ECLI:NL:RBOVE:2022:2398

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
9819472 \ CV EXPL 22-1350
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.J.S. Groeneveld - Koekkoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering borgsom bij huurovereenkomst en bewijsvoering van staat van de woning

In deze zaak vordert eiser, die een woning heeft gehuurd van gedaagde, de terugbetaling van een borgsom van € 425,00. Gedaagde weigert deze terugbetaling, stellende dat de woning niet in de oorspronkelijke staat is opgeleverd. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde de borgsom moet terugbetalen, omdat er geen aanvangsstaat is opgemaakt en gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de woning in een slechtere staat verkeerde bij het einde van de huurovereenkomst. De kantonrechter wijst erop dat het aan de verhuurder is om te bewijzen dat er schade is, wat in dit geval niet is gebeurd. Gedaagde heeft geen bewijsstukken overgelegd die zijn stellingen onderbouwen, zoals facturen of foto's van de staat van de woning bij aanvang van de huur. Bovendien heeft gedaagde eiser niet de kans gegeven om de woning in de veronderstelde juiste staat op te leveren. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe en veroordeelt gedaagde tot betaling van de borgsom, wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9819472 \ CV EXPL 22-1350
Vonnis van 16 augustus 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
procederend in persoon,
(gemachtigde mr. M. Leung (Incassocenter B.V.) heeft zich onttrokken bij bericht van 1 juli 2022),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 mei 2022, waarin is bepaald dat een mondelinge behandeling zou worden gehouden;
- de mondelinge behandeling op 4 juli 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.Inleiding

Waarover gaat deze zaak?

2.1.
[eiser] heeft een woning gehuurd van [gedaagde] . Bij aanvang van de huurovereenkomst heeft [eiser] een borgsom van € 425,00 betaald. Na het einde van de huurovereenkomst heeft [gedaagde] die borgsom niet aan [eiser] terugbetaald. Volgens [gedaagde] is de woning niet opgeleverd in de staat waarin de woning zich bij aanvang van de huurovereenkomst bevond. De vraag in dit geschil is dus of [gedaagde] de borgsom aan [eiser] moet betalen.
De beslissing van de kantonrechter
2.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] de borgsom aan [eiser] moet betalen. Die beslissing zal in dit vonnis worden toegelicht.
3. Het geschil
De vordering van [eiser]
3.1.
heeft gesteld dat de huurovereenkomst tussen hem en [gedaagde] is beëindigd. Hij heeft het gehuurde opgeleverd en verlaten. [eiser] wil daarom dat [gedaagde] de borgsom van € 425,00 aan hem terugbetaalt. Daarnaast wil [eiser] dat [gedaagde] de wettelijke rente, de buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en de wettelijke rente over de proceskosten betaalt.
Het standpunt van [gedaagde]
3.2.
vindt dat hij de borgsom niet aan [eiser] hoeft te betalen, omdat [eiser] de gehuurde woning in zo’n slechte staat heeft achtergelaten dat [gedaagde] daardoor schade lijdt. Hij moet kosten maken om de woning weer te kunnen verhuren. Het balkon is smerig en de kozijnen zijn verweerd en afgebladderd. De keukenkastjes en de douche- en wc-ruimte zijn zo smerig dat deze niet meer schoon te krijgen zijn. [gedaagde] wil de borgsom verrekenen met – een deel van – de kosten die hij heeft gemaakt en nog zal maken.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] bij aanvang van de huurovereenkomst een borgsom van € 425,00 heeft voldaan en dat [gedaagde] dit bedrag na het einde van de huurovereenkomst niet aan [eiser] heeft betaald. De vraag is of [gedaagde] de borgsom mocht verrekenen met de kosten die hij stelt te hebben gemaakt.
De staat van de woning
4.2.
De kantonrechter overweegt dat tussen partijen vast staat dat er bij aanvang van de huurovereenkomst geen aanvangsstaat van de woning is opgemaakt. Als partijen geen beschrijving hebben opgemaakt, dan wordt de huurder verondersteld het gehuurde in de staat te hebben ontvangen zoals deze is bij het einde van de huurovereenkomst. Het is dan aan de verhuurder om te stellen en eventueel te bewijzen dat het gehuurde bij het einde van de huurovereenkomst in een slechtere staat verkeerde dan bij aanvang van de huurovereenkomst (dat staat in artikel 7:224 lid 2 BW).
4.3.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat in de bijlagen bij de huurovereenkomst de bij aanvang van de huurovereenkomst aanwezige spullen staan opgesomd. Daarbij is echter niet de ‘staat’ van de spullen vermeld en deze bijlagen kunnen dus niet als beschrijving in de zin van artikel 7:224 lid 2 BW gelden.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft gesteld dat het gehuurde in een slechtere staat verkeerde dan bij aanvang van de overeenkomst. Uit de stellingen van [gedaagde] en de door hem in het geding gebrachte foto’s ter onderbouwing van de gestelde schade bij het einde van de huur is niet op te maken dat er sprake is van schade, laat staan dat deze schade is veroorzaakt door [eiser] . Uit de foto’s blijkt dat het balkon, de keukenkastjes, de wc en de doucheruimte vooral vies zijn, maar niet kapot. Het afbladderen van verf en het verweren van kozijnen kan, zonder nadere toelichting, niet per definitie als schade worden gezien, omdat dat ook door ouderdom en/of slijtage kan komen. Bovendien kunnen de overgelegde foto’s niet worden vergeleken met de staat van de woning aan het begin van de overeenkomst, omdat niet is gesteld of gebleken dat daarvan foto’s of andere stukken zijn. Aan het leveren van tegenbewijs door [gedaagde] wordt niet toegekomen. Vast komt te staan dat de woning door [eiser] is opgeleverd in de staat waarin deze verkeerde bij aanvang van de huurovereenkomst.
De gestelde schade
4.5.
Daarnaast heeft [gedaagde] niet voldoende onderbouwd dat hij kosten heeft gemaakt en welke kosten hij dan precies heeft gemaakt. Er zijn geen facturen overgelegd. Er is niets gesteld over de hoogte van nog te maken kosten. [gedaagde] heeft enkel gesteld dat er een aannemer en een installateur zijn ingeschakeld. Weliswaar is mogelijk dat daardoor kosten – die hoger zijn dan de borgsom – worden gemaakt, maar het had op de weg van [gedaagde] gelegen om dan een offerte, opdracht, of aanvraag over te leggen om daarmee de gestelde schade nader te onderbouwen.
4.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verweer van [gedaagde] niet slaagt.
Geen verzuim
4.7.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat [gedaagde] [eiser] niet de kans heeft gegeven om de gehuurde woning in de – volgens hem – juiste staat op te leveren.
In beginsel is er, indien de huurder het gehuurde bij het einde van de huur niet op de juiste wijze oplevert, geen ingebrekestelling vereist om de huurder in verzuim te laten komen. De kantonrechter is echter van oordeel dat [gedaagde] in dit geval de verwachting bij [eiser] heeft gewekt dat er niets meer aan de woning schoongemaakt of hersteld hoefde te worden. [gedaagde] heeft ter zitting verteld dat hij en zijn vrouw het gesprek dat plaatsvond bij het opleveren van de woning vriendelijk hebben gehouden en dat zij geen gedoe wilden. Er is geen controleronde door de woning gemaakt. Maar het feit dat [gedaagde] [eiser] niet wilde confronteren betekent dat [eiser] dan niet hoeft te verwachten dat [gedaagde] later de borgsom niet terugbetaalt omdat [eiser] de woning niet juist heeft opgeleverd. Hij heeft niet de kans heeft gehad om te voorkomen dat hij schadevergoeding – in de zin van verrekening met de borgsom – zou moeten betalen. Die kans had [gedaagde] [eiser] moeten geven.
Toewijzing van de hoofdsom en de rente
4.8.
Omdat het beroep op verrekening van [gedaagde] niet slaagt, zal de vordering van [eiser] worden toegewezen. [gedaagde] moet de borgsom van € 425,00 aan [eiser] betalen. Over dit bedrag is [gedaagde] de wettelijke rente verschuldigd, die dan ook wordt toegewezen voor een bedrag van € 3,52 tot 21 maart 2022 (de dag van dagvaarding) en vanaf 21 maart 2022 tot de dag van volledige betaling.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.9.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. [eiser] heeft geen aanmaning aan [gedaagde] verstuurd die voldoet aan de vereisten van artikel 6:96 lid 6 BW. Dat is wel vereist, omdat [gedaagde] de huurovereenkomst niet heeft gesloten in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf.
D
e proceskosten
4.10.
[gedaagde] wordt in deze procedure in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [eiser] betalen. Deze worden tot op heden begroot op:
Kosten voor de dagvaarding: € 129,74
Griffierecht: € 86,00
Salaris gemachtigde:
€ 75,00(1 punt x tarief € 75,00)
Totaal: € 290,74
4.11.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 428,52, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 425,00 als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 21 maart 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 290,74, te betalen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2022. (SB)