ECLI:NL:RBOVE:2022:2518

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
283764 KG RK 22/325
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

Op 15 juli 2022 heeft verzoeker, verblijvend in de P.I. Lelystad, een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters E. Venekatte, A.M.G. Ellenbroek en S.K. Huisman van de Rechtbank Overijssel, die belast zijn met de behandeling van zijn strafzaak. Verzoeker vreesde dat deze rechters niet onbevooroordeeld konden oordelen, omdat zij eerder al feitelijke vaststellingen hadden gedaan in vonnissen tegen medeverdachten. De wrakingskamer heeft het verzoek op 22 augustus 2022 behandeld, waarbij de gewraakte rechters niet verschenen. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek ongegrond was, omdat de verzoeker niet tijdig had gewraakt en de beslissingen van de rechters als procesbeslissingen werden beschouwd. De wrakingskamer benadrukte dat de rechters in eerdere vonnissen geen oordeel over verzoeker of zijn medeverdachten hadden geveld en dat de zaak op zijn eigen merites beoordeeld zou worden. De wrakingskamer verklaarde het verzoek ongegrond en stelde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechters. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 6 september 2022.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 283764 KG RK 22/325
beslissing van 6 september 2022
in de zaak van
[verzoeker] ,
verblijvend in de P.I. Lelystad,
verzoeker tot wraking.

1.De procedure

1.1.
Op 15 juli 2022 heeft verzoeker het verzoek tot wraking gedaan van
mrs. E. Venekatte, A.M.G. Ellenbroek en S.K. Huisman,
strafrechters in deze rechtbank en in die hoedanigheid als meervoudige kamer in de zittingsplaats Almelo belast met de behandeling van de zaak waarin verzoeker verdachte is, die is geregistreerd onder parketnummer 08-209565-20.
De (voortgezette) behandeling ter terechtzitting op 15 juli 2022 heeft plaatsgevonden in de extra beveiligde zittingszaal in het Justitieel Complex Schiphol in Badhoevedorp.
Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
Enkele uren na afloop van de zitting heeft de rechtbank van de advocaat van verzoeker het schriftelijk verzoek tot wraking ontvangen.
Na het indienen van het verzoek heeft de advocaat van verzoeker de volgende stukken aan de wrakingskamer gestuurd, die betrekking hebben op of samenhangen met tot de strafzaak tegen verzoeker:
  • het Europees Onderzoeksbevel (EOB) d.d. 10-07-2018;
  • het vonnis van de rechtbank Almelo d.d. 20 december 2019 tegen [naam 1] ;
  • het vonnis van de rechtbank Almelo d.d. 20 december 2019 tegen [naam 2] ;
  • het vonnis van de rechtbank Almelo d.d. 23 april 2020 tegen [naam 3] ;
  • de brief houdende onderzoekswensen namens [verzoeker] van 17 september 2021;
  • de reactie d.d. 28 september 2021 van het Arrondissementsparket Oost Nederland op de onderzoekswensen die Mr. Janssen namens verzoeker heeft gedaan;
  • het proces-verbaal van een regiezitting d.d. 29 september 2021.
1.2.
De rechters hebben schriftelijk gereageerd; zij hebben niet berust in de wraking.
1.3.
Het wrakingsverzoek is behandeld op 22 augustus 2022. De rechters van de wrakingskamer en de griffier waren in Almelo aanwezig, evenals de advocaat van verzoeker mr. S.L.J. Janssen en de officieren van justitie mrs. K.J.L. de Valk en S. Leusink. Verzoeker heeft via een videoverbinding met de
P.I. Lelystad deelgenomen aan de zitting. De advocaat heeft pleitnotities overgelegd.
De gewraakte rechters zijn met kennisgeving niet verschenen.
1.4.
De beslissing is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

