ECLI:NL:RBOVE:2022:2550

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
C/08/249646 / HA ZA 20-242
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid accountants- en advieskantoor bij verkoop tankstations

In deze zaak staat de vraag centraal of een accountants- en advieskantoor tekort is geschoten in de uitvoering van haar werkzaamheden dan wel haar zorgplicht heeft geschonden rondom de verkoop van een aantal tankstations. Eisers, bestaande uit meerdere besloten vennootschappen, vorderen onder meer een schadevergoeding van het accountants- en advieskantoor, [X c.s.]. De rechtbank heeft op 15 juni 2022 geoordeeld dat de vorderingen van eisers worden afgewezen, omdat er geen sprake is van een tekortkoming of zorgplichtschending. De tegenvordering van het accountants- en advieskantoor tot betaling van facturen is toegewezen. De rechtbank concludeert dat [X c.s.] niet tekort is geschoten in de nakoming van de verbintenissen uit de overeenkomst en ook haar zorgplicht niet heeft geschonden. De vorderingen van [A c.s.] worden afgewezen, en [A c.s.] wordt veroordeeld in de proceskosten. De zaak betreft een complexe juridische discussie over de verantwoordelijkheden van accountants en adviseurs in het kader van de verkoop van ondernemingen, waarbij de rechtbank de feiten en omstandigheden zorgvuldig heeft gewogen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/249646 / HA ZA 20-242
Vonnis van 15 juni 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[D],
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[E],
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[F],
alle gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. P. van Wijngaarden te Groningen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Y],
beide gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. S.A.G. Hoogeveen te Amsterdam.
en

3 [gedaagde 3] ,

zaakdoende te [plaats 1] , Duitsland,
gedaagde in conventie,
advocaat: mr. S. Baks te Utrecht.
Partijen zullen hierna [A c.s.] , [X c.s.] (in beide gevallen in vrouwelijk enkelvoud) en [gedaagde 3] genoemd worden. Eiseressen in conventie, verweersters in reconventie zullen afzonderlijk worden aangeduid als [A] , [B] , [C] , [D] , [E] en [F] . Gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie, zullen afzonderlijk worden aangeduid als
[X] en [Y] .

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 januari 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de verwijzing van de zaak naar de parkeerrol op 10 februari 2021, waarna de zaak op
1 december 2021 weer is opgebracht;
- de akte uitlating, tevens akte wijziging eis, tevens conclusie van antwoord in reconventie
van 29 december 2021 van [A c.s.] met producties 17 t/m 20;
  • de antwoordakte eiswijziging van 26 januari 2022 van [X c.s.] ;
  • de voor de mondelinge behandeling door [X c.s.] overgelegde productie B-18;
  • de mondelinge behandeling van 8 maart 2022, waarbij door partijen spreekaantekeningen
zijn overgelegd en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
  • de nadere akte van 23 maart 2022 van [X c.s.] met producties B-19 t/m B-24;
  • de antwoordakte van 6 april 2022 van [A c.s.]
1.2.
Ten slotte hebben partijen gevraagd om vonnis te wijzen.
1.3.
Bij incidenteel vonnis van 28 oktober 2020 heeft de rechtbank zich ten aanzien van [gedaagde 3] onbevoegd verklaard. De vorderingen gericht tegen [gedaagde 3] behoeven daarom geen bespreking meer.

2.Inleiding

[A c.s.] heeft drie tankstations verkocht aan OK Oliecentrale BV (hierna: OK), twee in Nederland en één in Duitsland. In de koopovereenkomst van het laatste tankstation is een garantiebepaling opgenomen ten aanzien van het eigen vermogen van de verkopende onderneming. Dat bleek achteraf lager te zijn dan is gegarandeerd. [A c.s.] is daarom in een eerdere procedure veroordeeld om een schadevergoeding aan OK te betalen. [A c.s.] werd tijdens het verkooptraject geadviseerd door [X c.s.] en stelt dat [X c.s.] tekort is geschoten in de uitvoering van haar werkzaamheden dan wel haar zorgplicht heeft geschonden. [A c.s.] vordert onder meer een schadevergoeding van [X c.s.] Haar vorderingen worden afgewezen, omdat de rechtbank tot het oordeel komt dat van een tekortkoming of zorgplichtschending geen sprake is. De tegenvordering van [X c.s.] tot betaling van facturen wordt toegewezen. Deze beslissingen wordt hierna toegelicht.

3.De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten

3.1.
De heer [G] is enig bestuurder van [A] . [A] is (enig) aandeelhouder en enig bestuurder van (onder meer) [B] , [C] en [D] . [B] is enig aandeelhouder van onder meer [E] en [F] . [A] en [B] waren daarnaast gezamenlijk aandeelhouder van de rechtspersoon naar Duits recht Rijtex GmbH (hierna: de GmbH). [A c.s.] was exploitant van een drietal tankstations, waarvan twee in Nederland en een in Duitsland. Het Duitse tankstation werd geëxploiteerd vanuit de GmbH.
