ECLI:NL:RBOVE:2022:2364

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
9634612 \ CV EXPL 22-166
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over beëindiging opdracht tot restauratie van een Porsche en vergoeding van niet-genoten winst

In deze zaak heeft de opdrachtgever de opdracht tot restauratie van een Porsche voortijdig beëindigd. De aannemer, [eiser], vorderde vergoeding van niet-genoten winst op basis van artikel 7:764 van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter oordeelde dat de aannemer recht heeft op vergoeding van de niet-genoten winst, maar dat deze winstmarge nader onderbouwd moet worden. In reconventie vorderde de opdrachtgever, [gedaagde], schadevergoeding voor Porsche-onderdelen die niet zijn teruggegeven. De kantonrechter wees de schadevergoeding voor de niet-teruggegeven spatborden toe, maar verwierp de vordering voor andere onderdelen wegens onvoldoende onderbouwing en te late klacht. De kantonrechter hield verdere beslissingen aan tot het eindvonnis.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9634612 \ CV EXPL 22-166
PROCES-VERBAALvan de op 28 juni 2022 te Zwolle gehouden mondelinge behandeling door de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
[X], v.h.o.d.n.
[Y],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. P.A.J.M. Lodestijn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.T. Drenth.
Tegenwoordig:
mr. M.A.M. Essed, kantonrechter
mr. C.J.H. Terwal, griffier
Na uitroeping van de zaak verschenen:
- [eiser] , bijgestaan door mr. P.A.J.M. Lodestijn;
- [gedaagde] , bijgestaan door mr. J.T. Drenth.
De kantonrechter stelt vast dat beide partijen zijn verschenen.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

1.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
1.1.
verwijst de zaak naar de rol van 9 augustus 2022 voor uitlating door [eiser] bij wijze van akte over de omvang van de niet-genoten winst;
1.2.
bepaalt dat [gedaagde] op de rolzitting van zes weken daarna mag reageren op de akte van [eiser] ;
1.3.
houdt iedere verdere beslissing aan;
In reconventie
1.4.
houdt iedere beslissing aan.

