ECLI:NL:RBOVE:2022:2516

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
C/08/268413 / HA ZA 21-290
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellingsovereenkomst en de gevolgen van wilsgebreken in een civiele procedure

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, staat de geldigheid van een vaststellingsovereenkomst centraal. De eisers, [X] c.s. en Incassobond B.V., vorderen betaling van een bedrag van € 87.920,50 van de gedaagden, [A] c.s., die zich beroepen op wilsgebreken bij de totstandkoming van de overeenkomst. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de overeenkomst onder invloed van bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden is gesloten. De rechtbank stelt vast dat de overeenkomst van 25 juni 2019 een vaststellingsovereenkomst is, bedoeld om onzekerheid of geschillen te voorkomen. De rechtbank wijst de vordering tot vernietiging van de overeenkomst af, omdat de gedaagden niet hebben aangetoond dat er sprake was van wilsgebreken. De rechtbank komt tot de conclusie dat de gedaagden nog een bedrag van € 9.807,79 aan de eisers moeten betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering van de eisers tot betaling van beslagkosten wordt afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd is. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/268413 / HA ZA 21-290
Vonnis van 31 augustus 2022
in de zaak van

1.[X] ,

wonende in [woonplaats] (Duitsland) ,
2. de op 23 september 2021 ontbonden besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INCASSOBOND B.V.,
voorheen gevestigd en kantoorhoudende in Doetinchem,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat: mr. S.K. Tuithof,
tegen

1.[A] ,

2.
[B],
allebei wonende in [woonplaats] ,
3.
[C],
4.
[D],
allebei wonende in [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat: mr. J.G. Schnoor.
Partijen zullen hierna [X] c.s. (dan wel afzonderlijk [X] en Incassobond) en
[A] c.s. (in beide gevallen in mannelijk enkelvoud) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 21 juli 2021 heeft de rechtbank een mondelinge behandeling bepaald. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte wijziging van eis van [X] c.s. van
10 november 2021 met productie 8 t/m 13,
- de akte van [A] c.s. van 6 december 2021 met producties 1 t/m 11,
- de akte van [A] c.s. van 14 juli 2022 met producties 12 en 13,
- de mondelinge behandeling gehouden op 14 juli 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding

Deze zaak draait om de vraag of [A] c.s. een op 25 juni 2019 met [X] c.s. gesloten overeenkomst moet nakomen en een bedrag van € 87.920,50 met rente en kosten aan [X] c.s. moet betalen. [A] c.s. heeft een tegenvordering ingediend.
Hij wil dat het beslag dat [X] c.s. op zijn woningen heeft gelegd, wordt opgeheven.
De rechtbank oordeelt dat [A] c.s. nog € 9.807,79 aan [X] c.s. moet betalen.
De tegenvordering van [A] c.s. wordt afgewezen. Die beslissing wordt hierna toegelicht. In dat kader zijn de volgende feiten relevant.

3.De feiten

3.1.
De heer [A] en de heer [C] waren voorheen de bestuurders van Focus Milieu B.V. (hierna: Focus), gevestigd in Ridderkerk. Focus hield zich bezig met asbestverwijdering. Mevrouw [B] is de partner van de heer [A] . Mevrouw [D] is de partner van
de heer [C] .
3.2.
[X] was directeur van Incassobond.
3.3.
Begin 2019 had Focus te kampen met financiële problemen. [X] c.s. heeft leningen aan Focus en [A] c.s. verstrekt en regelingen met schuldeisers van Focus getroffen. Dit om te voorkomen dat Focus in staat van faillissement zou worden verklaard.
3.4.
[X] c.s. heeft in dat kader op 3 juni 2019 een overeenkomst met de titel “Vaststellingsovereenkomst” gesloten met Focus en [A] c.s. als wederpartijen. Daarin is onder meer bepaald dat [A] c.s. in privé aansprakelijkheid aanvaarden voor de in de overeenkomst genoemde bedragen.
3.5.
Op 25 juni 2019 hebben partijen wederom een overeenkomst gesloten, waarbij Focus geen partij meer is. In deze overeenkomst, die de titel “Vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 BW” heeft, is onder meer het volgende bepaald:
“(…)
OVERWEGEN:
(…)
d. Schuldeisers hebben ten behoeve van het reduceren van de schuldenlast van (…) Focus (…) meerdere bedragen geleend aan (…) Focus (…) en Schuldenaren;
e. Deze geleende bedragen zijn onder andere in de overeenkomst van geldlening vastgelegd van 3 juni 2019 (…);
f. Partijen wensen de in deze overeenkomst van geldlening van 3 juni 2019 vastgelegde afspraken aan te vullen en waar nodig te herzien in deze vaststellingsovereenkomst (…). De Vaststellingsovereenkomst treedt in de plaats van de overeenkomst van 3 juni 2019 en alle overige overeenkomsten tussen partijen.
g. De partners van de heer [A] en de heer [C] ondertekenen de Vaststellingsovereenkomst als partijen mee en zijn zich bewust van de gevolgen van het ondertekenen van de Vaststellingsovereenkomst.
PARTIJEN STELLEN ALS VOLGT DE VOLGENDE DOOR SCHULDENAREN VERSCHULDIGDE BEDRAGEN VAST:
Schulderkenning
Schuldenaren verklaren hoofdelijk de hierna onder randnummer 1, 2, 3, en 4 aan Schuldeisers verschuldigd te zijn. Het totaalbedrag van de schuld wordt hierna aangeduid als “de Schuld”.
Lening 1 EUR 10.000,--
1.
Schuldeisers hebben op 3 juni 2019 een bedrag van EUR 10.000,-- geleend aan Schuldenaren (….). Het bedrag van EUR 10.000,-- is door schuldeisers geleend tegen een rentepercentage van 5% per dag, welk rentepercentage schuldenaren verschuldigd zijn vanaf 3 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
2.
Op 25 juni bedroeg de door schuldenaren aan schuldeisers verschuldigde rente EUR 21.457,64. Dit betreft de rente over lening 1 en lening 2.
Auto met [kenteken]
3.
Ter afwending van een faillissement van Focus (…), aangevraagd door DLM B.V. hebben schuldeisers een leasecontract afgekocht door de auto met het [kenteken] te kopen van DLM BV. Ten behoeve van deze overname compenseren schuldenaren schuldeisers voor een bedrag van EUR 15.000,-- en EUR 2.000,--. Partijen zijn in de overeenkomst van geldlening van 3 juni 2019 ten behoeve van de terugbetaling van het bedrag van EUR 15.000,-- een betalingsregeling overeengekomen. Met de Vaststellingsovereenkomst komt de betalingsregeling zoals geformuleerd in de overeenkomst van 3 juni 2019 te vervallen. Voorts dienen schuldeisers een bedrag van EUR 3.500,-- ten behoeve van het ontstane waardeverlies van een voertuig.
Facturen
4.
Schuldenaren zijn de volgende facturen aan schuldeisers verschuldigd:
Factuur 2019110522 EUR 1.149,50
Factuur 2019110526 EUR 1.929,95
Factuur 2019110528 EUR 1.694,--
Factuur 2019110531 EUR 1.597,20
Lening 2 EUR 7.500,--
5.
Schuldeisers hebben op 21 juni 2019 een bedrag van EUR 7.500,-- geleend aan Schuldenaren, waarbij Schuldenaren op 3 juni 2019 een bedrag van EUR 7.500,-- hebben geleend van Schuldeisers (…). Het bedrag van EUR 7.500,-- is door schuldeisers geleend tegen een rentepercentage van 5% per dag, welk rentepercentage schuldenaren verschuldigd zijn vanaf 3 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
BEPALINGEN BIJ DE SCHULD
(…)
Aflossing
7.
De Schuld dient uiterlijk 1 december 2019 volledig te zijn betaald door Schuldenaren aan Schuldeisers.
(…)
OVERIGE BEPALINGEN
13. Op de Vaststellingsovereenkomst is Nederlands recht van toepassing.
14. Alle geschillen die voortvloeien uit de Vaststellingsovereenkomst worden voorgelegd aan de bevoegde rechter van de Rechtbank Overijssel, locatie Enschede. (…)”.
3.6.
Focus is op 17 december 2019 in staat van faillissement verklaard.
3.7.
Per brief van 7 mei 2020, ondertekend door de heer [C] , heeft [A] c.s. de overeenkomst van 25 juni 2019 buitengerechtelijk vernietigd.
3.8.
[X] c.s. heeft [A] c.s. op 18 mei 2020 een e-mailbericht gestuurd met de strekking dat hij niet akkoord gaat met vernietiging van de overeenkomst.
3.9.