3.2.
[X c.s.] is een accountants- en advieskantoor. Zij trad op als accountant en adviseur van [A c.s.] met betrekking tot de Nederlandse tankstations. [gedaagde 3] trad op voor [A c.s.] als accountant van de GmbH met betrekking tot het in Duitsland gevestigde tankstation.
3.3.
De heer [G] besloot medio 2017 zijn tankstations te verkopen. De heer
[H] van [K] Makelaars in [plaats 2] (hierna: [H] ) begeleidde hem daarbij. OK, gevestigd in Breda, meldde zich als potentiële koper.
3.4.
Op 19 september 2017 hebben de heer [G] en de heer [L] (namens OK) een handgeschreven document opgesteld en ondertekend met de volgende inhoud:
“ [plaats 2] 19 - september 2017
Bij deze verklaren ondergetekenden zich akkoord met de koop van:
1 [adres 1] activa/passiva
2. [adres 2] activa/passiva
3. [adres 3]gmbhovername
van een koopsom van: € 1.915.000,=
zegge: éénmiljoennegenhonderdvijftienduizend Euro
(…)
- personeel wordt overgenomen
- kosten koper”.
3.5.
[A c.s.] heeft aan [X c.s.] mondeling opdracht verstrekt om de handgeschreven overeenkomst verder uit te werken. [X c.s.] is daarover in onderhandeling getreden met (de adviseur(s) van) OK.
3.6.
Op 20 december 2017 heeft de heer [M] , accountant bij [X c.s.] , per e-mail aan [gedaagde 3] verzocht om een balans per 30 november 2017 van de GmbH aan te leveren, omdat OK om een balans had verzocht.
3.7.
[X c.s.] heeft daarop van [gedaagde 3] gegevens ontvangen en een
“Balans 1 januari 2017 – 30 november 2017” opgesteld. Hierop staat vermeld dat de cijfers over 2017 zijn ontleend aan de dagelijkse boekhouding waarop door [X] geen controle heeft plaatsgevonden. Verder volgt uit de balans dat het eigen vermogen van de GmbH per 1 november 2017 € 170.063,00 negatief bedraagt. De posten “voorraad” en “debiteuren/vorderingen” hebben daarin een waarde van respectievelijk € 141.245,00 en
€ 137.535,00.
3.8.
De onderhandelingen die [X c.s.] voerde met OK resulteerden erin dat er twee overeenkomsten zijn opgesteld, die met elkaar verbonden zijn. De eerste overeenkomst heeft betrekking op de verkoop van de Nederlandse tankstations door middel van een activatransactie en de tweede op de verkoop van het Duitse tankstation door middel van een aandelentransactie.
3.9.
De overeenkomsten zijn in concept opgesteld door (de adviseur(s) van) OK. In de conceptovereenkomst met betrekking tot het Duitse tankstation zijn garantiebepalingen opgenomen. Deze conceptovereenkomst is door [X c.s.] aan [A c.s.] voorgelegd.
Op 21 december 2017 heeft mevrouw [N] , jurist bij [Y] (hierna: [N] ), onder meer het volgende aan de heer [G] gemaild met betrekking tot deze overeenkomst:
“(…) Zoals telefonisch besproken doe ik u bijgaand de door de koper opgestelde koopovereenkomst toekomen. Graag heb ik hier morgenochtend overleg met u over.
(…)
Met u spreek ik graag met name de garanties door. In hoeverre zijn deze voor u acceptabel? Bij verkoop aandelen zijn balansgaranties in ieder geval wel gebruikelijk. (…)”.
3.10.
Op 3 januari 2018 heeft [N] onder meer het volgende aan (de adviseur(s) van) OK gemaild:
“(…) Wij willen nog een toevoeging ten aanzien van de aansprakelijkheid van de garanties. De garanties zijn intussen meeromvattend geworden. Dat maakt dat wij een drempel van 25k en een termijn van 1 jaar om te claimen passend vinden. Daarbij is ook een verplichting om verkoper in de gelegenheid te stellen de schade te beperken niet meer dan gebruikelijk, evenals een verplichting tot melding binnen bekwame tijd na ontdekking (voorstel 6 weken). (…)”.
3.11.
Op 4 januari 2018 heeft [N] onder meer het volgende aan de heer [G] gemaild:
“(…) Vanmiddag hebben wij de koopovereenkomsten in detail doorgesproken. (…) U gaf aan nog even rustig naar de stukken te willen kijken, ten aanzien van de garanties. Zoals vanmiddag besproken is het van belang dat u kijkt naar de garanties in de beide bijgevoegde overeenkomsten. Wanneer deze garanties niet verstrekt kunnen worden, verzoek ik u dit kenbaar te maken. Gevolg van het wel garanderen, terwijl achteraf blijkt dat dit niet het geval is, is immers dat u verplicht bent de schade die koper lijdt te vergoeden. (…)”.
3.12.
Op 5 januari 2018 heeft de heer [G] als volgt geantwoord:
(…) Ik heb een voorstel omvoorde ondertekening van het koopcontract ( Bij de notaris) de volgende opmerking te maken .
Bij deze ondertekening wil ik als aanmerking schrijven:
( [A] en [B]) met alsdirecteur [G], zoals duidelijk is afgesproken tijdens de deal geen ene aansprakelijkheid of verdere voorwaarden worden gehonoreerd.
Er is nadrukkelijk afgesproken , dat er is gekocht zoals het er staat . (En klaar is Klara )en zonder nawerk .
Dit is ook het standpunt over het station [adres 3] (Duitsland) . (…)”.
3.13.
Daarop heeft [M] op 5 januari 2018 als volgt gereageerd:
“(…) Naar aanleiding van ons telefoongesprek van zojuist ivm de ondertekening van de overeenkomst hebben we besproken onderstaande opmerking bij ondertekening achterwege te laten. (…)”.
3.14.
Diezelfde dag heeft de heer [G] als volgt geantwoord:
“(…) Bij deze geef ik akkoord met deze transactie (…)”.
3.15.
Op 8 januari 2018 zijn de definitieve overeenkomsten door [X c.s.] aan
[A c.s.] toegezonden met de opmerking dat als er onverhoopt iets in staat waar [A c.s.] zich niet in kan vinden, dit kan worden opgenomen met [M] .
3.16.
Op 9 januari 2018 hebben [A c.s.] en OK overeenstemming bereikt en heeft [A c.s.] de overeenkomsten ondertekend.
3.17.
In de ondertekende overeenkomst met betrekking tot de GmbH is in artikel 6.1 onder D de garantie opgenomen dat het eigen vermogen van de GmbH per 1 november 2017 € 170.063,00 negatief bedroeg en dat het eigen vermogen per effectieve datum, zijnde
1 januari 2018, niet lager zal zijn dan dat bedrag.
3.18.
Na overdracht van de aandelen van de GmbH aan OK is uit de jaarrekening 2017 gebleken dat het eigen vermogen per effectieve datum niet € 170.063,00 negatief, maar
€ 381.943,00 negatief bedroeg.
3.19.
OK is een gerechtelijke procedure tegen [A c.s.] begonnen, waarin zij zich onder meer op het standpunt heeft gesteld dat [A c.s.] de in de overeenkomst opgenomen garantie met betrekking tot het eigen vermogen niet is nagekomen.
3.20.
Bij vonnis van 29 januari 2020 heeft de rechtbank Noord-Nederland de vorderingen van OK grotendeels toegewezen en [A c.s.] onder meer veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding, bestaande uit het verschil tussen het garandeerde en daadwerkelijke eigen vermogen.
3.21.
[A c.s.] heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Op 24 februari 2021 heeft [A c.s.] een schikking met OK getroffen. De procedure in hoger beroep is doorgehaald.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
[A c.s.] vordert – na wijziging van eis en samengevat weergegeven – een verklaring voor recht dat [X c.s.] onzorgvuldig tegenover [A c.s.] heeft gehandeld, althans heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht, door de wijze waarop zij uitvoering heeft gegeven aan de door [A c.s.] verstrekte opdracht. Daarnaast vordert [A c.s.] dat de rechtbank bepaalt dat [X c.s.] hoofdelijk aansprakelijk is voor de door [A c.s.] geleden schade, te begroten op de wijze zoals uiteengezet in de akte van 29 december 2021, en [X c.s.] hoofdelijk te veroordelen tot betaling daarvan. Ten slotte vordert [A c.s.] hoofdelijke veroordeling van [X c.s.] in de proces- en nakosten, bij niet-tijdige betaling te vermeerderen met rente.
4.2.
[X c.s.] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
[X c.s.] vordert – na wijziging van eis en samengevat weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
[A]veroordeelt tot betaling van:
- € 2.252,14 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 februari 2018,
- € 3.971,83 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 23 maart 2018,
- € 5.194,83 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 24 maart 2018,
- € 3.474,21 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 15 april 2018,
- € 2.619,65 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 22 april 2018,
- € 585,34 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 16 september 2018,
  • € 3.005,04 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 19 oktober 2018,
  • € 1.208,19 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 21 december 2018,
  • € 1.040,60 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 17 februari 2019,
  • € 133,10 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 17 maart 2019,
  • € 4.256,18 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 22 december 2019,
  • € 871,20 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 15 mei 2020,
de rente telkens berekend tot aan de dag der algehele voldoening;
[F]veroordeelt tot betaling van € 10.333,40 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 22 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
[D]veroordeelt tot betaling van € 1.815,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 22 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
[C]veroordeelt tot betaling van € 1.815,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 22 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
[E]veroordeelt tot betaling van € 10.333,40 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 22 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
met veroordeling van [A c.s.] in de proces- en nakosten, vermeerderd met rente.
4.5.
[A c.s.] voert verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
De verwijten aan [X c.s.]
5.1.