2.De gronden van de beslissing

De vaststaande feiten
2.1.
De kantonrechter baseert de uitspraak op de volgende vaststaande feiten. Partijen hebben een aantal jaren geleden een overeenkomst van aanneming van werk gesloten. [eiser] zou op grond van die overeenkomst werkzaamheden verrichten aan de Porsche van [gedaagde] . Bij deze overeenkomst hebben partijen geen vaste aanneemsom bedongen. Partijen zijn overeengekomen dat [eiser] op regiebasis zou factureren.
2.2.
Nadat de samenwerking en de werkzaamheden van [eiser] al enige tijd gaande waren, heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat [eiser] de werkzaamheden moest beëindigen. [gedaagde] heeft de auto opgehaald. Partijen hebben in verband met hun samenwerking al een eerdere procedure gevoerd bij de rechtbank en later bij het gerechtshof. Het gerechtshof heeft, na een aantal eerdere arresten, op 8 december 2020 een eindarrest gewezen tussen partijen, waarbij onder meer in rechtsoverweging 2.6 is geoordeeld dat [gedaagde] geen goede reden had om de overeenkomst met [eiser] te ontbinden en de openstaande facturen niet te betalen.
In conventie
2.3.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] de overeenkomst van aanneming van werk heeft opgezegd. Daarom moet [gedaagde] op de voet van artikel 7:764 van het Burgerlijk Wetboek de voor het gehele werk te realiseren winst betalen aan [eiser] . [eiser] vordert in dat verband dat de kantonrechter [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 17.520,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2016 en met een bedrag voor buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.149,74.
2.4.
Artikel 7:764 BW houdt in dat de opdrachtgever te allen tijde bevoegd is de overeenkomst geheel of gedeeltelijk op te zeggen. In lid 2 van dat artikel staat dat als de prijs van het werk afhankelijk was gesteld van de werkelijk door de aannemer te maken kosten, de door de opdrachtgever verschuldigde prijs wordt berekend op grondslag van de gemaakte kosten, de verrichte arbeid en de winst die de aannemer over het gehele werk zou hebben gemaakt.
2.5.
[gedaagde] heeft als eerste verweer aangevoerd dat partijen zijn overeengekomen dat de werkzaamheden beëindigd zouden worden. In die afspraak zou besloten liggen dat [eiser] niet alsnog de misgelopen winst bij [gedaagde] in rekening zou kunnen brengen. Dat verweer gaat niet op. Voor een dergelijke beëindigingsovereenkomst zou nodig zijn dat bij [eiser] de wil aanwezig was om niet alleen te stoppen met de werkzaamheden maar ook om daadwerkelijk afstand te doen van zijn aanspraak op de winst over het hele project waar hij op grond van de wet recht zou hebben. Daarvoor is meer nodig dan het staken van de werkzaamheden. Ook als het waar zou zijn dat [eiser] zou hebben gezegd dat de werkzaamheden wel zouden kunnen worden stopgezet, is dat ook onvoldoende om aan te nemen dat een beëindigingsovereenkomst met een behoorlijk vergaande inhoud is gesloten. Er is ook niet gewezen op concrete omstandigheden waaruit dat zou volgen. Dit verweer wordt dus verworpen. Dat betekent dat [eiser] recht heeft op de nog niet-genoten winst, ofwel de winst die hij zou hebben genoten als het hele project zou zijn doorgegaan.
Ten aanzien van de omvang van het project.
2.6.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat het project uit drie fasen zou bestaan en dat bij aanvang van iedere nieuwe fase opnieuw een akkoord zou moeten worden gegeven. In dit geval bevond het project zich volgens [gedaagde] ten tijde van beëindiging nog in de eerste fase. [gedaagde] is om die reden volgens hem hooguit de niet-genoten winst verschuldigd over die eerste fase. Naar het oordeel van de kantonrechter treft dat verweer doel. Op de eerste plaats is in de Projectbeschrijving Singer Porsche (productie twee bij conclusie van antwoord) al onderstreept dat het project uit drie fasen bestaat (carrosserie, technisch en interieur) en dat bij elke stap wordt stilgestaan bij hoe ver partijen in voortgang en kosten staan. Op de tweede plaats heeft de deskundige (Holland) in de procedure bij het gerechtshof voor zijn inschatting van de resterende uren uitsluitend werkzaamheden genoemd die behoren bij de eerste fase van het project. Gelet op het voorgaande is [gedaagde] een vergoeding verschuldigd van de niet-genoten winst, maar niet voor het gehele werk maar uitsluitend voor de eerste fase van het project.
De omvang van de niet-genoten winst.
2.7.
De kantonrechter is met [eiser] van oordeel dat voor de niet-genoten winst het aantal uren dat nog aan het project in de eerste fase zouden worden besteed een eerste vertrekpunt is. De deskundige uit de vorige procedure tussen partijen heeft dat aantal begroot op 180 uren. De kantonrechter zal daarvan uitgaan, omdat [gedaagde] onvoldoende specifiek aangegeven waarom op een ander aantal moet worden uitgekomen, of waarom moet worden afgeweken van wat die deskundige heeft aangegeven.
2.8.
De vraag is vervolgens met welke winstmarge gerekend moet worden. [eiser] stelt dat zijn winstmarge € 50 per gewerkt uur is, maar de onderbouwing van dat standpunt acht de kantonrechter – mede in het licht van het verweer daartegen – vooralsnog onvoldoende. [eiser] krijgt echter alsnog de gelegenheid om bij akte de niet-genoten winst van de eerste fase van dit project nader te onderbouwen. Vanzelfsprekend mag [gedaagde] op die nadere onderbouwing reageren.
2.9.
De gevorderde niet-genoten winst voor het project, voor zover dat ziet op werkzaamheden aan de motor, zal bij eindvonnis worden afgewezen. Naar het oordeel van de kantonrechter was, als gezegd, nog geen overeenkomst tot stand gekomen voor de uitvoering van die fase van het project, zodat er geen sprake is van misgelopen winst in de zin van artikel 7:764 BW.
In reconventie
2.10.
[gedaagde] heeft in reconventie een schadevergoeding gevorderd. Hij stelt dat [eiser] ten onrechte twee spatborden en een aantal andere Porsche-onderdelen niet heeft teruggegeven, nadat de samenwerking feitelijk was beëindigd. [gedaagde] vordert vergoeding van de waarde van die onderdelen ter hoogte van € 3.930,30 en een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten.
Ten aanzien van de spatborden.
2.11.
[eiser] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat de spatborden van [gedaagde] niet zijn teruggeven. [eiser] heeft weliswaar naar voren gebracht dat hij in een eerder stadium twee spatborden heeft aangeboden aan [gedaagde] , maar hij heeft – mede in het licht van hetgeen daarover ter zitting is opgemerkt – onvoldoende duidelijk gemaakt dat dit de originele spatborden betroffen, die bij de Porsche van [gedaagde] hoorden. Dat betekent dat [eiser] de waarde van de spatborden aan [gedaagde] moet vergoeden.
2.12.
Ten aanzien van de omvang van de schadevergoeding overweegt de kantonrechter als volgt. [gedaagde] heeft de schade vastgesteld op de vervangingswaarde van tweemaal € 600,00. Die waarde is door [eiser] onvoldoende gemotiveerd betwist. Gelet daarop en op de bevoegdheid van de rechter de schade te begroten, zal de kantonrechter de schade voor de niet teruggegeven spatborden vaststellen op € 1.200,00.
Ten aanzien van de overige Porsche-onderdelen.
2.13.
[gedaagde] vordert vergoeding van de waarde van een aantal Porsche-onderdelen, die [eiser] zou hebben achtergehouden. De kantonrechter is echter van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat en welke onderdelen door [eiser] zijn achtergehouden. Daarnaast heeft [gedaagde] ook te laat geklaagd, zoals [eiser] terecht naar voren heeft gebracht. [gedaagde] heeft weliswaar toegelicht dat hij niet zonder reden een aantal jaren heeft ‘stilgezeten’, maar dan nog geldt dat het stilzitten voor zijn rekening en risico moet komen. [gedaagde] had bij het ophalen van de auto kunnen nagaan of deze compleet was en wegens het ontbreken van specifieke onderdelen eerder aan de bel moeten trekken. Vanuit het perspectief van [eiser] is het onredelijk om in dit stadium daarover nog een debat te voeren. Dat is precies het belang dat de rechtsregel van tijdig klagen probeert te beschermen.
Zowel in conventie als in reconventie
2.14.
De beslissingen over de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten zal de kantonrechter aanhouden tot het eindvonnis.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. M.A.M. Essed, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2022. (CT)
Waarvan proces-verbaal,
de kantonrechter