4.4Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft bij zijn verhoor bij de politie op 11 maart 2020 en ook op de terechtzitting van 23 augustus bekend dat hij zijn vinger in de anus van [slachtoffer] heeft gebracht, dat zij naakt gingen douchen, dat zij elkaars ruggen wasten en dat hij [slachtoffer] na het douchen één keer naakt voor de spiegel heeft laten staan.
Gelet op deze verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat ten aanzien van de onder feit 1 en feit 2 onder het eerste en tweede gedachtestreepje tenlastegelegde gedragingen sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank zal daarom ten aanzien van deze gedragingen volstaan met een opsomming in de bijlage van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring daarvan hebben geleid.
Verdachte heeft ontkend dat hij en [slachtoffer] elkaars geslachtsdeel en anus hebben gewassen, maar de rechtbank acht dit onderdeel ook bewezen.
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer] hierover betrouwbaar. Hij heeft in zijn verhoor bij de politie uitvoerig en gedetailleerd verklaard hoe het wassen van elkaars geslachtsdeel en anus onder de douche heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet in het dossier geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen.
De verklaring van [slachtoffer] wordt in voldoende mate ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Zo blijkt uit een verslag van een maag- darm en leverarts dat deze tijdens een darmonderzoek bij [slachtoffer] op 7 juni 2010 heeft vastgesteld dat [slachtoffer] een extreme reactie vertoonde die nog wel eens gezien wordt bij patiënten met traumatiserende ervaringen op dit gebied. Daarnaast heeft de moeder van [slachtoffer] , getuige [getuige] , verklaard dat toen zij dit aan verdachte vertelde een raar telefoongesprek volgde waarin hij zei dat hij haar niet langer kon helpen en dat er meer was gebeurd dan zij dacht, waarna hun relatie verstoord raakte.
Ook heeft [getuige] de verklaring van [slachtoffer] bevestigd dat verdachte meeging met de toiletgang van [slachtoffer] en dat verdachte ook met [slachtoffer] douchte.
Bovendien wordt de verklaring van [slachtoffer] ondersteund door de verklaringen van de verdachte waarin hij de overige ten laste gelegde handelingen heeft toegegeven, hetgeen de concrete context en de omstandigheden waaronder de handelingen hebben plaatsgevonden, bevestigt.
De rechtbank neemt bij de bewezenverklaring in aanmerking dat verdachte bij de politie heeft verklaard: “
Soms wasten we elkaar de rug, soms meer.” en dat verdachte in zijn eerste brief heeft geschreven: “
Toen met jou, zat ik in die tweestrijd, kon ik nog iets proberen (…) Zou het kunnen dat, wanneer ik jou vroeg om mij te wassen, er dan iets openbrak? (…) Na enige tijd wikken en wegen dacht ik laat ik het maar wagen. Als er niets gebeurt hebben we misschien de zekerheid dat er niks is voorgevallen, maar ook dan hebben we geen 100% garantie en als [slachtoffer] breekt moeten we er gewoon, net als tot nu toe, met de Heer doorheen kunnen.
Inderdaad heb ik je twee keer het washandje in handen gedrukt om mijn lijf te wassen. (…) Er gebeurde niks, je waste me snel eventjes en ik ontdekte niet dat je iets vreemds verborg”.
Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte in zijn derde brief heeft geschreven: “
Ik trachtte om je te helpen om je ellende boven tafel te krijgen. (…) Ik trachtte het te doorbreken door je mij te laten wassen(…)” . In dat verband heeft dat verdachte op de terechtzitting ook verklaard dat hij en [slachtoffer] elkaars ruggen onder de douche wasten en dat het ook is voorgekomen dat de voorhuid van [slachtoffer] onder de douche niet goed zat en dat verdachte heeft uitgelegd dat [slachtoffer] zijn voorhuid naar achteren moest schuiven.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat de handelingen zoals opgesomd in de tenlastelegging onder de feiten 1 en 2 hebben plaatsgevonden en daarvoor voldoende bewijs voorhanden ligt.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of deze handelingen kunnen worden aangemerkt als ontuchtige handeling in de zin van de artikelen 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie blijkt dat van een ontuchtige handeling sprake is indien het een handeling betreft van seksuele aard die in strijd is met de geldende sociaal-ethische norm. Indien het naar de uiterlijke verschijningsvorm van de handeling niet reeds duidelijk is dat de handeling seksueel van aard is, komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval. Factoren die hierbij een rol kunnen spelen zijn onder meer de verhouding tussen de betrokkenen alsook de context waarin de handeling plaatsvond. De wijze van aanraking en het lichaamsdeel dat is aangeraakt, kunnen daarbij relevant zijn. De seksuele intentie van de verdachte is niet zonder meer bepalend, maar kan dat onder omstandigheden wel zijn. Bij handelingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm een seksueel karakter hebben, komt aan de seksuele intentie geen of in ieder geval een minder grote rol toe.
De rechtbank is van oordeel dat de handelingen die hebben plaatsgevonden, te weten het brengen van de vinger in de anus, het naakt voor de spiegel laten staan, het samen naakt douchen en het wassen van elkaars geslachtsdelen en anus, zeker als deze handelingen in onderling verband en samenhang worden bezien, zonder meer handelingen zijn die naar hun uiterlijke verschijningsvorm seksueel van aard zijn. De intentie van verdachte, welke dat ook was, is in dit verband dus niet of minder relevant.
De handelingen zijn in dit geval ook in strijd met de geldende sociaal-ethische norm.
Verdachte is de veertig jaar oudere oom van [slachtoffer] , die destijds tussen de twaalf en zestien jaar oud was. Van gelijkwaardigheid was op geen enkele manier sprake. In tegendeel.
[slachtoffer] verkeerde toentertijd in een zeer kwetsbare periode in zijn leven. Hij was op zoek naar veiligheid bij zijn oom, verdachte, die een vaderfiguur voor hem was. Verdachte was op de hoogte van de kwetsbare positie van [slachtoffer] en wist dat [slachtoffer] compleet afhankelijk van hem was. Het onder deze omstandigheden verrichten van de bewezenverklaarde handelingen bij de jong-adolescente [slachtoffer] is in strijd met de sociaal-ethische norm die leeft in onze maatschappij, ongeacht de beweerde beweegredenen van verdachte.
Gelet op het voorgaande zijn de bewezenverklaarde handelingen als ontuchtig aan te merken en is het brengen van de vinger in de anus aan te merken als seksueel binnendringen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.