[A c.s.] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [X c.s.] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst met [A c.s.] dan wel haar zorgplicht heeft geschonden met betrekking tot de advisering rondom de verkoop van de aandelen van de GmbH aan OK. [A c.s.] maakt [X c.s.] verschillende verwijten. Ten eerste zou [X c.s.] het eigen vermogen van de GmbH onjuist hebben vastgesteld. Daarnaast zou [X c.s.] zonder overleg met en/of toestemming van [A c.s.] de garantiebepaling met betrekking tot het eigen vermogen van de GmbH in de aandelenovereenkomst hebben opgenomen en niet gewaarschuwd hebben voor de risico’s die kleven aan het opnemen van een dergelijke garantiebepaling. Ten slotte wordt [X c.s.] verweten dat in de overeenkomst is uitgesloten dat [A c.s.] zich tegenover OK op dwaling kan beroepen. [X c.s.] heeft gemotiveerd betwist dat zij tekortgeschoten is dan wel haar zorgplicht heeft geschonden. De rechtbank zal eerst beoordelen wat partijen met elkaar zijn overeengekomen.
De overeenkomst tussen partijen
5.2.
Partijen hebben voor het eerst met elkaar gecontracteerd in 2016. Uit de door [X c.s.] als productie B-18 overgelegde opdrachtbevestiging volgt dat [A] op
24 maart 2016 een doorlopende samenstellingsopdracht heeft verstrekt aan
[X] . Die opdracht hield in dat [X] de jaarrekeningen over 2015 en de daarop volgende jaren van (onder andere) [A c.s.] en de GmbH zou samenstellen. Bij de opdrachtbevestiging is een aantal bijlagen gevoegd, waaronder het document
“De accountant verklaart!”en de algemene voorwaarden van [X c.s.] , dus zowel van [X] als van [Y] . Dat deze stukken onderdeel uitmaken van dan wel van toepassing zijn op de overeenkomst uit 2016, is niet in geschil.
5.3.
Uit de opdrachtbevestiging en het document
“De accountant verklaart!”volgt dat de samenstellingsopdracht een beperkte opdracht is en dat deze geen controle- of beoordelingsopdracht omvat. Het verschil tussen deze soorten opdrachten is in het document
“De accountant verklaart!”toegelicht. Verder is in artikel 5.2. van de algemene voorwaarden bepaald dat de opdrachtgever in staat voor de juistheid, volledigheid en betrouwbaarheid van de aan [X c.s.] ter beschikking gestelde gegevens, informatie en bescheiden, ook indien deze van derden afkomstig zijn. In artikel 2.2. is bepaald dat als eenmaal door partijen onder de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden is gecontracteerd, de algemene voorwaarden ook van toepassing zijn op latere overeenkomsten tussen partijen, van welke aard dan ook, tenzij partijen anders overeenkomen.
5.4.
Op 29 september 2017, ongeveer anderhalf jaar na het sluiten van voornoemde overeenkomst, heeft [H] een kopie van de handgeschreven overeenkomst met OK naar [X c.s.] gestuurd en in een begeleidende e-mail een aantal uitgangspunten vermeld, zoals de overeengekomen koopprijs en de beoogde activatransactie voor de Nederlandse tankstations en aandelentransactie voor het Duitse tankstation. [A c.s.] heeft [X c.s.] opdracht gegeven om de handgeschreven overeenkomst verder uit te werken. Niet in geschil is dat die opdracht is verstrekt aan zowel [X] als [Y] . Het nader uitwerken van de summiere handgeschreven overeenkomst bracht noodzakelijkerwijs mee dat op verschillende onderdelen nadere afspraken moesten worden gemaakt met OK. Ook volgens [A c.s.] gold dat in ieder geval voor “het toedelen van de overeengekomen koopprijs van € 1.915.000,00 naar de diverse onderdelen van het verkochte”.
5.5.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank er bij haar verdere beoordeling dan ook vanuit dat [A c.s.] een doorlopende samenstellingsopdracht aan [X c.s.] heeft gegeven en dat partijen daarnaast zijn overeengekomen dat [X c.s.] [A c.s.] zou begeleiden bij de verkoop van de tankstations en de handgeschreven overeenkomst verder zou uitwerken. De rechtbank gaat er ook vanuit dat de overeengekomen werkzaamheden van [X c.s.] geen controle- of beoordelingswerkzaamheden betreffen.
De zorgplicht van een goed opdrachtnemer
5.6.
De overeenkomst tussen partijen brengt mee dat [X c.s.] de zorg van een goed opdrachtnemer in acht diende te nemen en haar werkzaamheden diende te verrichten zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwaam en redelijk handelend accountant en adviseur (artikel 7:401 BW). Wat dit concreet betekent, hangt af van de omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de rechtbank mag van [X c.s.] in ieder geval worden verwacht dat zij [A c.s.] informeert over specifieke risico’s die verbonden zijn aan de overeenkomst(en) met OK.
De vaststelling van het eigen vermogen van de GmbH
5.7.
