niet door gedaagde betwist.
Beoordelingskader
4.3.
De vraag die in deze procedure moet worden beantwoord, is of de tenuitvoerlegging van het vonnis op grond van artikel 438 lid 2 Rv moet worden geschorst totdat op het door eisers tegen het vonnis ingestelde hoger beroep is beslist.
4.4.
Bij arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) is de Hoge Raad wat betreft de toetsingsmaatstaf voor een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis waartegen een rechtsmiddel is ingesteld of nog openstaat, teruggekomen van zijn eerdere rechtspraak. De Hoge Raad overweegt in dat arrest (r.o. 5.8):
“Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
Bij de toepassing van deze maatstaf in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
(…)
In een kort geding over de tenuitvoerlegging van een uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan, geldt dat de schorsing alleen kan worden uitgesproken indien de (verdere) tenuitvoerlegging misbruik van bevoegdheid zou opleveren.”
Misbruik van recht
4.5.
Voordat aan de hand van het hiervoor geschetste beoordelingskader inhoudelijk op de zaak wordt ingegaan, rijst eerst de vraag of eisers door het aanhangig maken van dit kort geding misbruik van procesrecht maken, zoals door gedaagde is aangevoerd en door eisers is weersproken.
4.6.
De kantonrechter past terughoudendheid toe bij het aannemen van misbruik van procesrecht, omdat het recht op toegang tot de rechter hiermee wordt ingeperkt. Het oordeel dat er sprake is van misbruik van procesrecht behoort beperkt te blijven tot de grove gevallen waarin een wederpartij zonder enige nog serieus te nemen reden voor de rechter wordt gesleept. Anders geformuleerd: als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven (artikel 3:13 BW). Aan die zeer strenge maatstaf is in dit geval niet voldaan. Dat de vof, zoals eisers ter zitting hebben verklaard, naar aanleiding van het vonnis van 27 juni 2022 is voortgezet als eenmanszaak, betekent naar het oordeel van de kantonrechter nog niet dat er sprake is van misbruik van procesrecht. De vordering van eisers is hierdoor niet zonder meer als evident ongegrond aan te merken.
Kracht van gewijsde
4.7.
Het meest verstrekkende verweer van gedaagde tegen de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging is dat het vonnis van 27 juni 2022 al in kracht van gewijsde is gegaan. Gedaagde wijst er in dat verband op dat hoger beroep is ingesteld door een niet (meer) bestaande procespartij. De vof bestond op het moment dat de hoger beroep dagvaarding is betekend immers niet meer, omdat deze al was voortgezet door de eenmanszaak [X] .
4.8.
De kantonrechter volgt gedaagde niet in haar standpunt. De kantonrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dát er hoger beroep is ingesteld. Het antwoord op de vraag of eisers (allemaal) ontvankelijk zijn in dit beroep, is voorbehouden aan de rechter die in hoger beroep over de zaak oordeelt. Los daarvan geldt dat het vonnis zich niet alleen richt tot de vof maar ook tot de twee (voormalige) vennoten, die natuurlijke personen zijn. En ook zij hebben hoger beroep ingesteld. Daarbij komt dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat, mocht er al sprake zijn van een gebrek in de appeldagvaarding, dit gebrek achteraf nog hersteld kan worden.
Nieuw feit na het vonnis van 27 juni 2022
4.9.
Eisers stellen dat de voornaamste reden voor dit kort geding is dat het vonnis van 27 juni 2022 zich alleen uitspreekt over ontruiming van de vof, maar dat de eenmanszaak [X] (eiser sub 4) sinds 1 juli 2022 weer is heringeschreven bij de KvK. Door herleving van de eenmanszaak is er sprake van een nieuw feit, waarmee de kantonrechter in het vonnis van 27 juni 2022 geen rekening heeft gehouden, aldus eisers. Uitgaande van de situatie waarbij de huurovereenkomst niet (correct) is overgedragen aan de vof en er geen nieuwe huurovereenkomst is gesloten, zoals door de kantonrechter is geoordeeld en door eisers wordt betwist, geldt dat de eenmanszaak [X] nog altijd huurder is van het pand. De huurovereenkomst met de eenmanszaak is immers door geen van partijen opgezegd. De eenmanszaak maakt dan ook niet zonder recht of titel gebruik van het gehuurde. Ontruiming is niet aan de orde, aldus nog steeds eisers.
