ECLI:NL:RBOVE:2022:2309

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
C/08/268202 / HA RK 21-88
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • H. Bottenberg- van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit uitvoeringscommissie ruilverkaveling Blokzijl-Vollenhove

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep van verzoeker tegen de uitvoeringscommissie Blokzijl-Vollenhove. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van het ruilplan, waarbij hij stelt dat de uitvoeringscommissie zijn zienswijze grotendeels niet-ontvankelijk heeft verklaard zonder inhoudelijke reactie op belangrijke punten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitvoeringscommissie inderdaad niet adequaat heeft gereageerd op de zienswijze van verzoeker met betrekking tot artikel 35 lid 2 van de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg). De rechtbank verklaart het beroep van verzoeker gegrond voor dit specifieke onderdeel, maar verbindt hieraan geen rechtsgevolgen voor het ruilplan zelf. Voor de overige onderdelen van het beroep heeft de rechtbank geoordeeld dat de uitvoeringscommissie terecht de zienswijze van verzoeker niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming van de uitvoeringscommissie en de noodzaak voor verzoekers om hun bezwaren duidelijk en gemotiveerd naar voren te brengen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer / rekestnummer: C/08/268202 / HA RK 21-88
Beschikking van 16 maart 2022
in de zaak van
[verzoeker],
wonende in [woonplaats] ,
verzoeker, hierna te noemen: [verzoeker] ,
verschenen in persoon,
tegen
de publiekrechtelijke bestuurscommissie ex artikel 81 van de Provinciewet
UITVOERINGSCOMMISSIE BLOKZIJL-VOLLENHOVE,
zetelende in Zwolle,
verweerster, hierna te noemen: de uitvoeringscommissie,
gemachtigde: mr. H. Postma van de provincie Overijssel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het ontwerpbesluit voor het ruilplan Blokzijl-Vollenhove (dit gedeelte van de ruilverkaveling Blokzijl-Vollenhove wordt hierna genoemd: het blok)
- de daartegen door [verzoeker] pro forma indiende zienswijze van 28 juni 2019 en de daarop op 19 november 2019 gemaakte aanvullingen
- het besluit tot vaststelling van het ruilplan van 15 april 2021
- de kennisgeving van de beslissing op de zienswijze van [verzoeker]
- het verzoekschrift met bijlagen van [verzoeker] , ontvangen op 18 juni 2021
- het verweerschrift met bijlagen van de uitvoeringscommissie van 3 september 2021
- de aanvullende stukken van [verzoeker] van 6 november 2021.
1.2.
Op 17 november 2021 heeft de mondelinge behandeling van het verzoekschrift plaatsgevonden. [verzoeker] is daarbij verschenen. Voor de uitvoeringscommissie zijn verschenen [A] , voorzitter, [B] , secretaris, en [C] , projectleider, alsmede mr. H. Postma van de provincie Overijssel (hierna: provincie) als gemachtigde. Voorts zijn aan de zijde van de uitvoeringscommissie verschenen mr. C.M.J. Ribbers, mede-gemachtigde, [D] en [E] , adviseurs van het Kadaster.
1.3.
Vervolgens is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Het op 13 februari 2019 door de uitvoeringscommissie vastgestelde ontwerpruil-plan voor het blok heeft ter inzage gelegen van 28 mei 2019 tot en met 8 juli 2019.
2.2.
Tegen het ontwerpruilplan heeft [verzoeker] conform het bepaalde in afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een zienswijze ingediend.
2.3.
[verzoeker] is door de uitvoeringscommissie over zijn zienswijze gehoord.
2.4.
De uitvoeringscommissie heeft bij besluit van 15 april 2021 het ruilplan vastgesteld. Hierbij heeft zij de zienswijze van [verzoeker] grotendeels niet-ontvankelijk verklaard. Op één onderdeel is de zienswijze ongegrond verklaard, maar desondanks is besloten in plaats van het in het ontwerpruilplan aan [verzoeker] toegedeelde perceel N 1452 het door [verzoeker] ingebrachte perceel N 1521 (voorheen N 1067) weer aan [verzoeker] toe te delen. [verzoeker] heeft hierdoor uiteindelijk per saldo dezelfde percelen toegedeeld gekregen als door hem zijn ingebracht.
2.5.
