ECLI:NL:RBOVE:2022:2351

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
C/08/266176 / HA ZA 21-215
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder voor schadevergoeding en rentevordering in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Overijssel op 3 augustus 2022 een eindvonnis gewezen in de zaak tussen de besloten vennootschap INSTALLATIEBEDRIJF [X] B.V. (eiseres) en [gedaagde]. De rechtbank heeft eerder op 30 maart 2022 geoordeeld dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseres en aansprakelijk is voor de door eiseres geleden schade. In het eindvonnis heeft de rechtbank de partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de hoogte van de schade. Eiseres heeft haar vordering verminderd en vordert nu een bedrag van € 49.526,69, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres recht heeft op de gevorderde schadevergoeding, maar heeft de buitengerechtelijke incassokosten gematigd tot € 1.270,27. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van eiseres begroot op € 4.948,61. De rechtbank heeft de vordering van eiseres in zijn geheel toegewezen, met uitzondering van de gevorderde wettelijke handelsrente over de periode na 29 oktober 2018, waarvoor eiseres enkel recht heeft op wettelijke rente. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/266176 / HA ZA 21-215
Vonnis van 3 augustus 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INSTALLATIEBEDRIJF [X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A.C. Huisman te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. G.J. Hollema te Almelo.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Voor het verloop van de procedure tot nu toe verwijst de rechtbank naar haar tussenvonnis van 30 maart 2022. [eiseres] heeft vervolgens een akte uitlating tevens akte vermindering van eis ingediend, inclusief productie 16. [gedaagde] heeft daarop gereageerd met een antwoordakte, inclusief producties 5 en 6. Ten slotte heeft [eiseres] een akte uitlating producties ingediend. Vandaag wordt de beslissing van de rechtbank medegedeeld en toegelicht in dit vonnis.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 30 maart 2022 is geoordeeld dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] en aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade. Vervolgens zijn partijen in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over de hoogte van de schade. Meer in het bijzonder discussieerden partijen over een bedrag van € 22.000,00 exclusief btw (€ 26.620,00 inclusief btw) terzake het project Eventique en over mogelijk door [eiseres] terugontvangen btw ter hoogte van € 9.350,60.
Standpunten partijen na tussenvonnis 30 maart 2022
2.2.
[eiseres] heeft zich bij akte uitgelaten over haar schade en haar eis verminderd. Terzake Eventique betwist [eiseres] dat een gedeelte van haar vordering op Puur Interieur (ad € 22.000,00 exclusief btw) door een opdrachtgever van Puur Interieur ( [A] B.V.) is, of zou worden voldaan. Ook [A] laat vorderingen van [eiseres] onbetaald. Ook weerspreekt [eiseres] dat zij heeft ingestemd met het verminderen van haar vordering op Puur Interieur. Terzake de reeds afgedragen btw ter hoogte van € 9.350,60 bevestigt [eiseres] dat zij deze btw kan terugvragen, nu de facturen als oninbaar worden beschouwd in verband met hun ouderdom. [eiseres] vermindert haar vordering met dit bedrag en heeft een aangepaste renteberekening overgelegd.
2.3.
[eiseres] vordert, samengevat en na vermindering van eis, dat deze rechtbank, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: [gedaagde] veroordeelt aan [eiseres] te betalen een bedrag van
€ 49.526,69, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de vervaldatum van de respectievelijke facturen althans vanaf de dag van dagvaarding tot en met 4 mei 2022, althans de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW tot en met 4 mei 2022, tot de dag van volledige betaling. [eiseres] vordert ook veroordeling van [gedaagde] in de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.438,31 exclusief verrekenbare omzetbelasting. Ten slotte vordert [eiseres] om [gedaagde] te veroordelen in de proces- en nakosten van deze procedure.
2.4.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiseres] in haar (verminderde) vordering ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door Puur Interieur op 8 november 2017 gedane betaling van € 5.000,00. Ter zake het bedrag van € 22.000,00 van het project Eventique, stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat dit bedrag in mindering moet strekken op de door [eiseres] gevorderde schade. Ter onderbouwing wijst [gedaagde] op de aanbiedingen die [eiseres] voor het project Eventique heeft gedaan aan Puur Interieur en [A] B.V. Daaruit blijkt volgens [gedaagde] , dat [eiseres] haar aanbieding aan [A] met € 22.000,00 exclusief btw heeft verhoogd. Dit bedrag was de provisie waarop Puur Interieur jegens [A] recht had, maar waar zij vanaf zag, zodat [eiseres] haar aanbieding kon verhogen van € 122.500,00 naar € 144.500,00 exclusief btw. Volgens [gedaagde] heeft [A] dit bedrag van € 144.500,00 betaald aan [eiseres] . Dat zou blijken uit een vonnis in een gerechtelijke procedure tussen [eiseres] en [A] met kenmerk C/08/250090. [gedaagde] meent dat [eiseres] haar waarheidsplicht ex artikel 21 Rv heeft geschonden. Verder sluit [gedaagde] zich aan bij de vermindering van de vordering met de door [eiseres] terug te ontvangen btw ad € 9.350,60. [gedaagde] wijst er op dat [eiseres] geen aanspraak kan maken op wettelijke handelsrente over de toe te wijzen schadevergoeding, omdat deze is gegrond op onrechtmatige daad.
2.5.
