ECLI:NL:RBOVE:2022:2326

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 augustus 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
9961011 \ CV EXPL 22-1460
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot opheffing loonbeslag wegens niet-naleving eerdere veroordeling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 5 augustus 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen buren, waarbij de eiser vorderde tot opheffing van een loonbeslag dat was gelegd door de gedaagde. De achtergrond van het geschil ligt in een eerder vonnis van 25 oktober 2021, waarin de eiser was veroordeeld om een strook grond van anderhalve meter aan zijn kant van de schutting af te graven en op gelijke hoogte te brengen met het perceel van de gedaagde. De eiser stelde dat hij aan deze veroordeling had voldaan, maar de gedaagde betwistte dit en legde beslag onder de werkgever van de eiseres wegens verbeurde dwangsommen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 juli 2022, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten, werd de kwestie besproken. De kantonrechter oordeelde dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij aan de eerdere veroordeling had voldaan. De rechter concludeerde dat het vonnis van 25 oktober 2021 in kracht van gewijsde was gegaan en dat de gedaagde het recht had om het vonnis te executeren. De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen van de eiser moesten worden afgewezen, omdat er geen aanleiding was om het loonbeslag op te heffen en het ingehouden bedrag terug te betalen.

De rechter overwoog verder dat er geen sprake was van misbruik van recht, aangezien de gedaagde een gerechtvaardigd belang had bij de executie van het vonnis. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde werden begroot op € 742,00. Het vonnis werd openbaar uitgesproken door de kantonrechter A.E. Zweers.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 9961011 \ CV EXPL 22-1460
Vonnis in kort geding van 5 augustus 2022
in de zaak van

1.1. [eiser] ,2. [eiseres] ,beiden wonende te [woonplaats] ,

eisers, [eiseres] hierna te noemen [eiseres] en eisers gezamenlijk te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. R.F. Kötter,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden, [gedaagde sub 1] hierna te noemen [gedaagde sub 1] en gedaagden gezamenlijk te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. L. Holtrop.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft op 1 juli 2022 de dagvaarding met producties 1 tot en met 4 aan [gedaagde] laten betekenen. [eiser] heeft vervolgens producties 5 tot en met 10 in het geding gebracht. [gedaagde] heeft producties 1 tot en met 11 in het geding gebracht. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 juli 2022. [eiser] is verschenen, bijgestaan door de advocaat mr. Kötter. [gedaagde sub 1] is verschenen, bijgestaan door mr. Holtrop. De pleitnota, tevens vermeerdering van eis, van de zijde van [eiser] is tijdens de zitting besproken, evenals de pleitnota aan de zijde van [gedaagde] . Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Na de mondelinge behandeling in kort geding zijn de kantonrechter en de griffier ter plaatste geweest. Het vonnis wordt vandaag uitgesproken.

2.De inleiding: waar gaat het over?

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar en zij hebben in een eerder stadium diverse geschilpunten, waaronder de schutting, voorgelegd aan de Overijsselse Overlegrechter.
De kantonrechter van deze rechtbank heeft op 25 oktober 2021 vonnis gewezen.
In het vonnis voornoemd is beslist dat het hoger liggen van het perceel van [eiser] een ongewenste situatie oplevert. [eiser] moest daarom een strook van anderhalve meter aan zijn kant van de schutting op gelijke hoogte brengen met het perceel van [gedaagde] . Als [eiser] dit niet (tijdig) doet, verbeurt [eiser] dwangsommen. Omdat volgens [gedaagde] niet aan de inhoud van het vonnis van 25 oktober 2021 is voldaan, heeft hij wegens verbeurde dwangsommen beslag laten leggen onder de werkgever van [eiseres] . [eiser] vindt dat hij wel aan het vonnis heeft voldaan en vordert in dit kort geding opheffing van het beslag en terugbetaling van de ingehouden geldsom. In dit kort geding vonnis oordeelt de kantonrechter dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. De motivering van deze beslissing volgt hieronder.