Op 15 september 2020 heeft de voorzieningenrechter aan [X] c.s. verlof verleend om conservatoir beslag te leggen op de woningen van [A] c.s. [X] c.s. heeft dat vervolgens laten doen en is op 2 oktober 2020 deze bodemprocedure gestart.
3.10.
Op 24 september 2021 is in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven dat Incassobond op 23 september 2021 door de Kamer van Koophandel is ontbonden en dat per 23 september 2021 de liquidatie is beëindigd en Incassobond is uitgeschreven, omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
[X] c.s. vordert, na zijn eis te hebben vermeerderd, – samengevat – om
[A] c.s. bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 87.920,50, vermeerderd met rente en € 3.114,24 aan beslagkosten. Dit met veroordeling van [A] c.s. in de proces- en nakosten, ook vermeerderd met rente.
4.2.
[A] c.s. voert gemotiveerd verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van het geschil.
in reconventie
4.4.
[A] c.s. vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat de door [X] c.s. gelegde beslagen op de woningen van [A] c.s. ten onrechte zijn gelegd en [X] c.s. veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis mee te werken aan opheffing van de beslagen, aan het doorhalen daarvan in de openbare registers en tot betaling van de kosten die daarmee gepaard gaan, op straffe van een dwangsom. Daarnaast vordert [A] c.s. veroordeling van [X] c.s. tot betaling van € 1.200,00 exclusief btw aan kosten van rechtsbijstand. Dit alles met veroordeling van [X] c.s. in de proceskosten.
4.5.
[X] c.s. voert gemotiveerd verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van het geschil.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie met elkaar samenhangen, zal de rechtbank die hierna zoveel mogelijk gezamenlijk bespreken. Voordat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil, dient eerst te worden ingegaan op de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, het toepasselijke recht en de consequentie van het feit dat Incassobond tijdens deze procedure is ontbonden.
Bevoegdheid Nederlandse rechter
5.2.
Omdat [X] in Duitsland woont en de vorderingen daarom een internationaal karakter dragen, moet eerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen. De Nederlandse rechter is op grond van
artikel 25 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012
(EEX-Vo 2012) bevoegd van dit geschil kennis te nemen, omdat partijen in de tussen hen op 25 juni 2019 gesloten overeenkomst een forumkeuze voor de Nederlandse rechter hebben gedaan (zie r.o. 3.5.). In verband met dit forumkeuzebeding heeft de rechtbank Rotterdam zich bij vonnis in het incident van 26 mei 2021 onbevoegd verklaard om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen en de zaak verwezen naar deze rechtbank.
Toepasselijk recht
5.3.
De bepaling van het toepasselijke recht dient plaats te vinden aan de hand van de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I-Vo), omdat de betreffende overeenkomst gesloten is op/na 17 december 2009. Partijen hebben, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van deze Verordening, in de tussen hen op
25 juni 2019 gesloten overeenkomst een expliciete keuze gedaan voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht (zie wederom r.o. 3.5.). Daarom is op de onderhavige vorderingen Nederlands recht van toepassing.
Ten aanzien van (het belang van) Incassobond
5.4.
[A] c.s. stelt zich op het standpunt dat Incassobond per
23 september 2021 is ontbonden en dat zij daarom geen belang meer heeft bij het gevorderde. Volgens [A] c.s. bestaat Incassobond niet meer en kan alleen [X] nog als procespartij worden aangemerkt.
5.5.
De rechtbank volgt [A] c.s. hierin niet. Het klopt dat in het handelsregister is ingeschreven dat Incassobond op 23 september 2021 is ontbonden en dat de liquidatie van Incassobond is beëindigd, omdat er geen bekende baten meer aanwezig zijn. Een dergelijke inschrijving wil echter niet zeggen dat Incassobond is opgehouden te bestaan. Incassobond bestaat voort als zij over een bate blijkt te beschikken
(artikel 2:19 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Daarvan is sprake, aangezien Incassobond voor haar ontbinding een vordering tegen [A] c.s. heeft ingesteld en daarop na haar ontbinding aanspraak is blijven maken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [X] gesteld dat de vorderingen van Incassobond zijn overgedragen aan een andere onderneming, maar die stelling is niet onderbouwd en hieraan is ook geen rechtsgevolg verbonden. De rechtbank neemt dan ook tot uitgangspunt dat Incassobond procespartij is (gebleven) in deze procedure.
De overeenkomst van 25 juni 2019
5.6.