Ten slotte heeft [eiseres] zich bij akte uitgelaten over de door [gedaagde] nieuw overgelegde producties. [eiseres] trekt de stelling van [gedaagde] in twijfel, dat zij of Puur Interieur recht zouden hebben op een provisie. [eiseres] wijst er op dat [gedaagde] niet onderbouwt dat [eiseres] haar vordering op Puur Interieur onvoorwaardelijk zou verlagen als gevolg van een verhoging van haar vordering op [A] . [eiseres] betwist dat [A] de gehele hoofdsom uit de aanneemsom heeft betaald. Daarnaast stelt [eiseres] dat de door [gedaagde] gedane betaling van
€ 5.000,00 wel is meegenomen in de berekening van haar vordering.
Hoogte schade
2.6.
De rechtbank overweegt betreffende de schade als volgt. [eiseres] vordert (na vermindering van eis) een bedrag van € 49.526,69 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente. Dat bedrag is het saldo van de openstaande facturen € 58.877,29 minus de terug te ontvangen btw ad € 9.350,60. De rechtbank volgt [gedaagde] niet in haar stelling dat [eiseres] in de hoogte van haar vordering geen rekening heeft gehouden met de door hem op 8 november 2017 betaalde € 5.000,00. [eiseres] heeft dit onderbouwd betwist en daarbij verwezen naar de opbouw van het door haar gevorderde bedrag in productie 4 bij dagvaarding. Daarop is te zien dat de € 5.000,00 als betaling in mindering is gebracht op het gevorderde bedrag. Dit bedrag zal dan ook niet nogmaals in mindering hoeven te worden gebracht op de vordering van [eiseres] .
2.7.
Betreffende de discussie aangaande Eventique, overweegt de rechtbank als volgt. Kort gezegd betwist [gedaagde] de door [eiseres] gestelde omvang van de schade, met de stelling dat een derde ( [A] ) de oorspronkelijke facturen voor een deel van € 22.000,00 (exclusief btw) heeft voldaan, en tussen partijen was afgesproken dat [gedaagde] die betaling mocht verrekenen met haar schuld aan [eiseres] . [eiseres] betwist dat [A] dit bedrag aan haar heeft betaald en betwist ook dat er een verrekeningsafspraak bestond. Uit de door [gedaagde] aangehaalde uitspraak van deze rechtbank met kenmerk C/08/250090, noch uit enig ander stuk, blijkt dat [A] dit bedrag van € 22.000,00 exclusief btw heeft voldaan aan [eiseres] . Reeds om die reden kan het verweer van [gedaagde] niet slagen. Zonder betaling kan er immers ook geen sprake zijn van verrekening. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat [gedaagde] , gelet op de betwisting door [eiseres] , onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat tussen Puur Interieur, [eiseres] en [A] sprake was van een verrekeningsafspraak. Zonder een dergelijke afspraak, geldt als uitgangspunt dat er geen verrekeningsbevoegdheid bestaat ten aanzien van een vordering en een schuld die in van elkaar gescheiden vermogens vallen (art. 6:127 lid 3 BW). De conclusie is dat ook het bedrag van € 22.000,00 exclusief btw niet in mindering hoeft te worden gebracht op de vordering van [eiseres] .
2.8.
Gelet op het bovenstaande bedraagt de schade € 49.526,69. Dit bedrag zal de rechtbank toewijzen.
Wettelijke (handels)rente
2.9.
[eiseres] vordert vervolgens vermeerdering van dit bedrag met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de vervaldatum van de facturen tot de datum van de akte van 4 mei 2022. [gedaagde] voert naar het oordeel van de rechtbank slechts voor een deel terecht aan dat de wettelijke handelsrente niet van toepassing is, omdat deze uitsluitend betrekking heeft op verplichtingen tot betaling uit handelsovereenkomsten terwijl de grondslag van de vordering van [eiseres] is gelegen in een onrechtmatige daad. [eiseres] heeft in deze procedure namelijk gesteld dat haar schade als gevolg van het handelen van [gedaagde] mede de onbetaalde rente over de onbetaald gelaten facturen omvat. Puur Interieur is op 29 oktober 2018 opgehouden te bestaan. Dat betekent dat [eiseres] recht heeft op betaling van de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de vervaldatum van de facturen (zie productie 3 bij dagvaarding) tot 29 oktober 2018. Vanaf de periode van dagvaarding tot de dag van volledige betaling heeft [eiseres] , gelet op de grondslag van haar vordering, enkel recht op de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW. De rechtbank zal de vordering in zoverre toewijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.10.
[eiseres] vordert buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.438,31, gebaseerd op de gevorderde hoofdsom van € 49.526,69. [gedaagde] heeft de buitengerechtelijke incassokosten als zodanig niet weersproken, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat het door [eiseres] gevorderde bedrag aan incassokosten over een te hoog bedrag is berekend.
2.11.
De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] een bedrag van € 49.526,69 plus wettelijke (handels)rente moet betalen. Over dit bedrag heeft [eiseres] de buitengerechtelijke incassokosten moeten berekenen. De gevorderde incassokosten ad € 1.438,31 komen het bedrag van de wettelijke staffel te boven. De rechtbank zal de incassokosten matigen en toewijzen tot een bedrag van € 1.270,27.
Proces- en nakosten
2.12.
Omdat [gedaagde] in het ongelijk is gesteld, zal hij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- griffierecht 2.076,00
- explootkosten 87,61
- salaris advocaat
2.785,00(2.5 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 4.948,61
2.13.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] te voldoen een bedrag van € 49.526,69, te vermeerderen met de in r.o. 2.9. genoemde wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de vervaldatum van de facturen tot 29 oktober 2018 en voornoemd bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2021, tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] te voldoen de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.270,27;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] begroot op
€ 4.948,61, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen
veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis plaats heeft gevonden, een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, [gedaagde] daarover de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag van volledige betaling;
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.type: