ECLI:NL:RBOVE:2022:2469

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
C/08/284363 / KG ZA 22-169 en 10042705 CV EXPL 22-1823
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming huurwoning wegens huurachterstand en verbod vloerverwijdering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 24 augustus 2022 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een huurwoning. De eiser, wonende te [woonplaats], heeft de ontruiming gevorderd van de woning die door [gedaagde sub 3] c.s. wordt gehuurd, vanwege een huurachterstand van € 5.204,51. De huurovereenkomst was opgezegd op 12 mei 2022, en de gedaagden waren in faillissement verklaard. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van een ernstige tekortkoming aan de zijde van de gedaagden, waardoor de ontruiming gerechtvaardigd is. De ontruimingstermijn is vastgesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis.

Daarnaast heeft de eiser een verbod gevorderd om de vloer in de woning te verwijderen. De voorzieningenrechter heeft deze vordering afgewezen, omdat de vloer al door de gedaagden was verwijderd en er geen bewijs was dat de vloer nog aanwezig was. De rechter heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, aangezien beide partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer : C/08/284363 / KG ZA 22-169 en 10042705 CV EXPL 22-1823
Vonnis in kort geding van 24 augustus 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
advocaat: mr. L. Holtrop te Almelo,
tegen

1.MR. SEBASTIAAN MASSELINK Q.Q.,

advocaat te Almelo, handelend in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
Partijen worden hierna [eiser] , Masselink, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , dan wel [gedaagde sub 3] c.s. ( [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] gezamenlijk) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Ter zitting van 10 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank, locatie Almelo, afdeling handel, de zaak, bekend onder nummer C/08/284363 / KG ZA 22-169, in de stand waarin deze zich bevond, ambtshalve verwezen naar de voorzieningenrechter in kantonzaken. De zaak zal daar zijn vervolg krijgen onder nummer: 10042705 CV EXPL 22-1823.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in kort geding van 2 augustus 2022 inclusief producties,
  • de overgelegde productie 1 (faillissementsverslag) van 10 augustus 2022 van de zijde van Masselink,
  • de mondelinge behandeling van 10 augustus 2022. [eiser] is verschenen, bijgestaan door mr. Holtrop. Namens de heer Masselink is mr. A.G. Baan verschenen. Daarnaast is [gedaagde sub 2] verschenen, ook namens [gedaagde sub 3] .
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 3] c.s. huurt van [eiser] vanaf 1 april 2019 een woning aan [het adres] te [woonplaats] (hierna te noemen: het gehuurde). Het gehuurde betreft een vrijstaande boerderij.
2.2.
[gedaagde sub 3] c.s. is op 11 mei 2022 failliet verklaard. In het faillissement van [gedaagde sub 3] c.s. is mr. Masselink tot curator benoemd.
2.3.
[eiser] heeft de huurovereenkomst van het gehuurde op 12 mei 2022 opgezegd op grond van artikel 39 Faillissementswet.
2.4.
Op 22 juni 2022 heeft de voorinspectie van het gehuurde plaatsgevonden, waarvan een proces-verbaal van constatering is opgesteld door de deurwaarder.
2.5.
[gedaagde sub 3] c.s. heeft het gehuurde tot op heden niet verlaten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis in kort geding:
I. voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
II. [gedaagde sub 3] c.s. te veroordelen om op de kortst mogelijke termijn na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, de woning te [woonplaats] aan [het adres] , met al de daarin aanwezige personen en zaken te verlaten alsmede te ontruimen en ontruimd te houden en de woning onder afgifte van alle sleutels ter vrije beschikking van eiser te stellen, alsmede;
III. te bepalen dat voornoemde veroordeling tot ontruiming tot één jaar na de dag waartegen deze ontruiming is bevolen ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die ten tijde van de tenuitvoerlegging zich in het pand bevindt of daar binnen treedt en telkens wanneer zich dat voordoet, alsmede;
IV. Masselink te veroordelen de onder sub II gevorderde ontruiming te gehengen en gedogen, alsmede;
V. Masselink en [gedaagde sub 3] c.s. hoofdelijk te verbieden de vloer in de woonkamer te verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Masselink en [gedaagde sub 3] c.s. met voldoening van deze veroordeling in gebreke blijven, met een maximum van € 50.000,00 alsmede;
VI. Masselink en [gedaagde sub 3] c.s. te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder begrepen salaris gemachtigde, zomede met veroordeling van gedaagde in de wettelijke rente over de uit te spreken kostenveroordeling, indien en voor zover betaling van de proceskostenveroordeling niet binnen twee dagen na betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden en voorts gedaagde te veroordelen tot betaling van de nakosten en deze nakosten daarbij te begroten op € 100,00 in geval van afdoening zonder betekening van het vonnis of € 182,00 in geval van afdoening na betekening van het vonnis, indien en voor zover gedaagde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en het vonnis om die reden is betekend, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening zijn betaald en gedaagde aldus in verzuim is, gedaagde daarover de wettelijke rente is verschuldigd tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de huurovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd en dat [gedaagde sub 3] c.s. het gehuurde op 12 augustus 2022 moest hebben ontruimd en verlaten. Vanaf de datum van het faillissement betaalt [gedaagde sub 3] c.s. geen huur meer en de huurachterstand bedraagt inmiddels € 5.204,51. [gedaagde sub 3] c.s. schiet hierdoor tekort in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst. Het feit dat er een huurachterstand is van meer dan drie maanden rechtvaardigt een ontruiming van het gehuurde op de kortst mogelijke termijn. Nu [gedaagde sub 3] c.s. bij voorbaat aangeeft het gehuurde niet op 12 augustus 2022 te zullen verlaten heeft [eiser] recht en belang om in deze spoedeisende aangelegenheid een voorziening bij voorraad te krijgen.
3.3.
Masselink en [gedaagde sub 3] c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de dagvaarding zijn de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht genomen.
Vermeerdering van eis
4.2.
Van de zijde van [eiser] is op 8 augustus 2022 een vermeerdering van eis met twee aanvullende producties in het geding gebracht. Van de zijde van Masselink wordt bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis, omdat de vermeerdering van eis ook direct bij dagvaarding kon worden ingediend en Masselink onvoldoende tijd heeft gehad om zich hierop voor te bereiden.
4.3.
Op grond van artikel 130 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is de eiser bevoegd zijn eis te vermeerderen zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. De rechter kan een verandering of vermeerdering van eis buiten beschouwing laten indien deze in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vermeerdering van eis in strijd is met de goede procesorde, aangezien deze eisvermeerdering in dit geval in een te laat stadium is ingediend. [eiser] had al toestemming gekregen om op verkorte termijn te dagvaarden, zodat Masselink minimale voorbereidingstijd had, nota bene in het vakantieseizoen. De vordering waarmee [eiser] van eis wil vermeerderen was toen al bij [eiser] bekend. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vordering met betrekking tot de huurachterstand ook al bij de dagvaarding had kunnen worden ingesteld. Ten overvloede heeft hierbij nog te gelden dat [eiser] op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat deze vordering waarmee hij van eis wil vermeerderen een spoedeisend karakter heeft. De vermeerdering van eis zal dan ook buiten beschouwing worden gelaten.
Ontruiming
4.4.
In deze zaak dient in de eerste plaats te worden beoordeeld of er sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde sub 3] c.s. die een ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. Bij toewijzing van een vordering tot een zeer ingrijpende en meestal onomkeerbare maatregel als ontruiming in kort geding dient terughoudendheid te worden betracht, gelet op de waarborgen waarmee de wet de rechten van huurders van woonruimte omkleedt. Voor toewijzing van een dergelijke vordering zal dan ook slechts plaats zijn indien deze vooruit loopt op een vonnis in een bodemprocedure waarbij met grote mate van waarschijnlijkheid eveneens de ontruiming zal worden bevolen, terwijl bovendien sprake moet zijn van een zodanig ernstige tekortkoming en van een zodanig spoedeisend belang dat de beslissing in de bodemzaak niet kan worden afgewacht.
4.5.
Het vereiste spoedeisend belang, is gelet op de aard van de vorderingen en het daaromtrent door [eiser] gestelde, aanwezig. Dit betekent dat de vorderingen van [eiser] inhoudelijk kunnen worden behandeld.
4.6.
Gelet op de hoogte van de huurachterstand van € 5.204,51 is het zeer waarschijnlijk dat in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter acht het daarom gerechtvaardigd om hierop vooruit te lopen door de vordering tot ontruiming van het gehuurde toe te wijzen. De ontruimingstermijn wordt bepaald op 14 dagen na betekening van dit vonnis. Masselink heeft geen verweer gevoerd tegen de ontruiming en [gedaagde sub 3] c.s. heeft ter zitting laten weten het gehuurde binnen twee weken te kunnen ontruimen. Bovendien heeft [gedaagde sub 3] c.s. ook niet betwist dat [eiser] de huurovereenkomst op 12 mei 2022 rechtsgeldig heeft opgezegd en dat [gedaagde sub 3] c.s. het gehuurde op 12 augustus 2022 moest hebben verlaten.
Het gevorderde verbod om de vloer te verwijderen
4.7.
Wat betreft de vordering om Masselink en [gedaagde sub 3] c.s. hoofdelijk te verbieden de vloer in de woonkamer te verwijderen oordeelt de voorzieningenrechter als volgt. [gedaagde sub 3] c.s. heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat de laminaatvloer die in het gehuurde lag al door [gedaagde sub 3] c.s. is verwijderd. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat een verbod om de vloer te verwijderen, zoals door [eiser] wordt gevorderd, niet meer kan worden uitgesproken. Van de zijde van [eiser] is ter zitting naar voren gebracht dat de vordering nog wel kan worden toegekend, omdat niet is aangetoond dat de vloer daadwerkelijk uit het gehuurde is verwijderd. De voorzieningenrechter gaat aan dit standpunt voorbij.
Indien de vloer nog wel aanwezig zou zijn geweest in het gehuurde, dan zou de vordering naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet toewijsbaar zijn. De voorzieningenrechter gaat er immers vanuit dat wat is vermeld in het proces-verbaal van constatering, opgemaakt door de deurwaarder, juist is. In het proces-verbaal van constatering staat dat de huurder de laminaatvloer zal verwijderen, maar de plinten zal laten zitten om beschadigingen aan de muren te voorkomen. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat [eiser] , die toen aanwezig was, hiertegen protest heeft aangetekend. De vordering om Masselink en [gedaagde sub 3] c.s. hoofdelijk te verbieden de vloer in de woonkamer te verwijderen wordt dan ook afgewezen.
4.8.
De voorzieningenrechter acht het redelijk om de proceskosten tussen partijen te compenseren, aangezien partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 3] c.s. om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, de woning te [woonplaats] aan [het adres] , met al de daarin aanwezige personen en zaken te verlaten alsmede te ontruimen en ontruimd te houden en de woning onder afgifte van alle sleutels ter vrije beschikking van [eiser] te stellen;
5.2.
bepaalt dat voornoemde veroordeling tot ontruiming tot één jaar na de dag waartegen deze ontruiming is bevolen ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die ten tijde van de tenuitvoerlegging zich in de woning bevindt of daar binnen treedt en telkens wanneer zich dat voordoet;
5.3.
veroordeelt Masselink de onder sub II gevorderde ontruiming te gehengen en gedogen;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Louter en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2022. (ef)