Verzoeker is door het OM gedagvaard om terecht te staan voor zijn aandeel in en/of betrokkenheid bij een aantal strafbare feiten. Hij wordt er onder meer van verdacht opdracht te hebben gegeven tot het plegen van strafbare feiten waarvoor [naam 2] en [naam 1] inmiddels zijn veroordeeld.
Verzoeker heeft aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat bij hem de objectief gerechtvaardigde vrees bestaat dat de gewraakte leden van de meervoudige strafkamer in de lopende strafzaak niet meer onbevooroordeeld zijn.
Bij [verzoeker] bestonden al langer zorgen op dit punt, omdat twee van de drie rechters van de zittingscombinatie deel uitmaakten van de meervoudige kamer die in de vonnissen tegen medeverdachten [naam 2] en [naam 1] al feitelijke vaststellingen heeft gedaan over gepleegde strafbare feiten en een standpunt heeft ingenomen over de bruikbaarheid van bepaalde getuigenverklaringen.
In het onderzoek Metaal heeft de voltallige zittingscombinatie vonnissen gewezen en zich uitgelaten over onder meer de werking en bruikbaarheid van bewijs van het programma Ironchat en de rol die verschillende ook in deze zaak relevante personen hebben gespeeld en hoe zij zich tot elkaar verhouden. In het vonnis tegen [naam 3] wordt [verzoeker] genoemd als eigenaar van een bedrijf dat diensten aanbood om versleutelde berichten te sturen.
Juist omdat de zittingscombinatie al eerder heeft geoordeeld over samenhangende zaken is het voor een eerlijk proces van het grootste belang dat het onderzoek volledig open is, dat de zittingscombinatie dit bewaakt, dat zij openstaat voor nieuwe informatie en bewijsmiddelen en dat op grond daarvan eerdere beslissingen kunnen veranderen of worden genuanceerd.
Op de zitting van 15 juli 2022 zijn beslissingen genomen waardoor [verzoeker] niet langer het vertrouwen heeft dat de rechters onbevooroordeeld zijn jegens hem.
Twee zeer beperkte verzoeken van de verdediging om informatie te krijgen van het openbaar ministerie werden afgewezen, terwijl het openbaar ministerie in het omvangrijke dossier alles heeft kunnen toevoegen wat haar relevant lijkt. Bovendien wekt de wijze waarop over de verzoeken is beslist de indruk dat er niet goed naar is gekeken; de motivering is immers niet juist.
Het gaat om de verzoeken om 1. de aangifte door getuige [getuige] jegens medeverdachte [medeverdachte] aan het dossier toe te voegen en 2. om door de officier van justitie geïnformeerd te worden over wat bij de politie bekend is over een bepaalde brandstichting in een auto.
De wijze waarop op de verzoeken is beslist wekt de indruk dat de zittingscombinatie niet openstaat voor nieuwe informatie of argumenten en zich al een oordeel heeft gevormd over wat [verzoeker] ten laste is gelegd.

3.Het standpunt van de meervoudige strafkamer

De meervoudige kamer heeft niet in de wraking berust en voert het volgende aan.
De beslissingen zijn genomen op de zitting op 15 juli 2022 rond tien uur in de ochtend, waarna de zitting is geschorst tot de volgende pro formazitting, van 12 oktober 2022. Een wrakingsverzoek moet terstond worden gedaan. In dit geval heeft de advocaat het verzoek pas na vijf uur ingediend. Dat is te laat en het verzoek is daarom niet-ontvankelijk. Voorts heeft te gelden dat de afwijzing van de onderzoekswensen (welke ook al in een eerder stadium waren afgewezen) een procesbeslissing is en om die reden geen grond voor toewijzing van het wrakingsverzoek.
Ook voor zover het verzoek betrekking heeft op de samenstelling van de meervoudige kamer en de betrokkenheid van de rechters bij eerdere strafzaken, is het te laat en dus
niet-ontvankelijk. Deze punten hadden immers bij het begin van de procedure in juni 2021 al aan de orde kunnen worden gesteld. De vonnissen van [naam 2] en [naam 1] maakten toen ook al deel uit van het dossier.
Ook overigens is er geen grond om uit te gaan van (schijn van) partijdigheid. In geen van de eerdere vonnissen heeft de kamer zich uitgelaten over verzoeker of zijn medeverdachte. De bewijsmiddelen zijn alleen in de andere zaken beoordeeld. Voor een deel gaat het ook om andere ten laste gelegde feiten. De bewijsmiddelen zullen in iedere zaak in de eigen context worden beoordeeld. De kamer staat achter de genomen procesbeslissingen in deze zaak en deze zijn, zeker gezien de impliciete toelichting ter zitting, voldoende gemotiveerd. Er is geen reden om de beslissingen op te vatten als blijk van vooringenomenheid.

4.De ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek

Volgens artikel 513 lid 1 Sv moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, wordt geschorst door de indiening van een wrakingsverzoek en niet pas op een later tijdstip, nadat er mogelijk al verdere proceshandelingen zijn verricht.
De advocaat van verzoeker heeft toegelicht dat hij op 15 juli 2022 na de zitting met zijn client heeft gesproken over hetgeen daar is beslist, en dat toen duidelijk werd dat dit bij verzoeker de indruk had gewekt dat er sprake was van vooringenomenheid. Direct na de zitting moest de advocaat aanwezig zijn bij het horen van een getuige. Pas daarna heeft hij de gelegenheid gehad het wrakingsverzoek met motivering op te stellen en in te dienen.
Gezien bovenstaande toelichting begrijpt de wrakingskamer dat het verzoek zo spoedig mogelijk is ingediend. De conclusie is dat op dit punt is voldaan aan het vereiste om het wrakingsverzoek terstond in te dienen.
Wat betreft de vraag of de wraking – voor zover gericht tegen de samenstelling van de zittingscombinatie - te laat is gedaan, oordeelt de wrakingskamer als volgt.
Als de samenstelling van de kamer een afzonderlijk motief voor wraking zou zijn, was het verzoek inderdaad tardief omdat deze procedure al loopt sinds 2021 en de samenstelling van de kamer al sinds het begin bekend was. De wrakingskamer begrijpt echter dat de samenstelling van de meervoudige kamer geen afzonderlijke grond is, maar een schakel vormt in een keten van gebeurtenissen, en dat de gang van zaken op de zitting van 15 juli 2022 de al eerder ontstane twijfel over de onpartijdigheid van de rechters heeft gevoed. Onder die omstandigheden zal het punt van de samenstelling in samenhang met wat verder is aangevoerd worden beoordeeld door de wrakingskamer.