3.De feiten

3.1.
Bij vonnis van 25 oktober 2021 van deze rechtbank is [eiser] onder andere veroordeeld om binnen drie maanden na datum van dit vonnis, voor het gedeelte dat de percelen van [eiser] en [gedaagde] op ongelijke hoogte liggen, een strook van anderhalve meter aan zijn kant van de schutting af te graven en op gelijke hoogte te brengen met het perceel van [gedaagde] , op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per week met een maximum van € 20.000,00. Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
3.2.
Bij exploot van 21 december 2021 heeft de deurwaarder op verzoek van
[gedaagde] executoriaal beslag gelegd onder [X] B.V., de werkgever van [eiseres] .
3.3.
Bij exploot van 23 december 2021 heeft de deurwaarder [eiseres] in kennis gesteld van de executoriale beslaglegging onder haar werkgever.
3.4.
Bij e-mail van 23 december 2021 heeft de gemachtigde van [gedaagde] aan de (destijds) gemachtigde van [eiser] laten weten:
‘(…)
Dwangsom of niet, uw cliënten dienen het vonnis na te leven. Dit geldt tevens voor het afgraven van de tuin. Aangezien het einde van de termijn met rasse schreden nadert, adviseer ik uw cliënten om met de werkzaamheden aan te vangen, om te voorkomen dat zij nog een dwangsom verbeuren van in totaal € 20.000 euro.(…)’.
3.5.
Op 25 januari 2022 verliep de termijn voor het afgraven van de 1.5 meter langs de schutting.
3.6.
Uit de brief van deurwaarder Steghuis van 14 februari 2022 volgt dat:
‘(…)
Afgelopen woensdag, 9 februari 2022, ben ik wederom bij u geweest (…).(…)Toen ik bij u was heb ik vastgesteld dat u een strook aan de zijkant hebt afgegraven tot helemaal achteraan. De grens aan de achterzijde was echter nog niet afgegraven en hier ligt uw perceel nog altijd hoger dan dat van [gedaagde] . Op basis daarvan staat dus vast dat u tot nu toe nog niet aan het vonnis hebt voldaan. [gedaagde] maakt dan ook aanspraak op de dwangsom a € 1.000,00 per week vanaf 25 januari 2022 tot het moment dat u aan dit vonnis hebt voldaan.(…)Na uw toelichting, de toelichting van de advocaat van [gedaagde] en bestudering van het vonnis bestaat er voor mij geen onduidelijkheid over het vonnis. De enige onduidelijkheid die er was had betrekking op de aanwezige tuinhuisjes binnen de anderhalve meter vanaf de erfafscheiding. Daarvan heeft [gedaagde] gezegd dat deze wat hem betreft mogen blijven staan.(…)’.
3.7.
[eiser] heeft aan de zijkant van de schutting alles verwijderd binnen de anderhalve meter. Aan de achterzijde van de schutting heeft [eiser] een deel weggegraven (tot aan de bamboestruik) en een deel niet.

4.4. Het geschil

4.1.
[eiser] vordert -samengevat en na vermeerdering van eis- dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1) [gedaagde] veroordeelt om het onder de werkgever van [eiseres] gelegde executoriale beslag binnen twee dagen na betekening van dit vonnis op te heffen, op straffe van een dwangsom;
2) [gedaagde] veroordeelt tot terugbetaling aan [eiser] van een bedrag van
€ 2.866,82 welk bedrag middels voornoemd derdenbeslag op het salaris van [eiseres] is ingehouden, te voldoen binnen twee dagen na betekening van dit vonnis;
3) [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
[eiser] stelt zich -samengevat- op het standpunt dat het vonnis van
25 oktober 2021 en de aan de veroordeling verbonden dwangsommen niet zien op het egaliseren van een strook grond van anderhalve meter gelegen aan de achterzijde van het perceel. Ter onderbouwing van dit standpunt brengt [eiser] naar voren dat aan de achterzijde door het hoogteverschil van het perceel van [eiser] geen druk op de bestaande schutting wordt uitgeoefend. Ook zou aan de achterzijde van het perceel geen sprake zijn van hoogteverschil in de buurt van de schutting. Ten slotte heeft de discussie over het plaatsen van een nieuwe schutting nooit betrekking heeft gehad op de achterzijde van het perceel. Volgens [eiser] blijkt uit de offertes die in het geding zijn gebracht dat de discussie uitsluitend betrekking heeft op het plaatsen van een 30 meter lange schutting aan de zijkant. [eiser] vindt dat zij geen dwangsommen heeft verbeurd. Het executoriale derdenbeslag en de executie van dwangsommen is volgens [eiser] onrechtmatig. Volgens [eiser] is sprake van misbruik van recht.
4.3.
[gedaagde] brengt naar voren dat met de term ‘schutting’, de gehele schutting wordt bedoeld en niet enkel de zijkant van de schutting, zoals door [eiser] wordt gesteld. Met het enkel vervangen van de zijkant schieten partijen volgens [gedaagde] niets op. Het vonnis van 25 oktober 2021 is duidelijk: het hoger liggen van het perceel van [eiser] levert een ongewenste situatie op en dit is onrechtmatig. De veroordeling in het vonnis is volgens [gedaagde] ook duidelijk: [eiser] dient een strook grond van anderhalve meter aan zijn kant van de schutting af te graven en op gelijke hoogte te brengen met het perceel van [gedaagde] . [eiser] heeft aan de zijkant alles naar behoren verwijderd. Aan de achterzijde is maar een deel afgegraven, namelijk tot aan de bamboestruik. Ondanks verzoeken daartoe weigert [eiser] deze struik te verwijderen. De bamboestruik oefent veel druk uit op de bestaande schutting. Omdat [eiser] zich niet heeft gehouden aan de inhoud van het vonnis, is er volgens [gedaagde] terecht beslag gelegd onder de werkgever van [eiseres] en is [eiser] het maximale bedrag aan dwangsommen verschuldigd.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang5.1. Het gestelde spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vorderingen en is bovendien niet door [gedaagde] weersproken. Dit betekent dat [eiser] ontvankelijk is in zijn vorderingen.
Opheffing beslag5.2. De kern van dit geschil betreft de vraag of er aanleiding bestaat het loonbeslag onder de werkgever van [eiseres] op te heffen. De kantonrechter overweegt als volgt.
5.3.
In een executiegeschil kan de kantontrechter een executoriaal beslag slechts opheffen of de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant -mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad- geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
5.4.
Vooropgesteld wordt dat het vonnis van 25 oktober 2021 in kracht van gewijsde is gegaan, zodat de kantonrechter in kort geding niet meer toekomt aan de toets of sprake is van een juridische of feitelijke misslag. Overigens is dit door [eiser] ook niet gesteld. In beginsel mag [gedaagde] het vonnis dan ook executeren.
5.5.
Partijen verschillen van mening over of [eiser] aan de inhoud van het vonnis van 25 oktober 2021 heeft voldaan. [eiser] stelt dat dat het geval is, omdat het enkel zou gaan om het afgraven van een stuk grond aan de zijkant van de schutting. [gedaagde] daarentegen is van mening dat het zowel gaat om het afgraven van de grond aan de zijkant als aan de achterkant van de schutting.
5.6.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het afgraven van de achterkant van de schutting geen deel uit zou maken van het geschil en hij motiveert dat als volgt. In het vonnis van 25 oktober 2021 staat onder 5.1. dat [eiser] wordt veroordeeld om ‘
