ECLI:NL:RBOVE:2022:2358

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
ak_21_720
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en beëindiging van een toegekende WW-uitkering met betrekking tot verblijf in het buitenland

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, wordt het beroep van eiseres tegen de herziening en beëindiging van haar Werkloosheidswet (WW) uitkering en de opgelegde boete beoordeeld. Eiseres had een WW-uitkering toegekend gekregen van 27 februari 2020 tot en met 26 februari 2021. Echter, na een interne melding heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) vastgesteld dat eiseres vanaf 1 juni 2020 in het buitenland verbleef, wat niet was gemeld. Dit leidde tot een besluit van het UWV om de uitkering te beëindigen en een boete op te leggen van € 1.090,21 wegens schending van de informatieplicht.

Eiseres heeft erkend dat zij niet aan het UWV heeft doorgegeven dat zij in het buitenland verbleef, maar beroept zich op de Verordening (EG) nr. 883/2004, die de export van uitkeringen mogelijk maakt. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres niet onder de toepassingsbereik van deze verordening valt, omdat zij het UWV niet tijdig op de hoogte heeft gesteld van haar vertrek naar Letland. De rechtbank concludeert dat de schending van de informatieplicht niet alleen vaststaat, maar ook dat er sprake is van een benadelingsbedrag.

De rechtbank wijst de argumenten van eiseres af, waaronder het beroep op dringende redenen en evenredigheid. De rechtbank stelt dat de wetgeving geen ruimte biedt voor een belangenafweging in dit geval. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit van het UWV in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht op hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/720

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. S. van de Griek)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(verweerder),
(gemachtigde: M. Kuilderd).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening en beëindiging van de aan haar toegekende Werkloosheidswet (WW) en de opgelegde boete.
Met het bestreden besluit van 25 maart 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de eerdere besluiten gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder. Tevens is verschenen de echtgenoot van eiseres de heer [naam] .

Totstandkoming van het besluit

1. Bij besluit van 16 april 2020 is aan eiseres een WW uitkering toegekend vanaf
27 februari 2020 tot en met 26 februari 2021. In dit besluit is tevens opgenomen dat met het toekennen van deze uitkering plichten zijn ontstaan, die te vinden zijn op uwv.nl/plichten. Een van de verplichting is de informatieverplichting.
Verweerder heeft naar aanleiding van een interne melding een rapport opgemaakt met betrekking tot de rechtmatigheid van de uitkering.
Het rapport van 29 september 2020 vermeldt dat eiseres vanaf 1 juni 2020 in het buitenland verblijft anders dan door vakantie.
Verweerder heeft aan eiseres op 7 december 2020 bericht het voornemen te hebben een boete op te leggen vanwege verblijf in het buitenland anders dan vakantie over de periode
1 juni 2020 tot en met 31 augustus 2020. Het voornemen is een boete op te leggen van
€ 1.090,21, zijnde de helft van het benadelingsbedrag van € 2.180,42 bruto.
Bij besluit van 14 december 2020 heeft verweerder de uitkering van eiseres over de periode van 1 juni 2020 tot en met 14 december 2020 beëindigd omdat zij in het buitenland verblijft.
Bij besluit van 30 december 2020 heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van
€ 1.090,21 vanwege schending van de informatieplicht.
Bij separaat besluit van 30 december 2020 heeft verweerder de uitkering van eiseres herzien over de periode van 1 juni 2020 tot en met 31 augustus 2020 en daarom een bedrag van
€ 2.180,42 aan WW-uitkering teruggevorderd. De reden daarvoor is dat eiseres bij verweerder niet heeft doorgegeven dat zij vanaf 1 juni 2020 in het buitenland verbleef anders dan vakantie.
Hierna heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven onder de rubriek ‘Inleiding’.