Het ruilplan heeft van 10 mei 2021 tot en met 21 juni 2021 ter inzage gelegen.
2.6.
Tegen het besluit tot vaststelling van het ruilplan heeft [verzoeker] bij het door de rechtbank op 18 juni 2021 ontvangen verzoekschrift tijdig beroep ingesteld op grond van artikel 69 van de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg).

3.Het geding in beroep

3.1.
[verzoeker] heeft in zijn beroepschrift aangegeven dat hij het niet eens is met het besluit van de uitvoeringscommissie om de zienswijze van [verzoeker] grotendeels niet-ontvankelijk te verklaren. Volgens [verzoeker] heeft de uitvoeringscommissie ten onrechte geen inhoudelijke reactie gegeven op de navolgende twee punten uit zijn zienswijze.
1) Zijn stelling dat het ruilplan niet rechtsgeldig is. Volgens [verzoeker] is hier sprake van vanwege ontbrekende, veranderende en foutieve gegevens. Het veranderen van gegevens na de peildatum (het wijzigen van de bestemming van bepaalde percelen) is bovendien in strijd met artikel 35 Wilg, aldus [verzoeker] .
2) De stelling van [verzoeker] dat de voorgenomen toedeling in strijd is met de Wilg en de uitgangspunten voor de herverkaveling. Zo is er volgens [verzoeker] onder andere geen sprake van vergroting van zijn huiskavel. Verder betwist [verzoeker] de rechtsgeldigheid van de toedeling. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat bepaalde leden van de uitvoeringscommissie niet onafhankelijk zijn.
Ter onderbouwing van zijn beroep heeft [verzoeker] onder andere zijn zienswijze overgelegd.
3.2.
De uitvoeringscommissie heeft in haar verweerschrift aangegeven dat zij in het besluit ruilplan ten onrechte voorbij is gegaan aan het door [verzoeker] gestelde met betrekking tot artikel 35 Wilg. De uitvoeringscommissie erkent dat het besluit op dit onderdeel is genomen in strijd is met de vereiste zorgvuldigheid. In zoverre is het beroep dan ook gegrond, aldus de uitvoeringscommissie. Volgens de uitvoeringscommissie heeft [verzoeker] echter niet nader gemotiveerd en geconcretiseerd waarom het vastgestelde ruilplan in strijd is met artikel 35 Wilg en kon de uitvoeringscommissie dit bezwaar daarom als niet gemotiveerd passeren. Bovendien merkt de uitvoeringscommissie op dat het niet aan haar is om te constateren dat er in strijd met artikel 35 Wilg gehandeld wordt. Zij geeft aan op dit punt geen handhavend drukmiddel te hebben.
Verder stelt de uitvoeringscommissie zich op het standpunt dat, voor zover het beroep van [verzoeker] op onderdelen van het inrichtingsplan ziet, [verzoeker] niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het inrichtingsplan is al in 2013 vastgesteld en is onherroepelijk. Het beroep tegen het ruilplan kan niet bedoeld zijn om de formele rechtskracht van het inrichtingsplan te doorbreken, aldus de uitvoeringscommissie.
Met betrekking tot de ruilklassenkaart voert de uitvoeringscommissie aan dat deze op de juiste manier tot stand gekomen is. De bestemming en het feitelijke gebruik van een perceel staan hier los van. Indien daar aanleiding voor bestaat kunnen herschattingen en correcties op de ruilwaarde plaatsvinden in het kader van de Lijst der Geldelijke Regelingen (hierna: LGR), aldus de uitvoeringscommissie.
Met betrekking tot de overige onderdelen van de zienswijze van [verzoeker] handhaaft de uitvoeringscommissie haar standpunten zoals deze zijn weergegeven in haar besluit.

4.De beoordeling

4.1.
In beroep staat de vraag centraal of de uitvoeringscommissie de zienswijze van [verzoeker] op goede gronden grotendeels niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank overweegt als volgt.
Rechtsgeldigheid van het ruilplan
4.2.
[verzoeker] heeft zich in zijn zienswijze allereerst op het standpunt gesteld dat het ruilplan niet rechtsgeldig is. Volgens [verzoeker] is er sprake van ontbrekende, veranderende en foutieve gegevens. Hierdoor is het ruilplan niet op de juiste informatie gestoeld en deugt het hele plan niet, aldus [verzoeker] .
4.3.
De rechtbank constateert dat [verzoeker] ter onderbouwing van zijn stellingen niet alleen punten heeft aangevoerd die zien op het ruilplan, maar ook punten die het inrichtingsplan raken. Daarom stelt de rechtbank het volgende voorop.
4.4.
Er is een verschil tussen het ruilplan en het inrichtingsplan. Het doel van het inrichtingsplan is het vastleggen van het besluit tot landinrichting en het operationaliseren daarvan. Het inrichtingsplan wordt vastgesteld met toepassing van artikel 17 Wilg. Conform het bepaalde in dit artikel bevat het inrichtingsplan onder meer de begrenzing van het gebied, de in het gebied voorgenomen uitvoeringsmaatregelen en voorzieningen, een zo nauwkeurig mogelijke raming van de kosten daarvan en het aandeel van die kosten dat ten laste wordt gebracht van de gezamenlijke eigenaren binnen de grens van het wettelijke herverkavelingsblok. Het ruilplan bestaat uit de lijst van rechthebbenden en het plan van toedeling. Het inrichtingsplan vormt het uitgangspunt hiervoor.
4.5.
In de onderhavige procedure staat op grond van artikel 69 Wilg slechts beroep open tegen het besluit tot vaststelling van het ruilplan. Dat betekent dat in deze beroepsprocedure tegen het inrichtingsplan niet meer kan worden opgekomen. Het inrichtingsplan voor de wettelijke herverkaveling in het deelgebied Blokzijl-Vollenhove is op 1 juli 2014 door Gedeputeerde Staten van Overijssel vastgesteld en heeft formele rechtskracht.
Voor zover [verzoeker] heeft willen aangeven dat hij het niet eens is met bepaalde punten uit het inrichtingsplan, bijvoorbeeld met de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en het buiten de blokgrenzen vallen van percelen waarop de knoflookpad zich (mogelijk) bevindt, geldt daarom dat [verzoeker] in zijn beroep niet-ontvankelijk is. Voor zover [verzoeker] stelt dat hem niet verweten kan worden dat hij geen bezwaar tegen het inrichtingsplan heeft gemaakt, is dat bezwaar gericht tegen het inrichtingsplan en niet tegen het - hier aan de orde zijnde - ruilplan.
4.6.
De rechtbank stelt verder vast dat zij ingevolge artikel 70 lid 1 Wilg het ruilplan uitsluitend kan wijzigen. Een algehele vernietiging van het ruilplan, zoals [verzoeker] onder meer beoogt, behoort niet tot de mogelijkheden. Dat betekent dat de uitvoeringscommissie [verzoeker] in zoverre terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van [verzoeker] is op dit onderdeel dan ook ongegrond.
Toetsingskader
4.7.
Uit artikel 278 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat een verzoekschrift een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop dit berust moet bevatten. Het feit dat de rechtbank het ruilplan op grond van artikel 70 Wilg uitsluitend kan wijzigen brengt bovendien met zich dat van [verzoeker] in beroep mag worden verlangd dat hij concreet aangeeft in welk opzicht hij het niet eens is met de in het ruilplan vastgestelde toedeling en dat hij daarbij ook aangeeft hoe dit volgens hem gewijzigd zou moeten worden.
4.8.
De rechtbank constateert dat [verzoeker] in zijn zienswijze heeft aangegeven dat de plankaarten en ruilklassenkaarten significante fouten bevatten. Zo worden zeer grote oppervlakten aangegeven als niet bestaande natuur terwijl dat wel zo is, of andersom, aldus [verzoeker] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] toegelicht dat het hierbij om ruim honderd hectare gaat. Verder heeft [verzoeker] aangegeven dat hij hiermee niet alleen opkomt voor zijn eigen belang, maar (ook) voor het algemene belang van alle betrokkenen bij de ruilverkaveling.
4.9.