een strook grond van anderhalve meter aan zijn kant van de schutting af te graven en op gelijke hoogte te brengen met het perceel van [gedaagde]’. Naar het oordeel van de kantonrechter spreekt deze zinsnede voor zich: het gaat immers over een strook grond van anderhalve meter aan zijn kant (lees: de kant van [eiser] ) van de schutting. Er is dus géén onderscheid gemaakt tussen de zijkant en de achterkant van de schutting. In het genoemde vonnis van 25 oktober 2021 is ook duidelijk uiteengezet dat de grond van [eiser] is verhoogd en dat daardoor druk wordt uitgeoefend op de schutting.
Ook is overwogen dat het hoger liggen van het perceel van [eiser] een ongewenste situatie oplevert, wat als onrechtmatig handelen kan worden aangemerkt. Een andere conclusie dan dat [eiser] een strook grond van anderhalve meter aan zowel de zijkant als aan de achterkant moest afgraven, is naar het oordeel van de kantonrechter niet mogelijk.
Bovendien heeft de kantonrechter op 22 juli 2022 ter plaatse geconstateerd dat de schutting scheef staat. Dit komt mede doordat de bamboestruik aan de achterzijde druk uitoefent op de schutting. Ook om die reden acht de kantonrechter het aannemelijk dat [eiser] ook aan de achterkant van de schutting anderhalve meter weg had moeten graven. De stelling van [eiser] dat zij een deel van de achterkant uit coulance heeft weggegraven, acht de kantonrechter in dit licht bezien ongeloofwaardig.
5.7.
De verwijzing van [eiser] naar de offertes van 25 juni 2021 en
10 september 2021 (productie 7 en 9 aanvullende stukken [eiser] ), waaruit volgens [eiser] volgt dat het enkel om de zijkant van de schutting gaat, leidt niet tot een ander oordeel. Dat klemt temeer omdat deze offertes gedateerd zijn voordat het vonnis van
25 oktober 2021 werd uitgesproken. De overgelegde offerte van 18 januari 2022 (productie 8 aanvullende stukken [eiser] ) heeft het daarentegen over 30 stuks 21-planksschermen. Een 1-planks scherm kent een vaste afmeting van 1.80 meter. De offerte van 18 januari 2022 gaat dus uit van 30 stuks 21-planksschermen van 1.80 meter = 54 meter schutting. Op basis van de overgelegde offertes kan [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter niet de conclusie trekken dat het enkel over de zijkant van de schutting gaat. Uit deze laatste offerte volgt nou juist dat het om een langere schutting gaat.
5.8.
De tussenconclusie is dat [eiser] niet aan de inhoud van het vonnis van
25 oktober 2021 heeft voldaan en dat de dwangsommen zijn verbeurd. Blijft over de vraag of de executie van de dwangsommen misbruik van recht oplevert ex artikel 3:13 lid 2 BW. Van misbruik van recht kan sprake zijn indien enerzijds de beslaglegger geen redelijk belang heeft bij voortzetting van de executie en de beslagene anderzijds aannemelijk maakt dat sprake is van een noodtoestand/onredelijk wordt gedupeerd. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat ook van misbruik van recht geen sprake is en hij motiveert dat als volgt.
5.9.
[eiser] heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een noodtoestand indien het loonbeslag blijft liggen. De enkele stelling dat [eiser] in financieel opzicht geruïneerd wordt ten opzichte van het belang van [gedaagde] bij het egaliseren van de grond aan de achterzijde van het perceel, is daartoe onvoldoende. Vast staat immers dat de schutting scheef staat en vervangen moet worden. Bovendien is bij het loonbeslag rekening gehouden met de zogeheten beslagvrije voet. Gelet op hetgeen
heeft aangevoerd is de kantonrechter van oordeel dat hij een in redelijkheid te respecteren belang heeft bij handhaving van het gelegde beslag. Handhaving van het beslag levert naar het oordeel van de kantonrechter geen misbruik van recht op. [gedaagde] heeft immers een gerechtvaardigd belang bij het uitoefenen van de executiebevoegdheid.
Conclusie
5.10.
De conclusie is dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Er bestaat geen aanleiding om het executoriale beslag op te heffen en het ingehouden geld terug te betalen.
Proceskosten
5.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
-griffierecht € 244,00
-salaris gemachtigde
498,00
totaal € 742,00

6.De beslissing

De kantonrechter in kort geding
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] c.s. begroot op € 742,00, waaronder € 498,00 aan salaris gemachtigde;
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2022.