Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
V.O.F. Café-Restaurant [naam VOF] , uit [plaats] , eiseres
Inleiding
Overwegingen
NOW-2 van € 44.493 toegekend, waarvan € 35.596 als voorschot is uitbetaald. Dit bedrag is een tegemoetkoming in de loonkosten op basis van het verwachte omzetverlies over de periode juni, juli, augustus en september 2020 en berekend op basis van de loonsom in het aangiftetijdvak maart 2020.
Dit besluit heeft verweerder bij het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen recht heeft op de definitieve tegemoetkoming NOW-2, omdat niet aan de voorwaarden is voldaan. Het subsidiebedrag is terecht lager vastgesteld en de berekening van de definitieve vaststelling is juist. Het voorschotbedrag van € 35.596,- moet eiseres daarom terugbetalen. Eiseres heeft op 29 september 2020 een ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische redenen ingediend. Om te voorkomen dat deze ontslagaanvraag invloed zou hebben op de tegemoetkoming NOW-2 had deze binnen vijf werkdagen, dus uiterlijk op 6 oktober 2020, ingetrokken moeten worden. Dat is niet gebeurd. De ontslagaanvraag is op 21 oktober 2020 ingetrokken en dat is te laat. Het niet nakomen van deze verplichting heeft volgens verweerder gevolgen voor de hoogte van de subsidie. Het feit dat de ontslagaanvraag niet compleet was maakt volgens verweerder voor de beoordeling niet uit.
Eiseres betwist dat er een verzoek om toestemming is gedaan om de arbeidsovereenkomsten van zes werknemers op te zeggen op grond van artikel 7:669 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens eiseres is met de op 29 september 2020 ingediende ontslagaanvraag geen sprake van een volledige/definitieve aanvraag maar van een voorlopige ontslagaanvraag, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden, zoals gesteld in de artikelen 4.1 en 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres stelt dat pas met het indienen van de formulieren ‘ontslagvergunning A wegens bedrijfseconomische redenen’ (A-formulier), ‘ontslagvergunning B wegens bedrijfseconomische redenen’ (B-formulier) en ‘ontslagvergunning C wegens bedrijfseconomische redenen’ (C-formulier) sprake is van een definitieve ontslagaanvraag. In dit geval is alleen het A-formulier naar verweerder verzonden en het B en C-formulier niet. Daarom zijn niet alle gegevens en bescheiden verstrekt die voor de beslissing nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar het Besluit verplicht gebruik ontslagaanvraagformulieren UWV en de Uitvoeringsregels Ontslagprocedure van het UWV, waarin in onderdeel 2.3.1. uitdrukkelijk wordt gesproken van een voorlopige ontslagaanvraag en niet over een ontslagaanvraag, indien slechts het A- formulier naar verweerder is verzonden samen met het verzoek om uitstel voor het voeren van onderhandelingen met de werknemers over het beëindigen van het dienstverband met wederzijds goedvinden. Dat de aanvraag niet binnen vijf werkdagen is ingetrokken maakt dit volgens eiseres niet anders.
Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat voor zover er wel sprake is van een ontslagaanvraag, deze niet is doorgezet. In de periode dat de omzet is teruggevallen, zijn alle werknemers in dienst gehouden en is het loon netjes aan de werknemers uitbetaald. Toch is de subsidie ingetrokken. Dit is in strijd met het doel en strekking van de regel en voelt als een strafmaatregel.
Na het eindigen van de veertien dagen uitstel voor het voeren van onderhandelingen zijn drie situaties denkbaar:
1. De werkgever heeft UWV niets laten weten. In dat geval wordt de intrekking van de ontslagaanvraag definitief. UWV zal de aanvraag terzijde leggen;
3. De werkgever heeft UWV meegedeeld dat er geen beëindigingsovereenkomst is gesloten en dat hij de ontslagprocedure wil voortzetten. De werkgever moet dan de ontslagaanvraag aanvullen en inhoudelijk motiveren door indiening van de aanvraagformulieren deel B en C.’
Deze beroepsgrond slaagt en de rechtbank legt hieronder uit waarom.
De rechtbank is van oordeel dat in deze situatie niet kan worden gesproken van een volwaardige en als definitief bedoelde aanvraag in de zin van artikel 1:3, lid 3 en artikel 4.2 van de Awb. Vast staat dat eiseres alleen het hiervoor genoemde, en van de gedingstukken deel uitmakende A-formulier op 29 september 2020 heeft ingevuld en naar verweerder heeft verzonden. Verweerder heeft dit formulier op dezelfde datum ontvangen. Eiseres heeft op de in het A-formulier gestelde vraag “
Wilt u na het indienen van de ontslagaanvraag met de werknemer(s) onderhandelen over een beëindigingsovereenkomst ?” ‘ja’ ingevuld. Op de vraag “
Wilt u direct 14 dagen uitstel voor onderhandelingen aanvragen?’ is ook ‘ja’ ingevuld. Uit de door verweerder gehanteerde Uitvoeringsregels volgt dat deze aanvraag daarmee door het UWV als voorlopig wordt aangemerkt. Uit de Uitvoeringsregels volgt ook dat het verzoek om ontslagvergunning geen vervolg krijgt als de aanvrager niet binnen de gestelde termijn van veertien dagen expliciet aan verweerder te kennen heeft gegeven dat de procedure wordt voorgezet. In dat geval wordt de intrekking van de ontslagaanvraag definitief en zal verweerder de ontslagaanvraag terzijde leggen.
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet binnen veertien dagen na het opsturen van
A-formulier heeft aangegeven dat de ontslagprocedure wordt voorgezet. Hiermee is de aanvraag dus van rechtswege komen te vervallen (situatie 1, zoals genoemd in overweging 3.2). Dat dit in de Uitvoeringsregels van het UWV is ingekleed als een intrekking van de ontslagaanvraag op voorhand als door de aanvrager binnen de gestelde termijn niet wordt verklaard de procedure voort te willen zetten, maakt het voorgaande niet anders. Gelet hierop is van een verzoek om toestemming om de arbeidsovereenkomst van één of meer werknemers op te zeggen op grond van artikel 7:669, lid 3, onderdeel a van het BW dan ook geen sprake.
Het beroep van eiseres slaagt reeds hierom. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden. Daarbij krijgt eiseres ook een vergoeding voor de door haar gemaakte proceskosten. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- bij een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 1.518,-.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
mr.H.J. Knol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op