ECLI:NL:RBOVE:2022:2435

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
ak_22 _ 190
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke beoordeling van een PAS-melding en de rechtsgevolgen van een bestuurlijk rechtsoordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de rechtsgeldigheid van een bestuurlijk rechtsoordeel dat verweerder op 1 juli 2021 heeft afgegeven. Dit rechtsoordeel betrof de vraag of belanghebbende, een melkveehouderij, een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) nodig had voor haar bedrijfsvoering, na een melding op grond van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in 2015. Verweerder concludeerde dat de bedrijfsvoering conform de PAS-melding was en dat er geen vergunning nodig was. Eisers, waaronder de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en de Vereniging Leefmilieu, maakten bezwaar tegen deze conclusie, maar dit bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank oordeelde dat de brief van 1 juli 2021 geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was, omdat deze geen rechtsgevolg had en geen wijziging in de rechtspositie van belanghebbende teweegbracht. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat een bestuurlijk rechtsoordeel geen besluit is, tenzij in uitzonderlijke situaties. De rechtbank concludeerde dat het indienen van een handhavingsverzoek bij verweerder en het afwachten van een besluit omtrent handhaving voor eisers niet als een onevenredig bezwarende weg kon worden aangemerkt.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/190

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., gevestigd te Nijmegen, en
Vereniging Leefmilieu, gevestigd te Nijmegen,
eisers,
gemachtigde: mr. V. Wösten,
en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verweerder,

gemachtigden: mr. H.J.M. Besselink en mr. S.J. van Winzum.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende], gevestigd te [plaats] , hierna te noemen: belanghebbende,
gemachtigde: ing. R.B.M. Aagten.

Procesverloop

Bij brief van 1 juli 2021 (het bestuurlijk rechtsoordeel) heeft verweerder aan belanghebbende meegedeeld dat zij geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) nodig heeft voor het in werking hebben van haar melkveehouderij aan de [adres] in [plaats] .
Bij besluit van 14 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is, samen met de beroepen met zaaknummer ZWO 20/951, ZWO 20/952 en ZWO 20/955, op 3 juni 2022 ter zitting behandeld. Namens eisers is verschenen hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G. Knuttel en
ing. J.G.M. van ’t Erve, bijgestaan door mr. S.J. van Winzum. Namens belanghebbende was haar gemachtigde aanwezig.