4.10.
Gedaagde voert aan dat de nieuwe eenmanszaak [X] met KvK [nummer 3] de rechtsopvolger van de ontbonden vof betreft. Er is geen sprake van herleving van de oude eenmanszaak met KvK [nummer 1] en de nieuwe eenmanszaak is als rechtsopvolger van de vof gebonden aan het vonnis van 27 juni 2022, aldus gedaagde. Gedaagde verwijst hierbij naar artikel 236 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Verder voert gedaagde aan dat [eiser 2] in privé, als vennoot van de vof, ook is veroordeeld. Voor zover er bij de vof en eenmanszaak al sprake zou zijn van twee verschillende entiteiten, geldt dat [eiser 2] in beide hoedanigheden een veroordeling moet voldoen uit eigen vermogen. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat [eiser 2] ook in persoon is veroordeeld. De veroordeling geldt voor hem in alle namen waaronder hij handelt, inclusief de eenmanszak, aldus gedaagde.
4.11.
De kantonrechter overweegt als volgt. [eiser 2] had een eenmanszaak met de naam ‘ [X] ’, KvK [nummer 1] . Tussen partijen is niet in geschil dat er tussen deze eenmanszaak en gedaagde een huurovereenkomst bestond voor het pand aan de [adres] in [plaats] . Toen [eiser 2] met [eiser 3] trouwde, is de eenmanszaak voortgezet door de vof. Inmiddels heeft [eiser 2] weer een eenmanszaak (eiser sub 4). Die eenmanszaak is bij de KvK geregistreerd ná het vonnis van 27 juni 2022. In zoverre is er dan ook sprake van een nieuw feit waarmee de kantonrechter ten tijde van het vonnis van 27 juni 2022 geen rekening heeft kunnen houden.
4.12.
De kantonrechter is echter van oordeel dat dit feit niet kan rechtvaardigen dat nu van de eerdere beslissing wordt afgeweken. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is er namelijk geen sprake van herleving van de ‘oude’ eenmanszaak, zoals eisers stellen. Die ‘oude’ eenmanszaak was namelijk voortgezet door de vof en al op 11 mei 2021 uitgeschreven uit het handelsregister. Herleving van een reeds uitgeschreven onderneming is niet mogelijk. Formeel ontstaat er, ook als er - zoals hier is gebeurd - later een eenmanszaak wordt opgericht die feitelijk niet of nauwelijks verschilt van de eerdere eenmanszaak, een nieuwe onderneming. De nieuwe eenmanszaak heeft ook een ander KvK nummer dan de oude eenmanszaak. Daarbij komt dat [eiser 2] en [eiser 3] tijdens de mondelinge behandeling hebben aangegeven dat zij (in afwachting van de uitkomst van onderhavige procedure) (nog) geen afspraken hebben gemaakt over afrekening van de vof. Dat de vof al definitief is beëindigd kan dan ook niet worden vastgesteld. Bovendien heeft [eiser 3] tijdens de mondelinge behandeling het woord gevoerd namens eisers. Dit alles maakt dat valt te betwijfelen of eisers met het oprichten van de nieuwe eenmanszaak daadwerkelijk beogen om een andere situatie te doen ontstaan dan ten tijde van het vonnis van 27 juni 2022.
4.13.
Nu niet gesteld of gebleken is dat er sprake is van een kennelijke misslag, moet worden uitgegaan van de beslissingen in het vonnis van 27 juni 2022 en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. Dat leidt ertoe dat aangenomen wordt dat er geen rechtsgeldige huurovereenkomst tussen de vof en/of de nieuwe eenmanszaak en gedaagde bestaat. De stelling van eisers, over herleving van de eenmanszaak en het daaraan verbonden rechtsgevolg, gaat niet op.
Belangenafweging
4.14.