Beoordeling door de rechtbank

2. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht tot herziening, beëindiging en terugvordering van de WW-uitkering heeft kunnen overgaan. Daarnaast zal de rechtbank beoordelen of verweerder terecht de boete heeft opgelegd.
Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. Eiseres heeft erkend dat zij niet zelf aan verweerder heeft doorgegeven dat zij in het buitenland verbleef; zij wist niet dat ze het moest melden als ze voor sollicitaties naar het buitenland afreisde of voor (langdurig) familiebezoek. Zij doet een beroep op Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004) waaruit volgt dat export van een uitkering mogelijk is. Zij heeft weliswaar niet zelf een melding gedaan bij verweerder voor vertrek naar het buitenland, maar de verordening is wel van toepassing.
Eiseres wordt niet gevolgd in haar betoog.
Op grond van artikel 64 van Vo 883/2004 kan een werkloze die recht heeft op een werkloosheidsuitkering, die uitkering voor drie maanden behouden als hij naar een andere lidstaat gaat om werk te zoeken. Aan dit recht op export van uitkering zijn enkele voorwaarden en beperkingen verbonden. Om een beroep te kunnen doen op dit recht op export moet de werkloze het bevoegde orgaan hiervan voor vertrek naar de andere lidstaat in kennis stellen. Dit staat in artikel 55, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 987/2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004.
Eiseres heeft erkend dat zij verweerder niet van haar vertrek naar Letland op de hoogte heeft gesteld. Zij valt daarmee niet onder het toepassingsbereik van Vo 883/2004.
Voorts staat daar mee ook vast dat zij haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Voor schending van de inlichtingenplicht is opzet niet vereist. Daarnaast is eiseres bij het toekenningsbesluit van de WW gewezen op de informatieplicht. Als zij niet zeker wist of ze voor langere tijd met behoud van uitkering naar het buitenland kon had het op haar weggelegen om daar navraag naar te doen bij verweerder.
4. Eiseres heeft betoogd dat verweerder niet is benadeeld door de schending van haar informatieplicht. Als ze het tijdig had gemeld was de WW-uitkering gewoon doorgelopen en uitgekeerd. Zij voert ook nog aan dat ze serieus gesolliciteerd heeft in Letland en dat ze nader bewijs zal overleggen.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog. Op grond van artikel 19, eerste lid, onder e, van de WW was verweerder gehouden de uitkering in te trekken, omdat dit artikel dwingendrechtelijk is geformuleerd. Er is voor verweerder geen ruimte voor een belangenafweging.
Vast staat dat eiseres haar vertrek naar Letland niet heeft gemeld. Haar stelling dat haar uitkering gewoon door zou hebben gelopen bij een tijdige melding is daarom niet relevant.
Gelet op het vorenstaande is er dan ook wel degelijk sprake van een benadelingsbedrag.
Overigens heeft eiseres ook ter zitting geen bewijs van eventuele sollicitaties overgelegd.
5. Eiseres stelt dat de menselijke maat ontbreekt. De terugvordering en boete staan niet in verhouding tot haar verzuim. Verweerder had een belangenafweging dienen te maken. Het huidige besluit is niet evenredig.
Eiseres voert aan dat er dringende redenen zijn om af te zien van de herziening en de boete. Zij en haar echtgenoot hebben grote schulden en nauwelijks financiële middelen om in hun levensonderhoud te voorzien. Ten aanzien van de boete voert eiseres aan dat zij deze niet binnen een jaar zal kunnen voldoen. Verweerder had, omdat er geen sprake is van een benadelingshandeling, kunnen volstaan met een waarschuwing of een boete van 150 euro.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog. Zoals onder 4. weergegeven is sprake van een benadelingsbedrag als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht. Op grond van artikel 27a WW kan in dat geval niet worden volstaan met een waarschuwing.
Van dringende redenen is slechts sprake als deze zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de gestelde dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin aannemelijk moeten maken.
Eiseres is hierin met de door haar overgelegde financiële stukken niet geslaagd. De rechtbank betrekt hierbij dat eiseres ten aanzien van de invordering ook nog wordt beschermd door de beslagvrije voet.
Het betoog ten aanzien van evenredigheid kan evenmin slagen. De WW is een wet in formele zin. Er kan dan alleen sprake zijn van een evenredigheidstoets voor zover het gaat om gevallen die niet behoorlijk door de wetgever onder ogen zijn gezien. Daar is hier geen sprake van.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.G.M. ten Kate, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 19 eerste lid, onder e, van de WW
1. Geen recht op uitkering heeft de werknemer die:
e. buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie;
Artikel 25, eerste lid, van de WW
De werknemer is verplicht aan het UWV op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald. Deze verplichting geldt niet, voor zover een recht op uitkering niet geldend kan worden gemaakt als gevolg van een blijvend gehele weigering. Deze verplichting geldt evenmin indien die feiten en omstandigheden door het UWV kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de derde zin van toepassing is.
Artikel 27a van de WW
1. Het UWV legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 25, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 25, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2 In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 25, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.