[X] c.s. vordert nakoming van de overeenkomst van 25 juni 2019. Volgens
[X] c.s. is dit een vaststellingsovereenkomst. [A] c.s. stelt zich daarentegen op het standpunt dat het een geldleningsovereenkomst betreft.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat de overeenkomst een vaststellingsovereenkomst is in de zin van artikel 7:900 lid 1 BW. Een vaststellingsovereenkomst is volgens dit artikel een overeenkomst die partijen sluiten om ‘onzekerheid of geschil’ over wat 'tussen hen rechtens geldt' te beëindigen of te voorkomen. Uit de bewoordingen van de overeenkomst van 25 juni 2019 volgt dat partijen deze zijn aangegaan om onzekerheid of geschil over wat tussen hen rechtens geldt te voorkomen. Zo is in de overeenkomst bepaald dat partijen de eerder door hen gemaakte afspraken, die zijn vastgelegd in de overeenkomst van
3 juni 2019, willen aanvullen en waar nodig herzien. Verder zijn in de overeenkomst de verschillende betalingsverplichtingen van [A] c.s. gespecificeerd. Het gaat niet alleen om geldleningen, maar ook om andere verplichtingen. Verder is er een rentevergoeding afgesproken en een datum bepaald waarop uiterlijk aan de verplichtingen moet zijn voldaan. Deze uitleg komt overeen met de uitleg die [X] c.s. tijdens de mondelinge behandeling heeft gegeven, namelijk dat de overeenkomst een overzicht moest geven van verschillende afspraken die partijen hadden gemaakt, zodat daarover zekerheid zou bestaan. Dit is door [A] c.s. niet gemotiveerd betwist.
5.8.
De stelling van [A] c.s., dat een vaststellingsovereenkomst normaal gesproken wordt gesloten om een geschil tussen partijen te beëindigen, en dat van een geschil geen sprake was op 25 juni 2019, gaat niet op. Volgens de bewoordingen van artikel 7:900 lid 1 BW kan een vaststellingsovereenkomst ook worden gesloten om een eventueel geschil te voorkomen.
Het verweer van [A] c.s., dat een kwijtingsbeding ontbreekt, treft evenmin doel. Een vaststellingsovereenkomst hoeft niet noodzakelijkerwijs een kwijtingsbeding te bevatten.
5.9.
Dat er sprake is van een vaststellingsovereenkomst, die gesloten is met het doel om onzekerheid of geschillen te voorkomen, heeft als consequentie dat de rechtbank zich terughoudend zal opstellen in de honorering van het beroep op wilsgebreken door
[A] c.s.
Grond voor vernietiging?
5.10.
[A] c.s. stelt in de eerste plaats dat de overeenkomst van 25 juni 2019 onder invloed van bedreiging, bedrog en misbruik van omstandigheden in de zin van
artikel 3:44 BW tot stand is gekomen. Op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rust op [A] c.s., als de partij die zich op de rechtsgevolgen van bedreiging, bedrog en misbruik van omstandigheden beroept, de stelplicht en de bewijslast van de feiten die daaraan ten grondslag liggen.
5.11.
De stellingen van [A] c.s. komen erop neer dat hij door [X] c.s. onder druk is gezet om de overeenkomst te ondertekenen. Focus zou anders in staat van faillissement worden verklaard, er zou beslag worden gelegd op zijn woningen en deze zouden worden verkocht. [X] c.s. zou [A] c.s. bovendien niet of onjuist hebben geïnformeerd over het feit dat [A] c.s. in beginsel niet persoonlijk aansprakelijk is voor schulden van Focus. [X] c.s. zou hem ook een saneringsplan voor Focus in het vooruitzicht hebben gesteld, terwijl dat niet reëel was, gelet op de schuldenlast van Focus. Door de financiële problemen van Focus, die veel stress opleverden, is
[A] c.s. afhankelijk geraakt van [X] c.s., aldus [A] c.s.
5.12.
De rechtbank gaat aan de stellingen van [A] c.s. voorbij, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd. [A] c.s. heeft slechts een aantal WhatsApp-berichten tussen [X] en [A] overgelegd van 1 maart, 2 juni, 18 juni,
12 juli, 26 juli en 5 oktober 2019 (als productie 13). [X] kondigt daarin aan rechtsmaatregelen te zullen treffen als [A] c.s. hem niet betaalt. Uit deze berichten kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden afgeleid dat [X] c.s.
