ECLI:NL:RBOVE:2022:2548

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
283738/KGRK22-321
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek tegen een politierechter wegens vermeende vooringenomenheid

Op 7 september 2022 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel het verzoek tot wraking van verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J.C. Verlaan, toegewezen. Dit verzoek volgde op een openbare terechtzitting op 5 juli 2022, waar mr. B.T.C. Jordaans als politierechter optrad in de strafzaak tegen verzoeker, die verdacht werd van twee mishandelingen op het station te Kampen. Tijdens deze zitting deed mr. Jordaans een opmerking die verzoeker als vooringenomen beschouwde, namelijk dat 'verdachte met zijn maatje in de trein zat'. Verzoeker, die ontkende in de trein te zijn geweest, voelde zich hierdoor al veroordeeld door de rechter.

Het wrakingsverzoek werd op 2 september 2022 openbaar behandeld, waarbij zowel mr. Verlaan als mr. Jordaans aanwezig waren. De wrakingskamer oordeelde dat de opmerking van mr. Jordaans de schijn van vooringenomenheid wekte, wat de vrees voor partijdigheid bij verzoeker objectief gerechtvaardigd maakte. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, maar dat uitzonderlijke omstandigheden, zoals in dit geval, aanleiding kunnen geven tot wraking.

De beslissing van de wrakingskamer werd openbaar uitgesproken en er werd vastgesteld dat er geen rechtsmiddel openstond tegen deze beslissing. De griffier was verhinderd om de beslissing mede te ondertekenen, maar de voorzitter bevestigde de uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: 283738/KGRK22-321
Beslissing van 7 september 2022
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te Kampen,
verzoeker tot wraking,
advocaat mr. M.J.C. Verlaan.

1.De procedure

1.1.
In de strafzaak tegen verzoeker onder parketnummer 08.084136.22 heeft op 5 juli 2022 een openbare terechtzitting plaatsgevonden. Mr. B.T.C. Jordaans was de behandelend politierechter.
1.2.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft de raadsman van verzoeker (namens verzoeker) een mondeling verzoek tot wraking van mr. Jordaans gedaan, zoals blijkt uit het proces-verbaal van het wrakingsverzoek van 5 juli 2022.
1.3.
Mr. Jordaans heeft niet berust in de wraking.
1.4.
Het wrakingsverzoek van verzoeker is op 2 september 2022 in het openbaar behandeld. Bij de mondelinge behandeling zijn mr. Verlaan en mr. Jordaans verschenen.

2.De feiten

2.1.
Op 5 juli 2022 heeft de behandeling plaatsgevonden van de strafzaak tegen verzoeker. Verzoeker is niet verschenen. Mr. Verlaan was als gemachtigd raadsman aanwezig. Verzoeker stond terecht op verdenking van twee mishandelingen op het station te Kampen. Na de voordracht van de zaak door de officier van justitie heeft mr. Jordaans het proces-verbaal van aangifte van [naam] van 21 februari 2022 aan partijen voorgehouden en daarbij op enig moment gezegd: “Verdachte zat met zijn maatje in de trein”. Mr. Verlaan heeft verzocht om een schorsing van de zitting om contact met zijn cliënt op te nemen om een eventueel wrakingsverzoek te bespreken. Na terugkomst in de zaal heeft mr. Verlaan de mogelijkheid geopperd aan mr. Jordaans om zich te verschonen, waartoe hij niet bereid was. Vervolgens heeft mr. Verlaan namens verzoeker een wrakingsverzoek gedaan.

3.Het wrakingsverzoek en het verweer

3.1.
Uit het proces-verbaal wraking van 5 juli 2022 volgt het volgende. Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat het lijkt of mr. Jordaans zijn mening al klaar had. Hij had niet moeten zeggen “verdachte zat met zijn maatje in de trein”. Dit blijkt niet uit de aangifte. Verzoeker wordt hierin niet genoemd. Verzoeker heeft te kennen gegeven dat hij al door mr. Jordaans denkt te zijn veroordeeld terwijl hij ontkent.
Naar de mening van verzoeker bevat het proces-verbaal van de zitting geen juiste weergave van wat op zitting is gezegd. Na de voordracht begon mr. Jordaans met samenvatten van het dossier met de zin: “Ja, uw cliënt zit met zijn maatje in de trein”. Daarna heeft mr. Verlaan onmiddellijk de vraag gesteld waar de rechter de conclusie op baseerde dat de persoon op de foto in de trein (still) zijn cliënt zou zijn en wie zijn maatje is. De rechter reageerde met de opmerking dat hij voorafgaand aan de opmerking had willen en moeten zeggen dat het de inhoud van de aangifte was. Maar ook uit de aangifte kan deze conclusie niet worden getrokken volgens verzoeker. Uit niets blijkt dat verzoeker met zijn maatje in de trein zat en op de still te zien is. Beide aangevers kennen verzoeker niet en hij is ook niet aangehouden of gezien in de trein noch op het perron. In dit geval deed zich een uitzonderlijke omstandigheid voor die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter tegen verzoeker een vooringenomenheid koesterde, althans dat bij verzoeker deze vrees objectief gerechtvaardigd is. Verzoeker heeft op grond van de gewraakte passage in redelijkheid de vrees kunnen koesteren dat mr. Jordaans op dat moment al tot de overtuiging was gekomen inzake een wezenlijk vraagpunt in deze strafzaak, aldus verzoeker.
3.2.
Mr. Jordaans heeft laten weten niet in de wraking te berusten. Hij heeft ter mondelinge behandeling een toelichting gegeven. De reactie van mr. Jordaans wordt hierna voor zover nodig besproken.

