De beslissing van de meervoudige kamer om de onderzoekswensen van verzoeker niet te honoreren, is een procesbeslissing. Een dergelijke beslissing is op zichzelf onvoldoende grond voor wraking, ook als die beslissing voor een partij negatief uitvalt of anderszins onwelgevallig is. Dat kan anders zijn indien de beslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter partijdig is dan wel tegen verzoekers een vooringenomenheid koestert.
Daar is in dit geval geen sprake van. Daarbij is van belang dat op de bewuste onderzoeksvragen al eerder was beslist en dat er bij het herhaalde verzoek geen nieuwe feiten en omstandigheden van doorslaggevende betekenis zijn aangevoerd die maken dat de genomen beslissingen onbegrijpelijk zijn. Wat betreft aangifte van getuige [getuige] heeft verzoeker zelf ook opgemerkt dat deze persoon slechts figureert in de marges van het dossier. Voor beide verzoeken geldt dat niet is gebleken dat deze van zodanige relevantie zijn dat afwijzing niet anders kan worden uitgelegd dan als een gevolg van vooringenomenheid, laat staan dat uit de genomen beslissingen in het algemeen moet worden geconcludeerd dat de rechtbank al een oordeel heeft gevormd over wat er gebeurd is. Dat de motivering van de beslissingen naar het oordeel van verzoeker summier is kan zo zijn, maar zeker nu het een herhaald verzoek betreft, is de motivering voldoende en geen reden om de twijfelen aan de onpartijdigheid van de betrokken rechters.
Dat de beslissingen zijn genomen door een meervoudige strafkamer van de rechtbank waarvan rechters deel uitmaken, die eerder, als leden van een andere strafkamer van de rechtbank de strafzaak tegen andere verdachten hebben berecht levert – ook in onderlinge samenhang – ook geen zwaarwegende aanwijzing op als hiervoor bedoeld. Het behoort immers tot de normale wettelijk taak van de rechter die heeft te beslissen omtrent de in de artikelen 348 en 350 Sv vermelden vragen, om daarbij slechts te oordelen op de grondslag van hetgeen aan verzoeker in de betreffende zaak is ten laste gelegd, en naar aanleiding van het onderzoek op de terecht zitting dienaangaande, en daarbij hetgeen is beslist in de zaak tegen een andere verdachte buiten beschouwing te laten. Dit kan anders zijn indien bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die een zwaarwegende aanwijzing opleveren om te oordelen dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechters een vooringenomenheid koesteren, objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer is van oordeel dat geen sprake is van dusdanige omstandigheden, en overweegt daartoe als volgt.
In de vonnissen tegen [naam 2] en [naam 1] heeft de meervoudige kamer geoordeeld over de aan deze personen ten laste gelegde feiten. Uit de vonnissen kan wel impliciet worden opgemaakt dat het gedeeltelijk gaat om in opdracht uitgevoerde strafbare feiten, maar de vraag wie dan opdracht zou hebben verstrekt komt in die vonnissen niet aan de orde. Dat er wordt geoordeeld over de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van diverse getuige verklaringen, van getuigen die ook in de zaak tegen verzoeker een rol spelen, betekent niet dat de rechters al een oordeel hebben over de betrouwbaarheid van alles wat die getuigen hebben verklaard of zullen verklaren of over de bruikbaarheid daarvan in de zaak van verzoeker. Ook het feit dat de rechters in de vonnissen er van uitgaan dat er sprake is geweest van een ‘rechtbankje’, zegt niets over hun oordeel over wat in dat kader aan verzoeker wordt tenlastegelegd. Verzoeker heeft op dit punt ook geen concrete voorbeelden genoemd van overwegingen in de bewuste vonnissen die twijfel zaaien over de vraag of men onbevooroordeeld is in zijn zaak.
Het feit dat er al veroordelingen zijn geweest neemt niet weg dat de meervoudige kamer de zaak van verzoeker op zijn eigen merites zal moeten beoordelen.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek zal worden afgewezen.