[A] c.s. onder ontoelaatbare druk heeft gezet om de overeenkomst van
25 juni 2019 te ondertekenen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat die overeenkomst niet op zichzelf stond, maar volgde op die van 3 juni 2019. Er is dus twee keer een overeenkomst aan [A] c.s. voorgelegd, met grotendeels dezelfde inhoud en strekking, en [A] c.s. heeft die tot twee keer toe ondertekend. Dat dat onder druk van [X] c.s. is gebeurd, is onvoldoende gebleken, temeer omdat
[A] op 21 juni 2019, dus vlak voor de ondertekening van de overeenkomst, nog een e-mailbericht naar [X] c.s. heeft gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
“(…) Door jouw inbreng heb ik al een stuk rust en begeleiding gekregen als het gaat om crediteuren. (…) Ik ben er van overtuigd als we doorgaan zoals we nu hebben ingezet dat we er uit gaan komen. (…)”. Dit duidt er niet op dat [X] c.s. [A] c.s. heeft bedreigd of bedrogen dan wel misbruik van omstandigheden heeft gemaakt.
5.13.
[A] c.s. heeft in [X] c.s. kennelijk een oplossing gezien voor de financiële problemen van Focus. Dat [A] c.s. destijds onder druk stond is, onder meer gelet op de gestelde omvang van de schulden van Focus, voorstelbaar. Die druk vond echter haar oorzaak in de financiële problemen van Focus, waardoor schuldeisers van Focus gingen aandringen op betaling van hun vordering. [A] c.s. heeft dat ook als zodanig beaamd tijdens de mondelinge behandeling.
5.14.
[A] c.s. heeft ook een beroep op dwaling gedaan. Op grond van
artikel 6:228 lid 1 BW is een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling onder omstandigheden vernietigbaar. In dit geval zou dat aan de orde kunnen zijn indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van [X] c.s. (sub a) of juist aan het feit dat [X] c.s. [A] c.s. ergens niet over heeft ingelicht (sub b). Ook hier geldt dat de stelplicht en bewijslast rust op [A] c.s., als de partij die zich beroept op vernietiging van de overeenkomst.
5.15.
De rechtbank volgt [A] c.s. niet in zijn stelling dat de door hem gestelde dwaling over zijn aansprakelijkheid voor schulden van Focus, te wijten is aan inlichtingen van [X] c.s. als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub a BW. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [A] c.s. verklaard dat hij, ten tijde van de oprichting van Focus, wist dat Focus als vennootschap een afgescheiden vermogen had en dat hij als bestuurder van Focus in beginsel niet persoonlijk aansprakelijk was voor schulden van Focus. Dat [X] c.s. hem wat dat betreft later op het verkeerde been heeft gezet, is niet gebleken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [A] c.s. juist naar voren gebracht dat hij op dit punt is gaan twijfelen door informatie die hij daarover op internet aantrof.
5.16.
[A] c.s. heeft ook een beroep gedaan op artikel 6:228 lid 1 sub b BW. Daartoe heeft [A] c.s. aangevoerd dat [X] c.s. hem erop had moeten wijzen dat de schuldenlast van Focus dusdanig was, dat beter voor een faillissement gekozen had kunnen worden, dan voor (naar de rechtbank begrijpt) het aangaan van verplichtingen tegenover [X] c.s. Voor een geslaagd beroep op artikel 6:228 lid 1 sub b BW is nodig dat [X] c.s., in verband met wat hij over de dwaling van [A] c.s. wist of behoorde te weten, [A] c.s. had behoren in te lichten. Door [X] c.s. is aangevoerd dat Focus weliswaar een aanzienlijke schuldenlast had, maar ook lucratieve opdrachten had uitstaan. Daaruit hadden volgens [X] c.s. de schulden van Focus ruimschoots betaald kunnen worden. Van een situatie waarin Focus “niet meer te redden was”, was volgens [X] c.s. dan ook geen sprake, zodat [X] c.s. in dat kader ook geen mededelingsplicht heeft geschonden. [A] c.s. heeft dat onvoldoende weersproken. Zijn beroep op dwaling slaagt daarom ook op deze grond niet.
5.17.
De stelling van [A] c.s. dat [X] c.s. (op dezelfde gronden als hiervoor genoemd) geen nakoming van de overeenkomst kan verlangen, omdat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, gaat evenmin op. Ook hier geldt dat [A] c.s. zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd.