De rechtbank overweegt dat [verzoeker] in beroep in het kader van het ruilplan niet voor het algemeen belang kan opkomen, voor zover hij hierdoor zelf niet in zijn toedeling wordt geraakt. De rechtbank kan het ruilplan immers alleen wijzigen voor zover het de lijst van rechthebbenden en het plan van toedeling betreft, zo is hiervoor overwogen. De rechtbank zal hierna daarom alleen de afzonderlijke punten die [verzoeker] in zijn zienswijze heeft aangedragen en die hemzelf raken, beoordelen. Slechts die punten zouden immers tot een wijziging van de toedeling van [verzoeker] kunnen leiden. Van een beslissing dat het ruilplan op onderdelen moet worden gewijzigd, kan eerst dan sprake zijn, indien naar het oordeel van de rechtbank de toedeling in het kader van de geldende regelgeving en/of uit het oogpunt van belangenafweging de rechterlijke toets niet kan doorstaan.
Artikel 35 Wilg
4.10.
In zijn zienswijze heeft [verzoeker] aangevoerd dat er na de peildatum van 1 juli 2014 wijzigingen in de bestemming van percelen hebben plaatsgevonden c.q. mogelijkerwijs nog gaan plaatsvinden. Zo heeft perceel N 1452 nu nog een weidevogelbeheerfunctie, maar krijgt dit perceel mogelijk in de toekomst een moerasbestemming. De bestemming van perceel
K 1875 is bovendien op 1 januari 2017 veranderd. Dit levert strijd op met artikel 35 lid 2 Wilg, aldus [verzoeker] .
4.11.
De uitvoeringscommissie erkent in haar verweerschrift dat zij in het besluit ruilplan voorbij is gegaan aan het door [verzoeker] in zijn zienswijze gestelde omtrent artikel 35 Wilg. In zoverre acht de uitvoeringscommissie het beroep van [verzoeker] vanuit procedureel oogpunt bezien dan ook gegrond. Verder is de uitvoeringscommissie in haar verweerschrift alsnog inhoudelijk ingegaan op het door [verzoeker] gestelde met betrekking tot dit artikel. De uitvoeringscommissie komt daarbij tot de conclusie dat zij [verzoeker] op dit punt niet-ontvankelijk had moeten verklaren omdat dit bezwaaronderdeel onvoldoende gemotiveerd is.
4.12.
Omdat de uitvoeringscommissie heeft erkend dat haar besluit op voornoemd punt in strijd is met de vereiste zorgvuldigheid, zal de rechtbank het beroep van [verzoeker] gegrond verklaren. Aan deze gegrondverklaring zullen echter verder geen rechtsgevolgen worden verbonden wat betreft het ruilplan. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.13.
In artikel 35 lid 2 Wilg is bepaald dat eigenaren en gebruiksgerechtigden van onroerende zaken die tot een te herverkavelen blok behoren zich, behoudens ontheffing, dienen te onthouden van gedragingen die de waarde van de te herverkavelen onroerende zaken zou veranderen. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat door dergelijke gedragingen een goede herverkaveling zou worden gefrustreerd en dat de financiële consequenties van de herverkaveling voor de gezamenlijke eigenaren negatief zouden worden beïnvloed. Artikel 35 lid 2 Wilg is een verbodsbepaling die zich richt tot een ieder die onder deze bepaling valt.
4.14.
De rechtbank kan, bij gebreke van feitelijke gegevens hierover in dit dossier, niet met zekerheid vaststellen of er sprake is van een bestemmingswijziging van perceel K 1875 na de peildatum en of hiervoor al dan niet een ontheffing is verleend. Om dezelfde redenen kan ook de door [verzoeker] gestelde voorgenomen bestemmingswijziging van perceel N 1452 niet worden aangenomen. Maar ook als van een (voorgenomen) bestemmingswijziging inderdaad sprake is, geldt naar het oordeel van de rechtbank dat hier bij de vaststelling van het ruilplan geen rekening mee hoeft te worden gehouden. Voor bezwaren hiertegen staan namelijk andere mogelijkheden ten dienste en uit wat er in de stukken naar voren is gebracht leidt de rechtbank af dat [verzoeker] van die mogelijkheid met betrekking tot perceel K 1875 ook gebruik heeft gemaakt. Hij heeft namelijk geschreven dat ‘verschillen hieromtrent onder de rechter liggen’. Daarbij komt dat overtreding van artikel 35 Wilg als economisch delict strafbaar is gesteld. De uitvoeringscommissie heeft – zoals zij zelf ook heeft aangegeven – geen handhavingsfunctie in dezen. Dit alles leidt ertoe dat de uitvoeringscommissie [verzoeker] niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren.
Locatie Heetveld
4.15.