4.De beoordeling

4.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
4.2.
De wrakingskamer is van oordeel dat deze omstandigheden zich tijdens de mondelinge behandeling van 5 juli 2022 hebben voorgedaan. De wrakingskamer overweegt hiertoe het volgende.
4.3.
De wrakingskamer stelt allereerst vast dat het proces-verbaal van wraking uiterst summier is en dat het besprokene tijdens de zitting dat geleid heeft tot de wraking hieruit niet valt af te leiden. Weliswaar is een proces-verbaal een zakelijke weergave van wat ter zitting is voorgevallen, maar van een proces-verbaal dat ten behoeve van de behandeling van een wrakingsverzoek wordt opgesteld, mag worden verwacht dat het in grote lijnen duidelijkheid verschaft over de omstandigheden die redengevend zijn voor dat verzoek. Ter zitting bij de wrakingskamer heeft mr. Verlaan de gang van zaken tijdens de zitting op 5 juli 2022 geschetst.
In afwezigheid van verzoeker begon mr. Jordaans met de zin “Verdachte zat met zijn maatje in de trein”. Nu de kern van de zaak is dat verzoeker ontkent dat hij in deze trein zat, laat staan dat hij de mishandelingen zou hebben begaan, heeft mr. Verlaan na telefonisch contact met verzoeker de mogelijkheid geopperd tot het verschonen van de rechter. Toen mr. Jordaans hiertoe niet bereid was, is hij gewraakt waarbij hij te kennen gaf dat daarmee “het circus aan mr. Verlaan was”. De door mr. Verlaan geschetste gang van zaken ter zitting is door mr. Jordaans niet betwist.
4.4.
In de aangifte van [naam] (medewerker service en veiligheid op de trein van Keolis) van 21 februari 2022 wordt gesproken over een jongen die in de trein zat met zijn voeten op de bank. Nadat deze jongen werd aangesproken op zijn gedrag werd zijn identificatie gevorderd. Toen hij hieraan niet voldeed werd hij aangehouden, waarna zijn maatje er bij kwam. Dit maatje is gesommeerd weg te gaan, waaraan hij gevolg gaf en vervolgens stapten ze uit de trein in Kampen. De jongen werd vastgepakt toen hij weigerde mee te lopen. Zijn maatje kwam er toen bij en vervolgens ontstond er op het perron een schermutseling waarna uiteindelijk het maatje er vandoor rende toen de politie kwam. In de aangifte staat op enig moment vermeld: “Dit maatje, hierna te noemen verdachte, kwam op mij af…”.
De wrakingskamer stelt vast dat uit de context van het dossier blijkt dat aangever het hier kennelijk heeft over degene die bij de schermutseling betrokken is. Hij noemt deze persoon weliswaar ‘verdachte’, maar aangever kende verzoeker niet en verzoeker is ter plekke niet aangehouden. Hiermee wijst hij evident niet verzoeker aan als verdachte. Aangever heeft met de term ‘verdachte’ louter de latere pleger van het strafbare feit willen aanduiden. Uit de aangifte kan derhalve niet worden afgeleid – ook niet samenvattend – dat aangever met ‘verdachte’ verzoeker bedoelde.
4.5.
Door de officier van justitie is verzoeker als verdachte aangemerkt, nadat hij is herkend door een politieagent aan de hand van een still. In de strafzaak die mr. Jordaans behandelde was verzoeker de gedagvaarde verdachte. Echter, door direct bij het voorhouden van de aangifte te stellen dat verdachte met zijn maatje in de trein zat heeft mr. Jordaans de suggestie gewekt dat het voor hem al duidelijk was dat het verzoeker was die in de trein zat, terwijl verzoeker zich op zijn zwijgrecht had beroepen bij de politie en ten overstaan van de reclassering de verdenking tegen hem had ontkend. Door op deze wijze de samenvatting van de aangifte te verwoorden heeft mr. Jordaans de schijn gewekt vooringenomen te zijn. Daarmee is de vrees voor partijdigheid van mr. Jordaans bij verzoeker (en mr. Verlaan) objectief gerechtvaardigd. Dit leidt ertoe dat het verzoek tot wraking wordt toegewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking toe.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. A.E. Zweers, E. Venekatte en M.H. van der Lecq, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.H. van Ham-Kolk en in openbaar uitgesproken op 7 september 2022.
de griffier is verhinderd de beslissing mede te ondertekenen de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.