ECLI:NL:RBOVE:2022:2540

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
C/08/283003 / KG ZA 22-141
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de opheffing van executoriale beslagen in kort geding na verstekvonnis

In deze kort gedingprocedure is de vraag aan de orde of de executoriale beslagen die door gedaagde ten laste van eiser zijn gelegd, opgeheven moeten worden. Deze beslagen zijn gelegd ter tenuitvoerlegging van een verstekvonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij eiser samen met twee medegedaagden is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.135.618,20. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de beslagen niet opgeheven hoeven te worden, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat gedaagde misbruik maakt van zijn bevoegdheid door het leggen van de beslagen.

De procedure begon met een dagvaarding op 7 juli 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 24 augustus 2022. Eiser heeft verzocht om de beslagen op te heffen en om terugbetaling van onrechtmatig geïnde bedragen. Gedaagde heeft verweer gevoerd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is en dat hij bevoegd is om de vordering te behandelen, aangezien de woning waarop beslag is gelegd zich in de betreffende plaats bevindt.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat gedaagde recht heeft om het verstekvonnis door middel van beslagen ten uitvoer te leggen, omdat eiser niet in verzet is gekomen tegen het verstekvonnis. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de beslagen noodzakelijk zijn om de vordering te kunnen incasseren en dat eiser niet heeft aangetoond dat er minder bezwarende beslagmogelijkheden zijn. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vordering van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/283003 / KG ZA 22-141
Vonnis in kort geding van 7 september 2022
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
eiser,
hierna genoemd: “
[eiser]”,
advocaat: mr. R.N. Sahebdien,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats]
gedaagde,
hierna genoemd: “
[gedaagde]”,
advocaat: mr. C.A.M.H. Vink.

1.Inleiding

1.1.
In deze kort gedingprocedure is aan de orde of de executoriale beslagen opgeheven moeten worden die [gedaagde] ten laste van [eiser] heeft laten leggen ter tenuitvoerlegging van een verstekvonnis. De voorzieningenrechter zal tot het oordeel komen dat de beslagen niet opgeheven hoeven te worden.
1.2.
Hierna (onder 5.) wordt uitgelegd hoe de voorzieningenrechter tot zijn oordeel is gekomen. Eerst zal de voorzieningenrechter het verloop van de procedure weergeven (onder 2.), de feiten die tussen partijen niet ter discussie staan uiteenzetten (onder 3.), en de vordering omschrijven (onder 4.).

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 juli 2022,
  • de door [eiser] ingediende “akte houdende wijziging eis, tevens houdende aanvullende producties”,
  • de door [gedaagde] ingediende “conclusie van antwoord tevens houdende spreekaantekeningen”,
  • de mondelinge behandeling van 24 augustus 2022.

3.De feiten

3.1.
De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten:
( a) Bij verstekvonnis van 15 september 2021 van de rechtbank Zeeland-West-Brant in een door [gedaagde] gestarte schadestaatprocedure, is [eiser] er samen met twee medegedaagden hoofdelijk toe veroordeeld om aan [gedaagde] een schadevergoeding van € 1.135.618,20 te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente en een bedrag van € 4.265,66 aan proceskosten. Het verstekvonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
( b) De rechtbank Zeeland-West-Brant heeft bij brief van 27 september 2021 aan de advocaat van een van de medegedaagden van [eiser] , de heer [A] (hierna: “ [A] ”), bericht dat vast is komen te staan dat deze advocaat zich in de schadestaatprocedure tijdig voor [A] had gesteld; dat de rechtbank daarvan echter abusievelijk geen kennis heeft genomen, waardoor ten onrechte een verstekvonnis is gewezen; en dat deze fout niet ongedaan kan worden gemaakt, maar dat op grond van de wet wel een rechtsmiddel kan worden ingesteld. [1]
( c) [A] heeft vervolgens verzet ingesteld tegen het verstekvonnis. [eiser] is niet tegen het verstekvonnis in verzet gekomen, en zijn andere medegedaagde evenmin. De termijn voor het instellen van verzet is inmiddels verstreken. De verzetprocedure loopt nog en staat voor het wijzen van vonnis op 14 september 2022.
( d) [gedaagde] heeft op basis van het verstekvonnis op respectievelijk 23 juni en 13 juli 2022 executoriale beslagen laten leggen op het aandeel van [eiser] in diens woning en op (loon)vorderingen van [eiser] op diens werkgever.

4.De vordering

4.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis (verkort weergegeven): om de beslagen op te heffen, althans om [gedaagde] ertoe te veroordelen de beslagen op te heffen; en om [gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling van onrechtmatig geïnde bedragen.
4.2.
[gedaagde] voert verweer.

5.De beoordeling

5.1.
De voorzieningenrechter is bevoegd om kennis te nemen van de vordering van [eiser] , op de grond dat de woning waarop beslag is gelegd zich in [plaats] bevindt (artikel 438 lid 1 Rv).
5.2.
Het vereiste spoedeisend belang volgt uit de aard van de vordering.
5.3.
De voorzieningenrechter kan de executoriale beslagen alleen opheffen als [gedaagde] door de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis misbruik maakt van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 BW. [2] [eiser] is immers niet tegen het verstekvonnis in verzet gekomen, waardoor dat tegenover hem in kracht van gewijsde is gegaan. Voorop staat dat [gedaagde] in beginsel het recht heeft om het verstekvonnis door middel van beslagen tegenover [eiser] ten uitvoer te leggen.
5.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] misbruik maakt van zijn bevoegdheid door het leggen van de beslagen. Dat oordeel wordt als volgt gemotiveerd.
5.4.1.
De voorzieningenrechter volgt [eiser] niet in zijn stelling dat [gedaagde] geen enkel belang heeft bij de handhaving van de beslagen. Vast staat dat [eiser] niet aan het verstekvonnis heeft voldaan. De executoriale beslagen dienen ertoe om de toegewezen vordering te kunnen incasseren. Daarnaast verhinderen de beslagen de mogelijkheid dat de bewuste vermogensbestanddelen (de woning en de loonvorderingen) aan verhaal worden onttrokken.
5.4.2.
Dat [eiser] naar hij stelt zwaar door de beslagen wordt getroffen, maakt deze niet zonder meer onrechtmatig. [eiser] stelt verder weliswaar dat de beslagen onnodig zijn, maar hij heeft die stelling niet behoorlijk gemotiveerd. Niet door [eiser] gesteld en ook niet gebleken is dat er minder bezwarende beslagmogelijkheden voorhanden zijn.
5.4.3.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het betoog van [eiser] dat de vordering van [gedaagde] in de verzetprocedure waarschijnlijk (grotendeels) zal worden afgewezen. In deze kort gedingprocedure is namelijk geen ruimte voor een inhoudelijke beoordeling van de kans van slagen van het verzet dat [A] tegen het verstekvonnis heeft ingesteld. Los daarvan heeft [eiser] geen concrete stellingen ingenomen die aannemelijk maken dat het door [A] aangetekende verzet erin zal resulteren dat (ook) de ten opzichte van [eiser] uitgesproken veroordeling (volledig) ongedaan zal worden gemaakt.
5.4.4.
Anders dan [eiser] kennelijk betoogt, maakt de omstandigheid dat het verstekvonnis is gewezen als gevolg van een fout van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde] op basis van dat vonnis beslagen ten laste van [eiser] heeft gelegd. Vast staat namelijk dat [eiser] zich in de schadestaatprocedure niet als gedaagde heeft gesteld. Daaruit volgt dat ook ingeval niet ten onrechte (reeds) een verstekvonnis zou zijn gewezen, [eiser] uiteindelijk in beginsel evengoed bij verstek zou zijn veroordeeld (artikel 139 en 140 lid 1 Rv). Vervolgens heeft [eiser] ervoor gekozen om geen gebruik te maken van de mogelijkheid om tegen het verstekvonnis in verzet te komen en alsnog verweer te voeren tegen de vordering. [gedaagde] heeft ten opzichte van [A] , die wel in verzet is gekomen, toegezegd om het verstekvonnis niet te zullen executeren tot aan de uitspraak in de verzetprocedure. Dat [A] die toezegging tegenover [eiser] niet heeft willen doen acht de voorzieningenrechter, anders dan [eiser] bepleit, niet onredelijk; het verstekvonnis is ten opzichte van [eiser] immers in kracht van gewijsde gegaan.
5.4.5.
Tot slot heeft [gedaagde] (wel) tegenover [eiser] toegezegd dat zolang nog geen uitspraak is gewezen in de verzetprocedure, hij niet over zal gaan tot de executieverkoop van de beslagen woning. Ook heeft [gedaagde] verklaard (bij monde van zijn advocaat, tegen het einde van de mondelinge behandeling) dat hij tot aan de uitspraak in de verzetprocedure door middel van het loonbeslag niet meer zal innen dan de proceskostenvergoeding van € 4.265,66 die in het verstekvonnis aan hem is toegewezen.
5.5.
Gezien het voorgaande zal de vordering van [eiser] worden afgewezen.
5.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 656,00 aan salaris advocaat. De door [gedaagde] gevorderde wettelijke rente over de proceskostenvergoeding zal worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 656,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze kosten vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.3.
verklaart onderdeel 6.2 van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Louter en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2022. (HJB)

Voetnoten

1.Overigens heeft de rechtbank daarbij aangeboden om de betekeningskosten van de dagvaarding te vergoeden.
2.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.