[verzoeker] stelt zich verder op het standpunt dat de uitvoeringscommissie ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de opdracht om een natuurbestemming te geven aan de locatie Heetveld. De rechtbank maakt uit de zienswijze van [verzoeker] op dat een aantal van zijn percelen binnen deze locatie vallen.
4.16.
De uitvoeringscommissie heeft dit onderdeel van de zienswijze van [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard en heeft hierover in haar besluit het volgende geschreven:
“U geeft aan dat de commissie geen rekening heeft gehouden met de opdracht om een natuurbestemming te geven aan locatie Heetveld in het ontwerp-ruilplan. De commissie heeft enkel de opdracht om de doelen in het inrichtingsplan zo goed mogelijk te realiseren. Natuurbestemming geven aan de locatie Heetveld maakt geen deel uit van het inrichtingsplan. (…)”
4.17.
Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van [verzoeker] gelegen om in zijn beroepschrift nader te concretiseren en te onderbouwen waarom het besluit van de uitvoeringscommissie om zijn zienswijze niet-ontvankelijk te verklaren niet juist is. Dat heeft hij onvoldoende gedaan. De rechtbank zal zijn stelling daarom passeren. Afgezien hiervan geldt bovendien dat het ruilplan niet in het toekennen van bestemmingen voorziet (maar in de toedeling). Omdat niet vastgesteld wordt dat het besluit van de uitvoeringscommissie op dit onderdeel onjuist is, zal het beroep van [verzoeker] ongegrond worden verklaard.
Toedeling aan [verzoeker]
4.18.
[verzoeker] heeft verder aangegeven dat zijn toedeling in strijd is met de Wilg en de uitgangspunten voor de herverkaveling. Zo is er volgens [verzoeker] onder andere geen sprake van vergroting van zijn huiskavel.
4.19.
De uitvoeringscommissie heeft aangegeven dat zij naar aanleiding van de zienswijze van [verzoeker] exact dezelfde percelen aan [verzoeker] heeft toegedeeld als door hem zijn ingebracht. Volgens de uitvoeringscommissie heeft [verzoeker] bovendien pas tijdens de mondelinge behandeling voor het eerst expliciet naar voren heeft gebracht dat hij graag andere percelen toegedeeld had willen krijgen. In zijn zienswijze of beroepschrift heeft hij hier verder niets (concreets) over gezegd. Daarom is hij nu te laat, aldus de uitvoeringscommissie.
4.20.
De rechtbank overweegt dat op grond van het bepaalde in de artikelen 52 en 56 Wilg als uitgangspunt geldt dat iedere rechthebbende recht heeft op toedeling van een gelijke oppervlakte van dezelfde hoedanigheid en gebruiksbestemming als door hem is ingebracht. Omdat in het vastgestelde ruilplan exact dezelfde gronden aan [verzoeker] zijn toegedeeld als door hem zijn ingebracht, kan van strijd met voormelde artikelen uit de Wilg geen sprake zijn.
4.21.
Verder is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] noch in zijn zienswijze, noch in zijn beroepschrift nadrukkelijk kenbaar heeft gemaakt dat hij een andere toedeling wenste. [verzoeker] maakt in zijn zienswijze wel melding van het niet vergroten van de huiskavel, maar hij verbindt hier verder geen gevolgen aan en geeft niet aan hoe het ruilplan volgens hem gewijzigd zou moeten worden. Op grond van het op deze beroepsprocedure van toepassing zijnde artikel 6:13 Awb kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij hiertegen geen zienswijze als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht. En van zo’n situatie is naar het oordeel van de rechtbank sprake. Dit onderdeel van het beroep kan daarom niet meer door de rechtbank worden behandeld.
4.22.