5.18.
De rechtbank komt tot de conclusie dat voor vernietiging van de overeenkomst van 25 juni 2019 geen grond is. [A] c.s. heeft daarom de overeenkomst niet rechtsgeldig vernietigd. De overeenkomst is nog van kracht en [A] c.s. dient de verplichtingen die daaruit voortvloeien na te komen. De vordering tot betaling van de leningen, auto en facturen van in totaal € 44.370,65 is toewijsbaar.
5.19.
[A] c.s. heeft nog aangevoerd dat deze posten onduidelijk of onredelijk zouden zijn, dan wel verplichtingen van Focus zouden betreffen. Dat kan hem echter niet baten. Zoals hiervoor is overwogen hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten om onzekerheid of geschillen over deze posten te voorkomen, oftewel om duidelijkheid te scheppen over de verplichtingen [A] c.s. tegenover [X] c.s. Deze posten kunnen in dit stadium dan ook niet meer (inhoudelijk) ter discussie worden gesteld.
Contractuele rente
5.20.
[X] c.s. vordert, naast die hiervoor genoemde posten, € 21.457,64 aan contractuele rente [A] c.s. op grond van het bepaalde in artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst. Uit het betreffende artikel volgt dat dit de rente betreft over de twee leningen die [X] c.s. verstrekt heeft. Het gaat om een lening van € 10.000,00, verstrekt op 3 juni 2019 en een lening van € 7.500,00, verstrekt op 3 dan wel 21 juni 2019 (in artikel 5 van de overeenkomst worden beide data genoemd). Volgens artikel 2 bedroeg de rente over deze leningen op 25 juni 2019 € 21.457,64.
5.21.
[A] c.s. stelt zich op het standpunt dat de rente extreem en onevenredig hoog is en dat het rentebeding nietig is wegens strijd met de goede zeden en/of de openbare orde als bedoeld in artikel 3:40 BW.
5.22.
De rechtbank overweegt dat het partijen in beginsel vrij staat om overeen te komen welke rentevergoeding [A] c.s. over de geleende bedragen verschuldigd zal zijn. Die vrijheid is echter niet onbegrensd. De vergoeding mag niet in strijd zijn met de openbare orde en/of de goede zeden als bedoeld in artikel 3:40 lid 1 BW.
5.23.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [X] c.s. betoogd dat het om risicovolle leningen ging en dat het de bedoeling was dat deze binnen zeer korte tijd zouden worden afgelost. Op zichzelf is een hoge rentevergoeding dan niet ongerechtvaardigd. Hier gaat het echter om een vergoeding van 5%
per dag. Het effect daarvan kan uit artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst worden afgeleid. In nog geen maand tijd bedraagt de verschuldigde rente meer dan het bedrag van de verstrekte leningen bij elkaar opgeteld.
Een dergelijke vergoeding is buitensporig en bovendien maatschappelijk ongewenst.
Dit onderdeel van de overeenkomst is daarmee in strijd met artikel 3:40 lid 1 BW. Gelet op het bepaalde in artikel 3:41 BW is de afspraak met betrekking tot de rente nietig, maar blijft de overeenkomst voor het overige in stand. Het gedeelte van de vordering van [X] c.s. dat betrekking heeft op de contractuele rente wijst de rechtbank af.
Eisvermeerdering door [X] c.s.
5.24.
[X] c.s. heeft zijn eis bij akte van 10 november 2021 met € 22.092,21 vermeerderd. [A] c.s. stelt dat dit gedeelte van de vordering van [X] c.s. moet worden afgewezen. Het zou volgens [A] c.s. mogelijk een vordering op Focus betreffen, maar niet op [A] c.s. De rechtbank is van oordeel dat een grondslag voor deze vordering ontbreekt. Uit de overeenkomst van 25 juni 2019 vloeit geen verplichting voor [A] c.s. voort om dit bedrag aan [X] c.s. te betalen.
Een andere grondslag is door [X] c.s. niet gesteld en daarvan is ook niet gebleken. Uit de door [X] c.s. als productie 11 overgelegde bankafschrijvingen, ter onderbouwing van de eisvermeerdering, blijkt dat sprake is van betalingen van [X] c.s. ten behoeve van Focus. Niet gesteld en ook niet gebleken is dat [A] c.s. zich als schuldenaar hoofdelijk heeft verbonden tot terugbetaling van deze bedragen aan [X] c.s. Het gevorderde bedrag van € 22.092,21 wijst de rechtbank daarom af.