[X c.s.] is voor [A c.s.] in onderhandeling getreden met OK. OK heeft op enig moment verzocht om een balans van de GmbH per overnamedatum. Volgens [A c.s.] heeft [X c.s.] samen met [gedaagde 3] een balans per 30 november 2017 opgesteld. Uit die balans bleek dat de GmbH een negatief eigen vermogen kende van € 170.063,00. Nadat de definitieve overeenkomsten zijn ondertekend, bleek het negatieve vermogen echter
€ 381.943,00 te zijn. Partijen zijn het erover eens dat het verschil komt doordat er een onjuiste voorraadpositie (van een jaar eerder) in de balans was opgenomen (€ 141.245,00 in plaats van € 37.056,82), de post debiteuren voor een te hoog bedrag stond geactiveerd
(€ 137.535,00 in plaats van € 55.095,88) en een oninbare vordering was afgeboekt (van
€ 40.000,00).
5.8.
[X c.s.] voert aan dat zij de overnamebalans van de GmbH heeft opgesteld. Niet samen met [gedaagde 3] , zoals [A c.s.] stelt, maar aan de hand van door [gedaagde 3] beschikbaar gestelde gegevens die [gedaagde 3] op zijn beurt weer had ontvangen van [A c.s.] De inhoud van die gegevens hoefde [X c.s.] niet te controleren, omdat [X c.s.] niet een controlerend accountant was.
Bovendien had [X c.s.] geen aanleiding om de juistheid van de ontvangen informatie van [gedaagde 3] in twijfel te trekken en had het op de weg van [A c.s.] gelegen om [gedaagde 3] op de fouten aan te spreken. De fouten met betrekking tot de voorraadpositie, de post debiteuren en de oninbare vordering komen daarom voor risico van [A c.s.] , aldus [X c.s.]
5.9.
De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op wat partijen met elkaar zijn overeengekomen, in beginsel niet de taak van [X c.s.] was om de door [gedaagde 3] verstrekte gegevens te controleren. [A c.s.] voert weliswaar terecht aan dat de werkzaamheden met betrekking tot OK andere werkzaamheden zijn dat het samenstellen van jaarrekeningen waarvoor in 2016 opdracht is gegeven aan [X c.s.] , maar dat neemt niet weg dat [A c.s.] aan [X c.s.] geen beoordelingsopdracht heeft verstrekt. Ook niet in het kader van de uitwerking van de overeenkomst met OK. Bij het ontbreken van een dergelijke specifieke opdracht mocht [X c.s.] als uitgangspunt afgaan op de juistheid van de informatie die zij ontving van [gedaagde 3] , de accountant van de GmbH. Dat ligt anders als [X c.s.] aanleiding had om aan de juistheid van de aangeleverde gegevens te twijfelen. In dat geval had van haar verwacht mogen worden dat zij onderzoek naar die twijfels had gedaan. Feiten en omstandigheden waaruit die aanleiding kan worden afgeleid zijn door [A c.s.] echter niet gesteld.
5.10.
Volgens [X c.s.] was die aanleiding er ook niet. Zij voert in dat verband onder meer aan dat de hoogte van de post voorraad in lijn lag met de waarde daarvan in 2016. Gelet op de voorraadposities in de jaren daarvoor (2014 en 2015) zou er geen reden zijn geweest om aan te nemen dat de voorraad daarvan veel zou afwijken. Ook ten aanzien van de andere posten bestond geen aanleiding tot twijfel. De oninbare vordering hield volgens [X c.s.] verband met een niet afgerekende shopvoorraad en daartoe is in artikel 8.4 van de overeenkomst opgenomen dat het risico van een oninbare vordering voor rekening komt van OK als koper. De post debiteuren tenslotte wijkt volgens [X c.s.] af, omdat [gedaagde 3] ten onrechte de kosten die door creditcardmaatschappijen bij de GmbH in rekening zijn gebracht, niet heeft ingeboekt. [gedaagde 3] heeft deze fout achteraf erkend. Verder zijn volgens [X c.s.] de cijfers aan [A c.s.] zelf ter beoordeling voorgelegd en heeft [A c.s.] daarin (kennelijk) geen fouten opgemerkt. [A c.s.] heeft dit alles niet gemotiveerd weersproken. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het onjuist vaststellen van het eigen vermogen van de GmbH geen tekortkoming of zorgplichtschending van [X c.s.] oplevert.
De (garantie)bepalingen in de overeenkomst met OK
5.11.
[A c.s.] stelt dat zij onder geen beding garanties wilde afgeven. Het “gesteggel” tussen [X c.s.] en OK heeft ertoe geleid dat er twee overeenkomsten moesten komen: een voor de Nederlandse tankstations en een voor het Duitse tankstation. In de laatste zijn garanties terecht gekomen. [A c.s.] is ervan uit gegaan dat [X c.s.] ervoor zou waken dat hieruit financiële verplichtingen of risico’s zouden voortvloeien voor [A c.s.] Zij heeft [A c.s.] ook niet voor die risico’s gewaarschuwd, aldus [A c.s.]
5.12.
[X c.s.] betwist dat er zonder medeweten van [A c.s.] garanties in de overeenkomst met betrekking tot de GmbH terecht zijn gekomen. [X c.s.] wijst op de onderhandelingen en overleggen met OK, die telkens zijn afgestemd met [A c.s.] Zij wijst ook op de uitkomsten daarvan, die zijn verwerkt in een conceptovereenkomst en uiteindelijk in de definitieve overeenkomst zijn opgenomen, waar [A c.s.] mee heeft ingestemd.
5.13.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals hiervoor is overwogen was het noodzakelijk dat de handgeschreven overeenkomst met OK, waarin geen garanties waren opgenomen, nader werd uitgewerkt en, ten gevolge daarvan, dat er met OK nadere afspraken werden gemaakt. Daarvoor heeft [A c.s.] [X c.s.] ingeschakeld.
[X c.s.] heeft onderhandeld met OK. Er is een conceptovereenkomst met betrekking tot de GmbH opgesteld door (de adviseur(s) van) OK en over de inhoud daarvan is verder onderhandeld. In het eerste concept stonden al garantiebepalingen. [X c.s.] heeft die ook meteen onder de aandacht van [A c.s.] gebracht. [N] mailt de heer [G] immers op 21 december 2017 dat zij met hem
met namegraag de garanties doorspreekt en zij vraagt de heer [G] in hoeverre die voor hem acceptabel zijn (zie r.o. 3.9.). Uit de door [X c.s.] als productie 6 overgelegde correspondentie volgt dat de garantiebepalingen in de loop van het onderhandelingstraject zijn uitgebreid. Uit die correspondentie volgt ook dat dit steeds door [X c.s.] met [A c.s.] is afgestemd.
5.14.
Op een aantal momenten komen de garantiebepalingen nadrukkelijk aan de orde.
Op 4 januari 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden met de heer [G] op het kantoor van [X c.s.] waarin de garanties nogmaals ter sprake zijn gekomen. Aansluitend op dat gesprek heeft [X c.s.] [A c.s.] per e-mail gewaarschuwd voor de gevolgen van het verstrekken van garanties (zie r.o. 3.11.). Op 5 januari 2018 heeft de heer [G] , die dit kennelijk op zich heeft laten inwerken, [X c.s.] gemaild dat hij aan de overeenkomst wil toevoegen dat er geen aansprakelijkheid of verdere voorwaarden worden aanvaard (zie r.o. 3.12.). Vervolgens heeft er die dag een telefoongesprek plaatsgevonden tussen
de heer [G] en [M] . Over wat er besproken is, verschillen de lezingen. Die van [A c.s.] is dat [X c.s.] haar zodanig gerust heeft gesteld dat zij heeft ingestemd met de garantiebepalingen. [X c.s.] stelt daarentegen dat zij [A c.s.] erop gewezen heeft dat garantiebepalingen in dergelijke overeenkomsten gebruikelijk zijn en dat “de deal” zonder die bepalingen niet door zou gaan, omdat OK dat niet zou accepteren. Wat hier ook van zij, [A c.s.] heeft niet tijdens of vlak na het telefoongesprek al een beslissing hoeven nemen. De e-mail die zij vlak na het telefoongesprek heeft verstuurd, waarin zij aangeeft akkoord te gaan met de transactie, is aan [X c.s.] gestuurd. [A c.s.] zat ten opzichte van OK nog nergens aan vast.
5.15.
[A c.s.] heeft na het telefoongesprek op 5 januari 2018 en het moment van ondertekenen van de definitieve overeenkomst op 9 januari 2018 nog de tijd gehad om de garantiebepalingen in overweging te nemen. In die periode waren de garantiebepalingen immers nog onderwerp van onderhandeling tussen [X c.s.] en OK. Op 3 januari 2018 heeft [X c.s.] aan OK voorgesteld om een claimdrempel in de overeenkomsten op te nemen. Op 9 januari 2018 is op dat punt overeenstemming bereikt. [A c.s.] stelt dat Bouwers c.s. haar op 5 januari 2018 zou hebben verzekerd dat zij geen risico’s zou lopen. Dat valt echter niet te rijmen met het bewerkstelligen van een claimdrempel, die juist bedoeld is om risico’s, die er dus wel waren, te beperken. Ook tussen 5 en 9 januari 2018 heeft [A c.s.] niet besloten om de garanties te weigeren of af te zien van de overeenkomst met OK, terwijl dat wel had gekund. Naar eigen zeggen van [A c.s.] waren er naast OK andere gegadigden voor de tankstations. [A c.s.] was in die zin dus niet van OK afhankelijk.