Maar ook als [verzoeker] op dit punt wel in zijn beroep zou kunnen worden ontvangen, geldt naar het oordeel van de rechtbank dat dit niet tot een gegrondverklaring zou kunnen leiden. Gesteld noch gebleken is immers dat de uitvoeringscommissie op grond van een belangenafweging zoals zij die heeft toegepast bij de toedeling aan [verzoeker] en anderen in redelijkheid niet tot de toedeling van [verzoeker] had kunnen komen. Daarbij weegt ook mee dat de uitvoeringscommissie tijdens de zitting heeft aangevoerd dat er rondom de huiskavel van [verzoeker] sprake is van gronden die binnen en buiten natura 2000 gebied vallen. De inbrengpercelen van [verzoeker] liggen binnen natura 2000 gebied. De regel is dat er dan niet zomaar gronden van daarbuiten kunnen worden toegekend. Daarvoor is toestemming van de inbrenger vereist en [verzoeker] heeft in zijn zienswijze juist bezwaar gemaakt tegen de eerdere toedeling van een perceel met een andere bestemming. Bovendien waren de gronden rondom de huiskavel van [verzoeker] hard nodig voor toedeling aan anderen. Dit alles maakt, zo begrijpt de rechtbank het standpunt van de uitvoeringscommissie, dat er minder mogelijkheden voor de toedeling aan [verzoeker] waren. [verzoeker] heeft dit alles niet gemotiveerd weersproken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de uitvoeringscommissie dan ook in redelijkheid kunnen besluiten om de toedeling aan [verzoeker] gelijk te laten zijn aan zijn inbreng.
Ruilklassenkaart
4.23.
[verzoeker] heeft in zijn zienswijze verder aangevoerd dat hij geen inzage heeft in de onderliggende gegevens die als basis dienden voor de typeringen van de ruilklassenkaart, maar dat deze ‘naar alle waarschijnlijkheid voor een groot deel (voor hem) niet juist zijn’.
4.24.
De uitvoeringscommissie heeft in haar besluit aangegeven dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is omdat ‘tegen de waardering in ruilklassen geen zienswijze ingediend kon worden. Het oppervlakte- en het kwaliteitsverschil van de gronden wordt verrekend bij de LGR’. Verder heeft de uitvoeringscommissie in haar verweerschrift toegelicht hoe de ruilklassenkaart tot stand gekomen is. [verzoeker] heeft daartegen niets ter onderbouwing van zijn veronderstelling gesteld.
4.25.
De rechtbank is van oordeel dat de uitvoeringscommissie zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze kwestie bij de LGR thuishoort. Bij de LGR vindt namelijk de financiële afwikkeling van de ruilverkaveling plaats. Voor zover [verzoeker] de ruilklassenkaart wil betwisten ligt het dan op zijn weg om zijn enkele vermoeden bij de LGR van een gedegen onderbouwing te voorzien. Overigens merkt de rechtbank op dat er aan de zijde van [verzoeker] (mogelijk) sprake is van een gebrek aan belang, nu zijn toedeling gelijk is aan zijn inbreng. Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat de uitvoeringscommissie de zienswijze van [verzoeker] op voornoemd punt terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, zodat het beroep van [verzoeker] in zoverre ongegrond is.
Onafhankelijkheid uitvoeringscommissie
4.26.
Tot slot heeft [verzoeker] in zijn zienswijze aangevoerd dat leden van de uitvoeringscommissie niet onafhankelijk zijn en een eigen belang hebben bij de uitkomst van de toedeling.
4.27.
De rechtbank acht de door [verzoeker] vermeende vooringenomenheid van bepaalde leden van de uitvoeringscommissie bij de toedeling, in het licht van de gewijzigde toedeling na de zienswijze waarbij [verzoeker] zijn eigen perceel terug heeft gekregen, niet onderbouwd. Deze beroepsgrond wordt daarom verworpen.
Conclusie
4.28.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende conclusie. Het beroep van [verzoeker] is gegrond voor zover de uitvoeringscommissie bij de besluitvorming op de zienswijze van [verzoeker] heeft nagelaten in te gaan op en te beslissen over hetgeen [verzoeker] in zijn zienswijze als bezwaar inzake artikel 35 lid 2 Wilg naar voren heeft gebracht. Aan deze gegrondverklaring zullen geen rechtsgevolgen worden verbonden wat betreft het ruilplan. De uitvoeringscommissie heeft de zienswijze van [verzoeker] voor het overige terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarom is het beroep voor het overige ongegrond.
Proceskosten
4.29.
De rechtbank ziet in de vorige overweging aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart het beroep van [verzoeker] inzake artikel 35 Wilg gegrond en bepaalt dat hier verder geen rechtsgevolgen met betrekking tot het ruilplan aan verbonden zullen worden,
5.2.
verklaart het beroep voor het overige ongegrond,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door H. Bottenberg- van Ommeren, en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022.