Eisers stellen verder dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in het vonnis van 27 juni 2022 niet is gemotiveerd, waardoor moet worden aangenomen dat nog geen afweging van de belangen van partijen heeft plaatsgevonden. Eisers vragen de kantonrechter in kort geding om die belangenafweging alsnog te maken. In dat kader hebben eisers het volgende naar voren gebracht.
Wanneer nu wordt overgegaan tot ontruiming van het pand, betekent dit dat er veel en kostbare werkzaamheden zullen moeten worden uitgevoerd. Als eisers in hoger beroep in het gelijk worden gesteld, zou dit ertoe leiden dat De Kamper Tegelgigant werkzaamheden moeten laten uitvoeren om de oorspronkelijke situatie te herstellen. Dit alles brengt veel (onnodige) kosten met zich mee. Eisers wijzen er verder op dat het pand bij aanvang van de huur in zeer slechte staat verkeerde. Zij stellen dat zij het pand weer hebben opgebouwd, dat dat hun veel geld heeft gekost en dat gedaagde eigenlijk alleen eigenaar is van de grond waarop het pand staat. Volgens eisers heeft gedaagde niet, dan wel gering belang bij ontruiming op korte termijn. Zij wil wel tot verkoop overgaan, maar dat pleit juist in het voordeel van eisers omdat de situatie daarmee onomkeerbaar wordt, aldus eisers. Tijdens de mondelinge behandeling hebben eisers verklaard dat ‘zij niks meer hebben’ als de ontruiming wordt doorgezet. [eiser 2] is ziek en hij heeft niet meer de energie om opnieuw te beginnen en het bedrijf op een andere locatie voort te zetten. Bovendien laat de financiële situatie van [eiser 2] en [eiser 3] dat ook niet toe.
4.15.
Gedaagde heeft aangevoerd dat de kantonrechter zijn beslissing om het vonnis van 27 juni 2022 uitvoerbaar bij voorraad te verklaren wel degelijk heeft afgewogen. Gedaagde verwijst hierbij naar rechtsoverwegingen 4.2 en 4.9 van het vonnis. Daarin heeft de kantonrechter geoordeeld dat er een spoedeisend belang was bij het gevorderde en dat er met het vonnis al voldoende middelen waren om ontruiming af te dwingen, zodat er geen dwangsom zou worden opgelegd.
Als nu toch aan een belangenafweging wordt toegekomen, dan wegen volgens gedaagde haar belangen bij executie van het vonnis van 27 juni 2022 zwaarder dan het belang van eisers bij behoud van de bestaande toestand. Volgens gedaagde zijn veel van de door eisers gestelde belangen, belangen die niet als rechtens geldend belang zijn aan te merken, omdat zij verband houden met (de uitkomst van) de procedure in hoger beroep. Bovendien heeft gedaagde groot belang bij ontruiming, omdat zij de kosten van het pand (bijna) niet meer kan dragen. De kosten voor hypotheken, verzekeringen en (gemeentelijke) belastingen bedragen circa
€ 1.000,00 per maand, terwijl er nauwelijks huur wordt betaald. Er zijn partijen geïnteresseerd in het (al dan niet in verhuurde staat) kopen van het pand, maar zij zien daarvan af vanwege de situatie met eisers, aldus gedaagde. Tot slot voert gedaagde aan dat eisers het pand aan het slopen zijn. Om zoveel mogelijk schade te voorkomen wil zij zo snel mogelijk over het pand beschikken.
4.16.
De kantonrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de kantonrechter in het vonnis van 27 juni 2022 de uitvoerbaarheid bij voorraad niet uitdrukkelijk heeft gemotiveerd. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn er onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat dit impliciet, zoals gedaagde naar voren heeft gebracht, wel is gebeurd. Zo blijkt bijvoorbeeld nergens uit dat dit onderwerp van gesprek is geweest in de vorige procedure. Voor zowel de spoedeisendheid als de dwangsom geldt bovendien dat dit afzonderlijke punten zijn waarop moest worden beslist. Het reikt naar het oordeel van de kantonrechter te ver om in die overwegingen in te lezen dat er in het kader van de uitvoerbaarheid bij voorraad een (belangen)afweging heeft plaatsgevonden.
4.17.
Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter moet beoordelen of er omstandigheden zijn die meebrengen dat het belang van eisers bij behoud van de bestaande toestand totdat op het door haar ingestelde hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van gedaagde bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is. Daarbij weegt mee dat eisers in de dagvaarding alleen zijn ingegaan op het belang met betrekking tot de door hen gestelde investeringen en de kosten die gepaard gaan met de ontruiming en het later eventueel terugdraaien daarvan. Dat zijn echter grotendeels punten die verband houden met wat er in de hoger beroepsprocedure zal worden beslist en op die beslissing en de gevolgen daarvan kan nu niet worden vooruitgelopen. Eisers hebben pas ter zitting gewezen op de gevolgen voor de continuïteit van hun bedrijfsvoering en hun financiële situatie en zij hebben die gevolgen niet (met stukken) onderbouwd. Daartegenover staat het belang van gedaagde bij ontruiming. Zij heeft onbetwist gesteld en met producties onderbouwd dat de kosten die zij voor het pand maakt niet in verhouding staan tot de huur die zij ontvangt, waardoor zij die kosten (bijna) niet meer kan dragen. Bovendien volgt uit foto’s (productie 2 van gedaagde) dat eisers enkele dagen voor de zitting (sloop)werkzaamheden aan het pand hebben uitgevoerd. Zo is op die foto’s te zien dat het dak van het pand aan de linkerzijde gedeeltelijk is verwijderd. Niet aannemelijk is geworden dat het hierbij (uitsluitend) gaat om - zoals eisers stellen - werkzaamheden die zien op herstel van het pand na lekkage. Eisers hebben ter zitting kenbaar gemaakt nog meer (sloop)werkzaamheden te willen uitvoeren in aanloop naar de mogelijke ontruiming. Daarmee heeft gedaagde voldoende aannemelijk gemaakt dat zij belang heeft bij het voorkomen van schade aan haar pand. Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden aangenomen dat het belang van eisers zwaarder weegt dan dat van gedaagde. Daarbij komt dat er sprake is van ernstig en structureel verstoorde verhoudingen, waarbij zeer grote verwijten over en weer gemaakt worden. Of en in hoeverre voortzetting van de huurrelatie in zo’n geval realistisch is, valt nog te bezien.
Conclusie
4.18.
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat na het vonnis van 27 juni 2022 geen feiten zijn voorgevallen of aan het licht zijn gekomen die meebrengen dat de executie van het vonnis moet worden geschorst. Ook de belangenafweging valt niet in het voordeel van eisers uit. Er zijn verder geen andere gronden aangevoerd op grond waarvan de tenuitvoerlegging van het vonnis van 27 juni 2022 moet worden geschorst. De kantonrechter wijst daarom de vorderingen van eisers af.
Proceskosten
4.19.
De proceskosten komen voor rekening van eisers, omdat zij ongelijk krijgen. De kosten aan de zijde van gedaagde worden tot op heden begroot op € 747,00 aan salaris gemachtigde.
in voorwaardelijke reconventie
4.20.
Gedaagde heeft in voorwaardelijke reconventie medewerking van eiser sub 4 aan de op 7 september 2022 geplande ontruiming gevorderd. De kantonrechter is van oordeel dat deze vordering geen bespreking behoeft, omdat de voorwaarde waaronder deze is ingesteld niet is ingetreden. Naar het oordeel van de kantonrechter is geen sprake van een partij/entiteit die nog niet zou zijn veroordeeld tot medewerking aan de ontruiming. Voor zover met een veroordeling van [eiser 2] in privé al niet wordt bereikt dat de eenmanszaak ook moet meewerken aan de ontruiming, volgt uit het vonnis van 27 juni 2022 ook dat het gehuurde moet worden verlaten met
alle zich daarin bevindende personen en goederen die niet tot het gehuurde behoren.Hieronder moet ook de nieuwe eenmanszaak van [eiser 2] worden begrepen.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt eisers in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van gedaagde begroot op € 747,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in voorwaardelijke reconventie
5.4.
verstaat dat de vordering geen bespreking behoeft.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2022. De feiten en de motivering waarop de beslissing steunt, zijn afzonderlijk vastgesteld op 13 september 2022. (EB)