5.16.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [A c.s.] door [X c.s.] is meegenomen in het onderhandelingsproces met OK en de inhoud van de garantiebepalingen. [A c.s.] is ook door [X c.s.] gewaarschuwd voor de gevolgen van het verstrekken van garanties, waaronder het risico dat een schadevergoeding zou kunnen moeten worden betaald aan OK (het risico dat zich uiteindelijk heeft voorgedaan). Daarna zijn er verschillende momenten geweest waarop [A c.s.] kenbaar had kunnen maken dat zij zich niet aan de betreffende bepalingen wilde verbinden. Op haar e-mail van
5 januari 2018 na, waarop [A c.s.] nog dezelfde dag is teruggekomen (zie r.o. 3.12. t/m 3.14.), is dat niet gebeurd. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [X c.s.] van de stellingen van [A c.s.] over het beweerdelijke tekortschieten door Brouwers op dit punt, had het op de weg van [A c.s.] gelegen om haar stellingen nader te onderbouwen. Zo had tenminste van [A c.s.] verwacht mogen worden dat zij had aangevoerd waarom zij op
9 januari 2018 toch de definitieve overeenkomst met garantiebepalingen heeft ondertekend. Aangezien dat niet is gebeurd, komt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van een tekortkoming van of zorgplichtschending door [X c.s.]
Beroep op dwaling uitgesloten
5.17.
[A c.s.] noemt ten slotte het feit dat in de overeenkomst is uitgesloten dat
[A c.s.] zich tegenover OK op dwaling kan beroepen een ernstige tekortkoming van [X c.s.] Naar het oordeel van de rechtbank gaat ook dit verwijt niet op, omdat hiervoor hetzelfde geldt als met betrekking tot de garantiebepalingen. In de conceptovereenkomst die op 21 december 2017 door [X c.s.] naar [A c.s.] is gestuurd, was reeds een bepaling opgenomen waarin de mogelijkheid was uitgesloten om de overeenkomst (met een beroep op dwaling) te vernietigen (in art. 8.7.). Van enig bezwaar daartegen van [A c.s.] is niet gebleken. Dat de betreffende bepaling ook in de definitieve overeenkomst met OK is opgenomen, levert dan ook geen tekortkoming van [X c.s.] op.
Conclusie en proceskosten
5.18.
De conclusie is dat er geen grond is voor toewijzing van de vorderingen van
[A c.s.] , omdat [X c.s.] niet is tekort geschoten in de nakoming van de verbintenissen uit de overeenkomst tussen partijen en ook haar zorgplicht niet geschonden heeft. De vorderingen van [A c.s.] zullen daarom worden afgewezen. De overige standpunten die partijen hebben ingenomen, kunnen onbesproken blijven en omdat
[A c.s.] geen feiten heeft gesteld die, indien bewezen, tot een andere conclusie kunnen leiden, wordt aan haar bewijsaanbod voorbij gegaan.
5.19.
[A c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [X c.s.] worden in conventie begroot op:
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat €
4.982,00(2 punten × tarief VI € 2.491,00)
Totaal € 9.182,00.
5.20.
De wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar als na te melden.
in reconventie
5.21.
[X c.s.] vordert in reconventie betaling van facturen die zij aan [A] , [F] , [D] , [C] en [E] heeft gestuurd voor door haar verrichtte werkzaamheden. Uit de tabel op pagina 2 van haar akte van 23 maart 2022 volgt dat [X c.s.] facturen heeft gestuurd naar de vijf voornoemde vennootschappen. Onder het kopje “conclusie” op pagina 3 van haar akte ontbreekt de vordering op [C] . De rechtbank gaat uit van een vergissing, omdat het totaalbedrag van de vordering volgens [X c.s.] € 52.909,11 bedraagt en daarin de vordering op [C] van € 1.815,00 moet zijn begrepen. Het totaalbedrag van € 52.909,11 heeft [X c.s.] zowel bij het instellen van haar eis in reconventie als in haar akte van
23 maart 2022 vermeld, zodat het minder voor de hand ligt dat zij zich daarin vergist heeft. Bovendien heeft [A c.s.] de omvang van de vordering niet betwist.
5.22.
[A c.s.] heeft in de eerste plaats aangevoerd dat alleen [A] een overeenkomst van opdracht heeft gesloten met [X c.s.] De vorderingen die zijn gericht tegen de andere vennootschappen zouden daarom voor afwijzing gereed liggen. De rechtbank gaat hieraan voorbij. Uit de door [X c.s.] als productie B-18 overgelegde opdrachtbevestiging volgt dat [A] opdracht heeft verstrekt voor het jaarwerk van verschillende vennootschappen, waaronder [A] , [F] , [D] , [C] en [E] . Dat het afzonderlijk factureren van de vennootschappen op enig moment tot bezwaren heeft geleid bij [A c.s.] is niet gesteld en ook niet gebleken. Dat kan [A c.s.] in (dit stadium van) deze procedure dan ook niet aan [X c.s.] tegenwerpen.
5.23.