3 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het UWV een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4 Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25, in situaties die bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de werknemer een zodanige waarschuwing is gegeven.
5 Het UWV legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag, met overeenkomstige toepassing van het eerste lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6 Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 25 van deze wet, 12 van de Toeslagenwet, 12, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, 80 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 27, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 31, eerste lid, of 49 van de Ziektewet, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering, ziekengeld of toeslag is verleend.
7 In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de werknemer is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
8 Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
9 Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het UWV de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
10 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
11 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
12 In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de werknemer wijzigen.
13 Indien ten aanzien van een overtreding waarvoor een bestuurlijke boete is opgelegd geen sprake is geweest van opzet of grove schuld, en voorts is gebleken dat binnen een jaar nadat de bestuurlijke boete is opgelegd niet nogmaals een overtreding wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in het zesde lid is begaan, is het UWV bevoegd op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling. Artikel 36c, eerste, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
14 Het besluit tot kwijtschelding, bedoeld in het dertiende lid, wordt ingetrokken of ten nadele van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd herzien indien binnen vijf jaar na het besluit tot kwijtschelding wederom een overtreding is begaan wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in het zesde lid.
Artikel 64 van de Verordening (EG) Nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004
Werklozen die zich naar het grondgebied van een andere lidstaat begeven
1. De volledig werkloze die voldoet aan de bij de wetgeving van de bevoegde lidstaat gestelde voorwaarden om recht te hebben op uitkeringen die zich naar een andere lidstaat begeeft om daar werk te zoeken, behoudt het recht op werkloosheidsuitkering onder de hieronder aangegeven voorwaarden en beperkingen:
a. a) vóór vertrek dient de werkloze gedurende ten minste vier weken na de aanvang van zijn werkloosheid als werkzoekende ingeschreven te zijn geweest en ter beschikking van de diensten voor arbeidsvoorziening van de bevoegde lidstaat te zijn gebleven. De bevoegde diensten of organen kunnen hem evenwel toestemming geven vóór het verstrijken van deze termijn te vertrekken;
b) de werkloze dient zich als werkzoekende in te schrijven bij de diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat waar hij heen is gegaan, zich te onderwerpen aan de daar georganiseerde controle en zich aan de voorwaarden krachtens de wetgeving van die lidstaat te houden. Deze voorwaarde wordt als vervuld beschouwd voor het tijdvak dat aan de inschrijving voorafgaat, indien de inschrijving plaatsvindt binnen zeven dagen na de datum waarop hij niet meer ter beschikking stond van de diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat die hij heeft verlaten. In uitzonderingsgevallen kunnen de bevoegde diensten of organen deze termijn verlengen;
c) het recht op uitkering wordt gehandhaafd gedurende een tijdvak van drie maanden vanaf de datum waarop de werkloze niet langer ter beschikking stond van de diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat die hij heeft verlaten, zonder dat de totale duur waarover uitkering wordt verleend, de totale duur mag overschrijden waarover hij krachtens de wetgeving van bedoelde lidstaat recht op uitkering heeft. De periode van drie maanden kan door de bevoegde dienst of het bevoegde orgaan tot maximaal zes maanden worden verlengd.
d) de uitkering wordt door en voor rekening van het bevoegde orgaan verleend volgens de
door dit orgaan toegepaste wetgeving.
2. Indien de betrokkene bij of vóór het verstrijken van het tijdvak waarover hij krachtens lid 1, onder c), recht op uitkering heeft, naar de bevoegde lidstaat terugkeert, behoudt hij het recht op uitkeringovereenkomstig de wetgeving van deze lidstaat; hij verliest elk recht op uitkering krachtens de wetgeving van de bevoegde lidstaat, indien hij niet bij of vóór het verstrijken van dit tijdvak naar deze staat terugkeert, behoudens gunstiger bepalingen in die wetgeving. In uitzonderingsgevallen kunnen de bevoegde diensten of organen de betrokken persoon toestaan op een latere datum terug te keren met behoud van zijn recht op uitkering.
3. Behoudens gunstiger wetgeving van de bevoegde lidstaat, bedraagt het totale tijdvak tussen twee tijdvakken van arbeid waarin het recht op uitkeringen op grond van lid 1 wordt gehandhaafd ten hoogste drie maanden. Deze periode kan door de bevoegde diensten of het bevoegde orgaan tot maximaal zes maanden worden verlengd.
4. De wijze van uitwisseling van informatie, samenwerking en wederzijdse bijstandverlening tussen de organen en diensten van de bevoegde lidstaat en die van de lidstaat waarheen de betrokkene zich begeeft om werk te zoeken, wordt vastgesteld in de toepassingsverordening.