5.De beoordeling

Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
De beslissing van de meervoudige kamer om de onderzoekswensen van verzoeker niet te honoreren, is een procesbeslissing. Een dergelijke beslissing is op zichzelf onvoldoende grond voor wraking, ook als die beslissing voor een partij negatief uitvalt of anderszins onwelgevallig is. Dat kan anders zijn indien de beslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter partijdig is dan wel tegen verzoekers een vooringenomenheid koestert.
Daar is in dit geval geen sprake van. Daarbij is van belang dat op de bewuste onderzoeksvragen al eerder was beslist en dat er bij het herhaalde verzoek geen nieuwe feiten en omstandigheden van doorslaggevende betekenis zijn aangevoerd die maken dat de genomen beslissingen onbegrijpelijk zijn. Wat betreft aangifte van getuige [getuige] heeft verzoeker zelf ook opgemerkt dat deze persoon slechts figureert in de marges van het dossier. Voor beide verzoeken geldt dat niet is gebleken dat deze van zodanige relevantie zijn dat afwijzing niet anders kan worden uitgelegd dan als een gevolg van vooringenomenheid, laat staan dat uit de genomen beslissingen in het algemeen moet worden geconcludeerd dat de rechtbank al een oordeel heeft gevormd over wat er gebeurd is. Dat de motivering van de beslissingen naar het oordeel van verzoeker summier is kan zo zijn, maar zeker nu het een herhaald verzoek betreft, is de motivering voldoende en geen reden om de twijfelen aan de onpartijdigheid van de betrokken rechters.
Dat de beslissingen zijn genomen door een meervoudige strafkamer van de rechtbank waarvan rechters deel uitmaken, die eerder, als leden van een andere strafkamer van de rechtbank de strafzaak tegen andere verdachten hebben berecht levert – ook in onderlinge samenhang – ook geen zwaarwegende aanwijzing op als hiervoor bedoeld. Het behoort immers tot de normale wettelijk taak van de rechter die heeft te beslissen omtrent de in de artikelen 348 en 350 Sv vermelden vragen, om daarbij slechts te oordelen op de grondslag van hetgeen aan verzoeker in de betreffende zaak is ten laste gelegd, en naar aanleiding van het onderzoek op de terecht zitting dienaangaande, en daarbij hetgeen is beslist in de zaak tegen een andere verdachte buiten beschouwing te laten. Dit kan anders zijn indien bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die een zwaarwegende aanwijzing opleveren om te oordelen dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechters een vooringenomenheid koesteren, objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer is van oordeel dat geen sprake is van dusdanige omstandigheden, en overweegt daartoe als volgt.
In de vonnissen tegen [naam 2] en [naam 1] heeft de meervoudige kamer geoordeeld over de aan deze personen ten laste gelegde feiten. Uit de vonnissen kan wel impliciet worden opgemaakt dat het gedeeltelijk gaat om in opdracht uitgevoerde strafbare feiten, maar de vraag wie dan opdracht zou hebben verstrekt komt in die vonnissen niet aan de orde. Dat er wordt geoordeeld over de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van diverse getuige verklaringen, van getuigen die ook in de zaak tegen verzoeker een rol spelen, betekent niet dat de rechters al een oordeel hebben over de betrouwbaarheid van alles wat die getuigen hebben verklaard of zullen verklaren of over de bruikbaarheid daarvan in de zaak van verzoeker. Ook het feit dat de rechters in de vonnissen er van uitgaan dat er sprake is geweest van een ‘rechtbankje’, zegt niets over hun oordeel over wat in dat kader aan verzoeker wordt tenlastegelegd. Verzoeker heeft op dit punt ook geen concrete voorbeelden genoemd van overwegingen in de bewuste vonnissen die twijfel zaaien over de vraag of men onbevooroordeeld is in zijn zaak.
Het feit dat er al veroordelingen zijn geweest neemt niet weg dat de meervoudige kamer de zaak van verzoeker op zijn eigen merites zal moeten beoordelen.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek zal worden afgewezen.
De beslissing
De wrakingskamer
Verklaart het verzoek ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A. van Holten, U. van Houten en W.M.B. Elferink, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. S. Reesink, en in het openbaar uitgesproken op
6 september 2022.
De griffier
De voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open
(RS(O)