Dan stelt [A c.s.] dat niet van alle facturen een specificatie van de werkzaamheden is overgelegd, waardoor zij wordt belemmerd in het voeren van verweer. [A c.s.] heeft echter nagelaten te concretiseren welke specificaties zij mist. Dat slechts van vijf facturen een specificatie is overgelegd, zoals [A c.s.] stelt, is niet correct, alleen al gelet op de hoeveelheid specificaties die [X c.s.] (bij of op de achterzijde van een factuur) als productie 17 heeft overgelegd. [A c.s.] voert verder aan dat de facturen genoemd in randnummers 2.4, 2.5 en 2.6 van de akte van [X c.s.] van 23 maart 2022 elkaar zouden overlappen, zodat er vanuit moet worden gegaan dat er dubbel wordt gefactureerd. Van deze facturen heeft [X c.s.] specificaties overgelegd als productie 17. Hieruit volgt dat de factuur genoemd in randnummer 2.4 betrekking heeft op werkzaamheden in 2017 en de factuur genoemd in randnummer 2.5 op werkzaamheden in 2018. Van een overlap kan gelet op de verschillende jaren waarin de werkzaamheden zijn verricht al geen sprake zijn. De factuur genoemd in randnummer 2.6 heeft betrekking op werkzaamheden in 2017 en 2018. Enige overlap valt uit de specificaties echter niet af te leiden. [A c.s.] heeft ook in dit geval nagelaten om haar stelling te concretiseren, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat.
5.24.
Wat betreft de facturen die betrekking hebben op de “OK-kwestie” heeft
[A c.s.] aangevoerd dat partijen zijn overeengekomen dat OK die kosten zou betalen tot een bedrag van € 12.500,00. [X c.s.] heeft € 12.500,00 in mindering gebracht op de factuur met nummer 388378 (zie wederom productie 17 van [X c.s.] ). Dat [A c.s.] met [X c.s.] is overeengekomen dat [X c.s.] daarnaast geen kosten bij [A c.s.] in rekening zou brengen voor werkzaamheden die betrekking hebben op de “OK-kwestie”, is door [X c.s.] gemotiveerd betwist en door [A c.s.] niet onderbouwd.
Aangezien de rechtbank in conventie heeft geoordeeld dat van een tekortkoming of zorgplichtschending van/door [X c.s.] geen sprake is, komt [A c.s.] bovendien geen recht op opschorting van haar betalingsverplichting tegenover [X c.s.] toe.
5.25.
Ten slotte stelt [A c.s.] dat er werkzaamheden in rekening zijn gebracht die dateren van na de beëindiging van de opdracht door [A c.s.] Die beëindiging zou hebben plaatsgevonden in 2019. [A c.s.] doelt op de facturen genoemd in randnummers 2.14 en 2.15 van laatstgenoemde akte van [X c.s.] heeft daartegen aangevoerd dat de overeenkomst tussen partijen pas is beëindigd in 2020 en dat zij tot die tijd nog werkzaamheden voor [A c.s.] heeft verricht, waaronder het opstellen van de jaarcijfers van 2018. [X c.s.] heeft dit onderbouwd met e-mailberichten van de heer [A c.s.] die zij als productie B-23 en B-24 heeft overgelegd. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [X c.s.] van de stelling dat de overeenkomst tussen partijen in 2019 al zou zijn beëindigd, had het op de weg van [A c.s.] gelegen om haar stelling nader te onderbouwen. Omdat [A c.s.] dit heeft nagelaten, gaat de rechtbank ook aan deze stelling voorbij.
5.26.
De reconventionele vordering van [X c.s.] zal gelet op het voorgaande worden toegewezen. [A] , [F] , [D] , [C] en [E] zullen worden veroordeeld tot betaling van de aan hen verzonden facturen aan [X c.s.] De niet weersproken wettelijke handelsrente over de factuurbedragen zal ook worden toegewezen, telkens vanaf de vervaldatum van de betreffende factuur, zoals gevorderd (zie r.o. 4.4.).
5.27.
[A c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [X c.s.] worden in reconventie begroot op:
- salaris advocaat €
1.114,00(2 punten × factor 0,5 × tarief IV € 1.114,00)
Totaal € 1.114,00.
5.28.
De wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar als na te melden.
in conventie en in reconventie
5.29.
De nakosten en de wettelijke rente daarover zijn toewijsbaar als na te melden.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van [A c.s.] af,
6.2.
veroordeelt [A c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [X c.s.] tot op heden begroot op € 9.182,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in reconventie
6.3.
veroordeelt [A] om aan [X c.s.] te betalen € 28.612,31 vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW, telkens vanaf de vervaldatum van de betreffende factuur tot aan de dag der algehele voldoening;
6.4.
veroordeelt [F] om aan [X c.s.] te betalen € 10.333,40 vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 22 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.5.
veroordeelt [D] om aan [X c.s.] te betalen € 1.815,00 vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 22 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.6.
veroordeelt [C] om aan [X c.s.] te betalen € 1.815,00 vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 22 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.7.
veroordeelt [E] om aan [X c.s.] te betalen € 10.333,40 vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 22 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.8.
veroordeelt [A c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [X c.s.] tot op heden begroot op € 1.114,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
6.10.
veroordeelt [A c.s.] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [A c.s.] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.11.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels, mr. R.F. van Aalst en mr. P.A.M. Miltenburg en in het openbaar uitgesproken door mr. P.A.M. Miltenburg op 15 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.type: