ECLI:NL:RBOVE:2022:2519

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
08.081403.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 70-jarige man voor ontucht met zijn neefje

Op 6 september 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 70-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, voor het plegen van ontucht met zijn neefje. De feiten vonden plaats tussen 1 juni 2004 en 31 mei 2008, toen het slachtoffer, geboren in 1992, tussen de 12 en 16 jaar oud was. De verdachte heeft het vertrouwen van het slachtoffer ernstig misbruikt, die hem als een vaderfiguur beschouwde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft tijdens de rechtszittingen zijn betrokkenheid bij de handelingen erkend, maar ontkende dat deze handelingen als seksueel of ontuchtig gekwalificeerd konden worden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de handelingen, gezien de context en de kwetsbare positie van het slachtoffer, als ontuchtig moeten worden aangemerkt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die immateriële en materiële schade heeft geleden door de handelingen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.081403.21 (P)
Datum vonnis: 6 september 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1952 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] ,

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 29 maart 2022 en van 23 augustus 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. drs. L.J. Bronkhorst en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. T. Sandrk, advocaat in Rotterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 1 juni 2004 tot en met 31 mei 2008 met zijn neef [slachtoffer] ontucht heeft gepleegd (mede) bestaande uit het seksueel binnendringen van [slachtoffer] lichaam, terwijl hij wel de leeftijd van 12 jaren maar nog niet de leeftijd van 16 jaren had bereikt;
feit 2:
in de periode van 1 juni 2004 tot en met 31 mei 2008 meerdere malen ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2004 tot en met 31 mei 2008 te Kuinre, gemeente Steenwijkerland, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 1992), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte een vinger in de anus van die [slachtoffer] gebracht;
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2004 tot en met 31 mei 2008 te Kuinre, gemeente Steenwijkerland, (telkens) met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 1992), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het
- die [slachtoffer] naakt voor een spiegel te laten staan, in elk zich ten overstaande

van hem, verdachte, bloot te geven,

- samen (naakt) te douchen,
- (daarbij) het geslachtsdeel en/of de anus van die [slachtoffer] te wassen, in elk

geval vast te pakken en/of aan te raken,

- die [slachtoffer] zijn, verdachtes, geslachtsdeel en/of anus te laten wassen, in elk

geval te laten vastpakken en/of aanraken.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Na een informatief gesprek op 6 september 2019, heeft [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) op 18 september 2019 aangifte gedaan van seksueel misbruik door zijn oom gepleegd in de periode van 2004 tot 2009.
Het misbruik begon toen [slachtoffer] twaalf jaar was en stopte toen [slachtoffer] ongeveer zeventien jaar was. Voor de aangifte heeft [slachtoffer] verdachte op 26 juli 2019 een brief gestuurd waarin hij aan verdachte heeft uitgelegd welke handelingen verdachte bij hem heeft verricht en dat deze handelingen nooit hadden mogen gebeuren omdat deze erg schadelijk voor hem zijn geweest.
Verdachte heeft hierop in drie brieven gereageerd. In de eerste brief heeft verdachte geschreven dat hij erg van de brief van [slachtoffer] is geschrokken en dat een aantal door [slachtoffer] beschreven gedragingen, zoals het samen douchen, het door [slachtoffer] laten wassen van zijn lichaam, het [slachtoffer] (naakt) voor de spiegel laten staan en het brengen van zijn vinger in de anus van [slachtoffer] , weliswaar hebben plaatsgevonden, maar dat verdachte deze handelingen destijds enkel heeft verricht om [slachtoffer] te helpen bij het verwerken van de trauma’s die hij door de ernstige geestelijke mishandeling door zijn vader had opgelopen.
In de tweede brief, die verdachte op 19 augustus 2019 aan [slachtoffer] heeft verstuurd, heeft verdachte geschreven dat de ouders van [slachtoffer] hem destijds hadden gevraagd om [slachtoffer] bij te staan, dat verdachte in het verleden meerdere mensen heeft bijgestaan en dat hij dan samen met hen ‘de strijd aan ging’. Verdachte was er volledig van overtuigd dat God hem in die situaties riep en bijstond. Verdachte schreef dat [slachtoffer] weliswaar gelijk heeft dat het niet normaal is dat een neefje met zijn oom onder de douche gaat, en dat dit in een normale situatie ook niet voorkomt, maar dat hij gezien [slachtoffer] toestand niet anders kon dan elke mogelijkheid aangrijpen om [slachtoffer] uit zijn ellende te slepen.
In de derde brief, die verdachte op 23 september 2019 aan [slachtoffer] heeft verstuurd, heeft verdachte geschreven dat [slachtoffer] hem meedogenloos op zijn ziel heeft getrapt, dat hij nu door [slachtoffer] onderuit wordt getrapt als misbruiker en dat hij nooit enig seksueel gevoel bij [slachtoffer] heeft gehad. Verdachte heeft verder in deze derde brief geschreven dat [slachtoffer] nu, na jaren, nog steeds in de ellende zit en dat het in die situatie gemakkelijk is om even een schuldige te zoeken. Daarnaast vraagt verdachte zich in deze brief af of er bepaalde herinneringen uit het verleden bij [slachtoffer] beginnen te verschijnen. Verdachte wijst daarbij op een (seksuele) ervaring die hij tussen [slachtoffer] en zijn vader heeft gezien toen [slachtoffer] vier was. Verdachte benadrukt in deze derde brief nogmaals dat hij alleen maar heeft geprobeerd om [slachtoffer] te helpen om zijn ellende boven tafel te krijgen. Hij probeerde dit te doorbreken door zich onder meer door [slachtoffer] te laten wassen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegd op schrift gesteld requisitoir, op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte stellig ontkent dat de handeling zoals ten laste is gelegd, te weten het inbrengen van een vinger in de anus, als seksueel dan wel als ontuchtig is te kwalificeren. Daarnaast is dit volgens de raadsvrouw slechts eenmaal gebeurd.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte ontkent dat de onder het derde en vierde gedachtestreepje ten laste gelegde handelingen, te weten het wassen van elkaars geslachtsdeel en anus, hebben plaatsgevonden. Volgens de raadsvrouw is daarvoor onvoldoende bewijs voorhanden. De overige onder 2 ten laste gelegde handelingen zijn niet als ontuchtig te kwalificeren, aldus de raadsvrouw.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft bij zijn verhoor bij de politie op 11 maart 2020 en ook op de terechtzitting van 23 augustus bekend dat hij zijn vinger in de anus van [slachtoffer] heeft gebracht, dat zij naakt gingen douchen, dat zij elkaars ruggen wasten en dat hij [slachtoffer] na het douchen één keer naakt voor de spiegel heeft laten staan.
Gelet op deze verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat ten aanzien van de onder feit 1 en feit 2 onder het eerste en tweede gedachtestreepje tenlastegelegde gedragingen sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank zal daarom ten aanzien van deze gedragingen volstaan met een opsomming in de bijlage van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring daarvan hebben geleid.
Verdachte heeft ontkend dat hij en [slachtoffer] elkaars geslachtsdeel en anus hebben gewassen, maar de rechtbank acht dit onderdeel ook bewezen.
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer] hierover betrouwbaar. Hij heeft in zijn verhoor bij de politie uitvoerig en gedetailleerd verklaard hoe het wassen van elkaars geslachtsdeel en anus onder de douche heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet in het dossier geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen.
De verklaring van [slachtoffer] wordt in voldoende mate ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Zo blijkt uit een verslag van een maag- darm en leverarts dat deze tijdens een darmonderzoek bij [slachtoffer] op 7 juni 2010 heeft vastgesteld dat [slachtoffer] een extreme reactie vertoonde die nog wel eens gezien wordt bij patiënten met traumatiserende ervaringen op dit gebied. Daarnaast heeft de moeder van [slachtoffer] , getuige [getuige] , verklaard dat toen zij dit aan verdachte vertelde een raar telefoongesprek volgde waarin hij zei dat hij haar niet langer kon helpen en dat er meer was gebeurd dan zij dacht, waarna hun relatie verstoord raakte.
Ook heeft [getuige] de verklaring van [slachtoffer] bevestigd dat verdachte meeging met de toiletgang van [slachtoffer] en dat verdachte ook met [slachtoffer] douchte.
Bovendien wordt de verklaring van [slachtoffer] ondersteund door de verklaringen van de verdachte waarin hij de overige ten laste gelegde handelingen heeft toegegeven, hetgeen de concrete context en de omstandigheden waaronder de handelingen hebben plaatsgevonden, bevestigt.
De rechtbank neemt bij de bewezenverklaring in aanmerking dat verdachte bij de politie heeft verklaard: “
Soms wasten we elkaar de rug, soms meer.” en dat verdachte in zijn eerste brief heeft geschreven: “
Toen met jou, zat ik in die tweestrijd, kon ik nog iets proberen (…) Zou het kunnen dat, wanneer ik jou vroeg om mij te wassen, er dan iets openbrak? (…) Na enige tijd wikken en wegen dacht ik laat ik het maar wagen. Als er niets gebeurt hebben we misschien de zekerheid dat er niks is voorgevallen, maar ook dan hebben we geen 100% garantie en als [slachtoffer] breekt moeten we er gewoon, net als tot nu toe, met de Heer doorheen kunnen.
Inderdaad heb ik je twee keer het washandje in handen gedrukt om mijn lijf te wassen. (…) Er gebeurde niks, je waste me snel eventjes en ik ontdekte niet dat je iets vreemds verborg”.
Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte in zijn derde brief heeft geschreven: “
Ik trachtte om je te helpen om je ellende boven tafel te krijgen. (…) Ik trachtte het te doorbreken door je mij te laten wassen(…)” . In dat verband heeft dat verdachte op de terechtzitting ook verklaard dat hij en [slachtoffer] elkaars ruggen onder de douche wasten en dat het ook is voorgekomen dat de voorhuid van [slachtoffer] onder de douche niet goed zat en dat verdachte heeft uitgelegd dat [slachtoffer] zijn voorhuid naar achteren moest schuiven.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat de handelingen zoals opgesomd in de tenlastelegging onder de feiten 1 en 2 hebben plaatsgevonden en daarvoor voldoende bewijs voorhanden ligt.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of deze handelingen kunnen worden aangemerkt als ontuchtige handeling in de zin van de artikelen 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie blijkt dat van een ontuchtige handeling sprake is indien het een handeling betreft van seksuele aard die in strijd is met de geldende sociaal-ethische norm. Indien het naar de uiterlijke verschijningsvorm van de handeling niet reeds duidelijk is dat de handeling seksueel van aard is, komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval. Factoren die hierbij een rol kunnen spelen zijn onder meer de verhouding tussen de betrokkenen alsook de context waarin de handeling plaatsvond. De wijze van aanraking en het lichaamsdeel dat is aangeraakt, kunnen daarbij relevant zijn. De seksuele intentie van de verdachte is niet zonder meer bepalend, maar kan dat onder omstandigheden wel zijn. Bij handelingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm een seksueel karakter hebben, komt aan de seksuele intentie geen of in ieder geval een minder grote rol toe.
De rechtbank is van oordeel dat de handelingen die hebben plaatsgevonden, te weten het brengen van de vinger in de anus, het naakt voor de spiegel laten staan, het samen naakt douchen en het wassen van elkaars geslachtsdelen en anus, zeker als deze handelingen in onderling verband en samenhang worden bezien, zonder meer handelingen zijn die naar hun uiterlijke verschijningsvorm seksueel van aard zijn. De intentie van verdachte, welke dat ook was, is in dit verband dus niet of minder relevant.
De handelingen zijn in dit geval ook in strijd met de geldende sociaal-ethische norm.
Verdachte is de veertig jaar oudere oom van [slachtoffer] , die destijds tussen de twaalf en zestien jaar oud was. Van gelijkwaardigheid was op geen enkele manier sprake. In tegendeel.
[slachtoffer] verkeerde toentertijd in een zeer kwetsbare periode in zijn leven. Hij was op zoek naar veiligheid bij zijn oom, verdachte, die een vaderfiguur voor hem was. Verdachte was op de hoogte van de kwetsbare positie van [slachtoffer] en wist dat [slachtoffer] compleet afhankelijk van hem was. Het onder deze omstandigheden verrichten van de bewezenverklaarde handelingen bij de jong-adolescente [slachtoffer] is in strijd met de sociaal-ethische norm die leeft in onze maatschappij, ongeacht de beweerde beweegredenen van verdachte.
Gelet op het voorgaande zijn de bewezenverklaarde handelingen als ontuchtig aan te merken en is het brengen van de vinger in de anus aan te merken als seksueel binnendringen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 juni 2004 tot en met 31 mei 2008 te Kuinre, gemeente Steenwijkerland, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 1992), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte een vinger in de anus van die [slachtoffer] gebracht;
2.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 juni 2004 tot en met 31 mei 2008 te Kuinre, gemeente Steenwijkerland, (telkens) met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 1992), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het
- die [slachtoffer] naakt voor een spiegel te laten staan,
- samen naakt te douchen,
- daarbij het geslachtsdeel en de anus van die [slachtoffer] te wassen, in elk
geval vast te pakken en aan te raken,
- die [slachtoffer] zijn, verdachtes, geslachtsdeel en anus te laten wassen, in elk
geval te laten vastpakken en aanraken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 245 en 247 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 2
het misdrijf:
met iemand beneden de leeftijd van 16 jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft nooit verkeerde bedoelingen gehad en wilde [slachtoffer] enkel helpen. Vanwege de gevolgen van een herseninfarct in 2009 is verdachte slecht ter been en hulpbehoevend geworden. Hij is daarom ongeschikt voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan wel voor een taakstraf, zo stelt de raadsvrouw.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn neefje en is daarbij ook seksueel bij hem binnendrongen. Het misbruik begon toen [slachtoffer] twaalf was en stopte toen [slachtoffer] ongeveer zeventien jaar was.
De wetgever heeft jongeren in de leeftijd tot zestien jaar willen beschermen tegen het ondergaan van seksuele handelingen. Het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen de verdachte en het slachtoffer maakt dat er geen sprake was van gelijkwaardige partijen.
De verdachte had zich als volwassene bewust dienen te zijn van de ongelijkheid in hun verhouding en de ongepastheid van zijn handelingen.
Door zijn handelen heeft verdachte ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat [slachtoffer] in hem stelde. [slachtoffer] was op zoek naar veiligheid bij verdachte die een vaderfiguur voor hem was. Verdachte was op de hoogte van de kwetsbare positie van [slachtoffer] . Hij wist dat [slachtoffer] thuis in een zeer moeilijke situatie verkeerde en daardoor te kampen had met problematiek. Verdachte bood als vaderfiguur een luisterend oor en heeft zijn positie en overwicht misbruikt door ontuchtige handelingen bij [slachtoffer] te verrichten.
Door zijn handelwijze heeft verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer geschonden, hetgeen in het algemeen door slachtoffers als zeer ingrijpend wordt ervaren en voor hen nadelige psychische gevolgen van langere duur met zich kan brengen, hetgeen ook blijkt uit het door [slachtoffer] uitgeoefende spreekrecht. [slachtoffer] heeft jaren geworsteld met depressie en burn-out en is gediagnostiseerd met PTSS en hij ervaart nog dagelijks de gevolgen van de handelwijze van verdachte in zijn leven.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de justitiële documentatie van verdachte van 4 juli 2022 waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft in het kader van de strafoplegging verder rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze onder meer blijken uit de inhoud van de pro Justitia rapportage, waarin verslag wordt gedaan van het psychologische onderzoek dat op 20 juli 2022 heeft plaatsgevonden. In deze rapportage heeft de deskundige D.R. van der Velden, GZ-psycholoog, geconcludeerd dat bij verdachte geen sprake is van een stoornis, dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is en dat het recidiverisico laag is. Van der Velden heeft daarom geen advies voor ondersteuning of behandeling gegeven.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 18 juli 2022.
De reclassering conformeert zich aan het advies van de psycholoog en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Daarnaast schrijft de reclassering dat verdachte niet in staat is een werkstraf uit te voeren.
De rechtbank neemt de inhoud en conclusies van voornoemde rapporten over en maakt die tot de hare.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en in enige mate rekening gehouden met het tijdsverloop.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd 3 jaar, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
Mr. F.A. ten Berge heeft zich namens de benadeelde partij [slachtoffer] gevoegd in dit strafproces. Mr. F.N. ten Berge heeft de vordering van [slachtoffer] ter zitting nader toegelicht. De benadeelde partij vordert, na wijziging van de vordering ter zitting, om verdachte te veroordelen een schadevergoeding te betalen van in totaal € 37.770,08 (zevenendertigduizend zevenhonderdzeventig euro en acht euro cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schadevergoeding bestaat uit de volgende posten:
- materiële schade, ten bedrage van in totaal € 26.844,08 bestaande uit:
€ 375,00 voor eigen risico 2015;
€ 385,00 voor eigen risico 2016;
€ 302,56 voor eigen risico 2017;
€ 2.300,50 voor niet vergoede kosten psychosociale therapie;
€ 777,78 voor reiskosten vanaf 2015 t/m 2017 naar GGZ Eleos;
€ 63,96 voor overige reiskosten;
€ 22.577,00 voor ‘verlies verdienvermogen’;
€ 62,28 voor de kosten voor het aanvragen van medische informatie;
- immateriële schade ten bedrage van € 10.926,00.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen tot een totaalbedrag van € 33.092,82, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 25.592,82 en dat er geen basis is voor toewijzing van het eigen risico en de reiskosten over de jaren 2015 en 2016. Daarnaast dient de immateriële schade volgens de officier van justitie te worden begroot op een bedrag van € 7.500,00.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte van de ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van de posten ‘eigen risico over de jaren 2015 tot en met 2017’, ‘reiskosten vanaf 2015 tot en met 2017’, ‘niet vergoede kosten voor psychosociale therapie’ en ‘verlies verdienvermogen’ op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft deze posten moet worden afgewezen omdat het rechtstreekse verband met de tenlastegelegde feiten ontbreekt.
Ten aanzien van de post ‘overige reiskosten’ heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van de post ‘verlies verdienvermogen’ op het standpunt gesteld dat deze vordering te ingewikkeld is om in het strafproces te worden behandeld en dat de benadeelde partij daarom ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De gevorderde immateriële schade is niet onderbouwd en de benadeelde partij dient daarom voor wat betreft deze schade niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering, dan wel dient de vordering te worden afgewezen, dan wel aanzienlijk te worden gematigd, aldus de raadsvrouw.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
De opgevoerde schadeposten eigen risico over de jaren 2016 en 2017 en reiskosten zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal deze posten daarom toewijzen.
De opgevoerde schadepost eigen risico over het jaar 2015 is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade niet is onderbouwd, terwijl deze schadepost namens verdachte gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
De opgevoerde schadepost ‘niet vergoede kosten psychosociale therapie’ is voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal deze post daarom toewijzen.
De behandeling van de opgevoerde schadepost ‘verlies verdienvermogen’ levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Hiertoe overweegt de rechtbank dat het causaal verband tussen deze schade en de bewezenverklaarde feiten in onderhavige zaak niet op voorhand is vast te stellen.
De opgevoerde schadepost ‘kosten voor het aanvragen van medische informatie’ is voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal deze post daarom toewijzen.
Voorts is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast.
De rechtbank ziet in dit geval, gelet op alle omstandigheden van het geval, aanleiding om de immateriële schade te begroten op € 5000,00.
De rechtbank zal het gevorderde, gelet op het voorgaande, toewijzen tot een bedrag van
€ 8.892,08 (bestaande uit € 3.892,08 aan materiële schade en € 5000,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 31 mei 2008.
De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr op te leggen.
De rechtbank zal voornoemde maatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 79 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: het misdrijf:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 2: het misdrijf:
met iemand beneden de leeftijd van 16 jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
2 (twee) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van (3) drie jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 8.892,08 (bestaande uit € 3.892,08 materiële schade en € 5000,00 immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (feiten 1 en 2) van een bedrag van € 8.892,08 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2008);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 8.892,08 (zegge: achtduizend achthonderd tweeënnegentig euro en acht eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2008 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 79 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] , voor een deel van € 28.878,00 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. L.M.B. Soppe en mr. L. Kesteloo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2022.
Mr. L. Kesteloo is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland, team Zeden met nummer PL0900-2019263696, onderzoek ONRBC20404/CADDY. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde voor wat betreft de onder het eerste en tweede gedachtestreepje tenlastegelegde gedragingen:
De ter terechtzitting van 23 augustus 2022 door verdachte afgelegde bekennende verklaring voor wat betreft de handelingen;
Het proces-verbaal van aangifte van 18 september 2022, pagina’s 11 tot en met 20, inhoudende de door [slachtoffer] afgelegde verklaring;
Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van verdachte aan [slachtoffer] (pagina’s 25 tot en met 30);
Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van verdachte aan [slachtoffer] , door [slachtoffer] ontvangen op 19 augustus 2022 (pagina’s 32 tot en met 33);
Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van verdachte aan [slachtoffer] , door [slachtoffer] ontvangen op 23 september 2022 (pagina’s 35 tot en met 37).
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde voor wat betreft de onder het derde en vierde gedachtestreepje tenlastegelegde gedragingen:
Het proces-verbaal van aangifte van 18 september 2022, pagina’s 11 tot en met 20, inhoudende de door [slachtoffer] afgelegde verklaring, zakelijk weergeven:
Ik doe aangifte van seksueel misbruik gepleegd tussen mijn 12e en 17e, tussen 2004 en 2008 of 2009. Het is boven in de badkamer aan [adres] in Kuinre gebeurd.
Ik moest mijn oom [verdachte] wassen onder de douche en hij mij. Ik moest zijn geslachtsdeel aanraken en schoon maken met een washandje. En zijn hele lichaam anus en alles en hij ook bij mij.(…) In de badkamer gingen we samen douchen en moest ik zijn geslachtsdeel wassen en hij waste mijn geslachtsdeel. Het is meerdere keren gebeurd.
(…) We hadden allebei een washandje en moest ik hem wassen. Over zijn rug, over zijn
benen. Er was een krukje en daar legde hij zijn been op en moest ik zijn anus en zijn
kont schoonmaken. Dan ging het over de voorkant. De eerste keer ging ik rond zijn
geslachtsdeel. Dan zei hij dat dit er ook bij hoorde. Dan ging ik heel snel over zijn
geslachtsdeel heen met dat washandje. (…) Hij deed dit bij mij op dezelfde manier, maar hij pakte hem dan beet en paste hem dan aan de buitenkant. Hij deed dit op een rustige manier. Hij ging met dit washandje over mijn geslachtsdeel en bal zak en ging hem schoon wassen. Dan moest ik mijn been op het krukje zetten en ging mijn oom met zijn washandje over mijn anus heen.
Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van [slachtoffer] aan verdachte van 26 juli 2019 (pagina’s 23 en 24), inhoudende:
Later moesten we samen douchen. Vervolgens moest ik je wassen, en jij mij. Later moest ik zelfs je geslachtsdeel aanraken en jij de mijne om ook dat deel van ons lichaam te wassen. (…) Ik wilde dit niet, wat ik ook aangaf. Maar jij zei steeds weer opnieuw dat het erbij hoorde.
Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van verdachte aan [slachtoffer] (pagina’s 25 tot en met 30), inhoudende:
Toen, met jou, zat ik in die tweestrijd. Kon ik nog iets proberen (…) Zou het kunnen dat, wanneer ik jou vroeg om mij te wassen, er dan iets openbrak? (…) Na enige tijd wikken en wegen dacht ik laat ik het maar wagen. Als er niets gebeurt hebben we misschien de zekerheid dat er niks is voorgevallen, maar ook dan hebben we geen 100 % garantie en als [slachtoffer] breekt moeten we er gewoon, net als tot nu toe, met de Heer doorheen kunnen. Inderdaad heb ik je twee keer het washandje in handen gedrukt om mijn lijf te wassen.
Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van verdachte aan [slachtoffer] , door [slachtoffer] ontvangen op 19 augustus 2022 (pagina’s 32 tot en met 33), inhoudende:
Jij beweerde in jou brief dat het niet normaal is dat een neefje met zijn oom onder de douche gaat. En daar heb jij helemaal gelijk in. In een normale situatie zal dat niet voorkomen. Maar zoals jij er aan toe was kon ik niet anders dan elke mogelijkheid aangrijpen om je uit de ellende te slepen. Dat ik met jou onder de douche ging was niet normaal maar het leverde zoals je zei je wel iets positiefs op en dat was juist de bedoeling. Het maakte mij helemaal niks uit wat ik zou moeten of kunnen doen om jou uit de ellende te slepen.
Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van verdachte aan [slachtoffer] , door [slachtoffer] op 23 september 2022 ontvangen (pagina’s 35 tot en met 37), inhoudende:
Ik trachtte om je te helpen om je ellende boven tafel te krijgen. Ik trachtte het te doorbreken door je mij te laten wassen.
Een schriftelijk bescheid, te weten een verslag van dr. J.N. Verhagen, Maag,- Darm- en Leverarts van 7 januari 2010, met betrekking tot een onderzoek van [slachtoffer] (is [slachtoffer] ), pagina’s 46, inhoudende:
VERSLAG: patiënt is zeer gespannen voor het onderzoek en bij introductie van de scoop geeft hij in het rectum al pijn aan. (…) CONCLUSIE (…) Extreem gevoelig colon. (…) Dergelijke extreme reacties op de coloscopie worden nog wel eens gezien bij patiënten
met traumatiserende ervaringen in dit gebied Ik heb dit met de moeder van patiënt besproken.
Het proces-verbaal verhoor getuige van 1 december 2022, pagina’s 54 tot en met 60, inhoudende de door [getuige] afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:
Ik vertelde [verdachte] dat [slachtoffer] zijn behandeling had gehad en dat de dokter vroeg of [slachtoffer] seksueel mishandeld was. [verdachte] zei toen dat hij mij niet meer kon helpen. Ik zei toen tegen hem: Maar ik wil ook geen hulp. Ik wil alleen maar mijn verhaal kwijt. En toen zei [verdachte] er is meer gebeurd als dat ik gedacht had. En toen dacht ik in één seconde: “hij?” het was gewoon een heel raar gesprek. Hij zei dat ik altijd bij hem kwam en dat ik altijd maar om hulp vroeg. Hij zei ook dat hij ons niet meer kon helpen.
(…) als [slachtoffer] naar het toilet ging, en [verdachte] was bij ons, dan ging [verdachte] mee (…) [slachtoffer] en [verdachte] gingen samen douchen (…)
Het proces-verbaal verhoor verdachte van 11 maart 2022, pagina’s 62 tot en met 80, inhoudende de door verdachte [verdachte] afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:
V: Wat deden jullie onder de douche?
A: Gewoon douchen. Soms wasten we elkaar de rug, soms meer.
De ter terechtzitting van 23 augustus 2022 door verdachte afgelegde verklaring, inhoudende:
Het is gebeurd dat ik en [slachtoffer] elkaars ruggen onder de douche wasten en het is ook voorgekomen dat de voorhuid van [slachtoffer] onder de douche niet goed zat en dat ik heb uitgelegd dat [slachtoffer] zijn voorhuid naar achteren moest schuiven.