Overwegingen

Aanleiding
1.1
Op 27 juli 2015 heeft belanghebbende een melding op grond van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) gedaan voor het uitbreiden van haar melkveehouderij aan de [adres] in [plaats] .
1.2
Na de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2019:1604, komt aan PAS-meldingen geen betekenis (meer) toe. Verweerder heeft daarom, onder meer op basis van door belanghebbende verstrekte gegevens, in het kader van het legalisatietraject voor PAS-meldingen beoordeeld of belanghebbende voor haar rundveehouderij thans een vergunning op grond van de Wnb nodig heeft.
Het bestuurlijk rechtsoordeel
2. In de brief van 1 juli 2021 heeft verweerder vastgesteld dat het bedrijf van belanghebbende in werking is conform de melding die zij op grond van het PAS heeft gedaan. Daarnaast heeft verweerder in de brief van 1 juli 2021, kort samengevat, geconcludeerd dat het project dat belanghebbende op grond van het PAS heeft gemeld ten opzichte van de referentiesituatie niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Daardoor is volgens verweerder op grond van objectieve gegevens uitgesloten dat de situatie uit de PAS-melding uit 2015 significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied heeft.
Op basis hiervan heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat voor de gemelde situatie geen vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is vereist.
In de brief van 1 juli 2021 heeft verweerder gesteld dat de daarin opgenomen beslissing geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, maar een bestuurlijk rechtsoordeel.
Het bestreden besluit
3. Omdat verweerder van mening is dat de brief van 1 juli 2021 geen besluit in de zin van de Awb is, heeft hij in het bestreden besluit het daartegen door eisers gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft verweerder toegelicht dat hij van mening is dat de mededeling die in de brief van 1 juli is gedaan, is bedoeld om duidelijkheid te geven over de vergunningplichtigheid van het door belanghebbende gemelde project, maar dat die mededeling geen rechtsgevolg heeft.
Beoordeling van het beroep
4.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de brief van 1 juli 2021 geen besluit is als bedoeld in de Awb en dat verweerder het daartegen gemaakte bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank motiveert dit als volgt.
4.2
Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de mededeling in de brief van 1 juli 2021 geen publiekrechtelijke rechtshandeling is, omdat die mededeling geen rechtsgevolg heeft. De mededeling in de brief van 1 juli 2021 brengt geen wijziging in de rechtspositie van belanghebbende (of eisers). Die rechtspositie vloeit in dit geval namelijk rechtstreeks voort uit de Wnb en is niet het gevolg van de mededeling van verweerder.
4.4
In de uitspraak van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1356, overweegt de Afdeling dat degene die informatie wenst over de vraag of een (voorgenomen) handeling in strijd is met de wet of met andere regelgeving, om informatie kan vragen bij het bestuursorgaan.
De informatie die het bestuursorgaan geeft, kan inhouden dat de (voorgenomen) handeling in strijd is met de wet of met andere regelgeving. Een dergelijk bestuurlijk rechtsoordeel over de uitleg of de gevolgen van rechtsregels is ook geen besluit. Slechts in uitzonderlijke situaties wordt een bestuurlijk rechtsoordeel omwille van de rechtsbescherming met een besluit gelijkgesteld. De algemene lijn in de jurisprudentie is dat het indienen van een verzoek om een vergunning of het afwachten van een besluit omtrent handhaving niet als een onevenredig bezwarende weg kan worden aangemerkt om een voor beroep bij de bestuursrechter vatbaar besluit te krijgen. Zie rechtsoverweging 16 van de genoemde uitspraak.
4.5
Ook voor dit geval geldt naar het oordeel van de rechtbank dat het indienen van een handhavingsverzoek bij verweerder en het afwachten van een besluit omtrent handhaving voor eisers niet kan worden aangemerkt als een onevenredig bezwarende weg voor het krijgen van een appellabel besluit over de vraag of voor het bedrijf van belanghebbende een Wnb-vergunning is vereist. Overigens hebben eisers in dit geval ook daadwerkelijk een handhavingsverzoek ingediend en heeft verweerder inmiddels meerdere opeenvolgende appellabele besluiten genomen omtrent handhavend optreden tegen belanghebbende. Daarover gaat de procedure met zaaknummer ZWO 20/952.
4.6
Eisers hebben gesteld dat tegen verweerders conclusie, dat voor het bedrijf van belanghebbende geen Wnb-vergunning is vereist, geen rechtsmiddelen openstaan en dat daardoor lacunes in de rechtsbescherming ontstaan. Reeds uit de omstandigheid dat eisers die conclusie in de procedure met zaaknummer ZWO 20/952 inhoudelijk hebben kunnen aanvechten, volgt dat die stelling onjuist is.
4.7
Eisers hebben in beroep verder aangevoerd dat de provincie bij het bestuurlijk rechtsoordeel een persbericht heeft gepubliceerd, waarin expliciet is verklaard dat een PAS-melder is gelegaliseerd. Wat hier verder ook van zij, dit maakt niet dat de brief van 1 juli 2021 rechtsgevolg heeft, omdat die brief op zichzelf bezien nog steeds geen wijziging in de rechtspositie van belanghebbende teweegbrengt.
4.8
Ook volgt de rechtbank eisers niet in hun stelling dat het bestuurlijk rechtsoordeel feitelijk niet meer kan worden onderscheiden van wat inmiddels een ‘positieve weigering’ heet. Aan zo’n positieve weigering ligt namelijk steeds een aanvraag voor een Wnb-vergunning ten grondslag en daarvan is in dit geval geen sprake. In dit geval heeft verweerder ambtshalve in het kader van de legalisering van PAS-meldingen onderzoek gedaan naar de vraag of voor het bedrijf van belanghebbende een Wnb-vergunning is vereist. In dat kader heeft verweerder weliswaar stukken en informatie bij belanghebbende opgevraagd, maar belanghebbende heeft geen aanvraag voor een Wnb-vergunning ingediend.
Omdat in dit geval geen sprake is van de afwijzing van een aanvraag, kan de brief van 1 juli 2021 ook niet worden aangemerkt als een beschikking als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, van de Awb.
4.9
De conclusie van het voorgaande is dat de rechtbank van oordeel is dat de brief van
1 juli 2021 geen besluit in de zin van de Awb is, zodat daartegen geen bezwaar kan worden gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.1
Wat eisers in het onderhavige beroep inhoudelijk hebben aangevoerd tegen de conclusie van verweerder dat voor de bedrijfsvoering van belanghebbende geen Wnb-vergunning is vereist, laat de rechtbank buiten beschouwing. Die gronden zijn niet relevant voor de beantwoording van de vraag of de brief van 1 juli 2021 een besluit in de zin van de Awb is.
Conclusie
5.1
Het beroep is ongegrond.
5.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, voorzitter, en mr. E. Hoekstra en
mr. B.A.J. Haagen, leden, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.