Betalingen door [A] c.s.
5.25.
[A] c.s. stelt tussen 13 juni 2019 en 21 november 2019 € 34.562,86 aan [X] c.s. te hebben betaald, welk bedrag in mindering dient te strekken op de vordering van [X] c.s. [A] c.s. heeft zijn stelling onderbouwd met een betaaloverzicht en bankafschriften (producties 8 en 9 bij de akte van 6 december 2021). [X] c.s. erkent de betreffende bedragen te hebben ontvangen, maar stelt dat die in mindering zijn gebracht op “andere openstaande posten” dan de posten genoemd in de overeenkomst van 25 juni 2019.
Aangezien [X] c.s. in het geheel geen inzicht heeft verschaft in deze “andere openstaande posten” en de wijze waarop ontvangen betalingen van [A] c.s. zijn verwerkt, gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij. Dat geldt ook voor de stelling van [X] c.s. dat de betalingen die zijn gedaan voor 25 juni 2019 buiten beschouwing moeten worden gelaten, omdat de overeenkomst op die dag is gesloten en toen de schuldenlast van
[A] c.s. is vastgesteld. Uit de overeenkomst van 25 juni 2019 volgt dat op
3 juni 2019 al een lening aan [A] c.s. is verstrekt van € 10.000,00. [X] c.s. heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat het de bedoeling was dat deze lening binnen zeer korte tijd zou worden afgelost (zie ook r.o. 5.23.). Niet valt in te zien waarom de deelbetalingen van 13 en 18 juni 2019 dan niet in mindering zouden kunnen strekken op deze lening, temeer omdat [X] c.s. niet inzichtelijk heeft gemaakt waarop deze betalingen dan wel in mindering zijn gebracht. De betalingsverplichting van [A] c.s. zal dan ook met € 34.562,86 worden verminderd.
Tussenconclusie
5.26.
Van het door [X] c.s. gevorderde bedrag van € 87.920,50 wijst de rechtbank
€ 44.370,65 toe en € 43.549,85 (€ 21.457,64 + € 22.092,21) af. [A] c.s. heeft reeds € 34.562,86 aan [X] c.s. betaald. Dat bedrag strekt in mindering op het bedrag van
€ 44.370,65. De rechtbank wijst daarom toe een bedrag van € 9.807,79. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen zoals gevorderd op grond van het bepaalde in
artikel 6:119 BW. [X] c.s. heeft onweersproken gesteld dat [A] c.s. in betalingsverzuim is geraakt.
Beslagkosten
5.27.
[X] c.s. vordert [A] c.s. te veroordelen tot betaling van de beslagkosten van € 3.114,24. Deze vordering zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. [X] c.s. heeft de beslagstukken niet volledig in het geding gebracht. Alleen het verlofrekest is overgelegd, maar de andere beslagstukken (beslag- en overbetekeningsexploten) ontbreken.
De vorderingen van [A] c.s.
5.28.
Omdat de vordering van [X] c.s. gedeeltelijk wordt toegewezen, is er geen grond voor opheffing van de door [X] c.s. gelegde beslagen. De vorderingen van
[A] c.s. die daar betrekking op hebben, worden afgewezen. De vordering tot betaling van kosten van rechtsbijstand wordt ook afgewezen. Volgens [X] c.s. vallen deze kosten onder de bepalingen die betrekking hebben op de proceskosten. [A] c.s. heeft dat niet weersproken. Bovendien heeft hij zijn vordering op geen enkele wijze onderbouwd.
Bewijsaanbiedingen
5.29.
Partijen hebben geen (voldoende concrete) feiten gesteld die, indien bewezen, tot een andere uitkomst kunnen leiden. Aan hun bewijsaanbiedingen gaat de rechtbank daarom voorbij.
Proceskosten
5.30.
Hoewel de vordering van [X] c.s. gedeeltelijk wordt toegewezen, wordt het overgrote deel daarvan afgewezen. De vorderingen in reconventie van [A] c.s. worden volledig afgewezen. Resumerend zijn partijen over en weer op een of meer punten in het ongelijk gesteld. Daarom zullen de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie, worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [A] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [X] c.s. te betalen een bedrag van € 9.807,79 (negenduizend achthonderd en zeven euro en negenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 2 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.5.
wijst de vorderingen van [A] c.s. af,
6.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Miltenburg en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2022.