Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
BEHEER VERMOGEN VERENIGDE DOOPSGEZINDE GEMEENTE BLOKZIJL,
gevestigd in Amersfoort,
1.[belanghebbende 1] ,wonende in [woonplaats] ,
2.[belanghebbende 2] EN DE ERVEN [X] ,wonende in [woonplaats] ,
3.[belanghebbende 3] ,gevestigd in [vestigingsplaats] ,
PROVINCIE OVERIJSSEL (Afdeling Grondzaken PDG),
1.De procedure
[K] , adviseurs van het Kadaster en dhr. [L] van [L] Milieu-Advies Raalte B.V. [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] zijn niet verschenen. [belanghebbende 3] is wel verschenen. Namens de provincie waren aanwezig mevr. [B] , mevr. [C] en dhr. [D] .
2.De feiten
3.Het geding in beroep
K 2485 en het niet ongewijzigd toedelen daarvan. De doopsgezinde gemeente stelt dat dit perceel op het allerlaatste moment (medio januari 2021) alsnog ingebracht diende te worden. Zij wil dit perceel graag behouden, maar hiervoor in de plaats wordt perceel L 11 toegedeeld. Dat is een kleiner perceel met meer versnippering tot gevolg. Bovendien is er hierdoor voor dit perceel alleen al sprake van een onderbedeling van ruim 17%, aldus de doopsgezinde gemeente.
(1 september 2014). Dat uitgangspunt is hier ook toegepast. Volgens de uitvoeringscommissie heeft zij bovendien op goede gronden kunnen besluiten om dit perceel aan te wenden om een gegronde zienswijze van [N] op te lossen.
4.De beoordeling
Ontwikkelingen na aanhouding
“gelet op de historie van de locatie en de omvang van de stort is de verwachting dat er sprake is van een stabiele situatie. Er was geen aanleiding voor nader bodemonderzoek na 2004. Er is ook geen beschikking Wet Bodembescherming afgegeven voor de locatie. Daaruit volgt dat er geen saneringsverplichtingen vanuit die wet gelden voor de locatie.”Tijdens de mondelinge behandeling heeft de uitvoeringscommissie bovendien gewezen op de conclusies uit het rapport van [L] . Daaruit blijkt volgens de uitvoeringscommissie dat de aangetroffen waarden dermate laag zijn, dat er geen milieurisico’s zijn. De doopsgezinde gemeente en [belanghebbende 3] hebben dit alles niet weersproken. Zij hebben ook niets aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat er gegronde vrees is voor een (toekomstige) saneringsplicht. De rechtbank zal daarom aan dit bezwaar voorbij gaan.
G 336 in stand kan blijven. Er is geen reden voor een ruimere afbakening of voor het realiseren van een afscheiding tussen de voormalige stortplaatsen en het overige gedeelte van het perceel door middel van een sloot. Het beroep wordt op dit punt ongegrond verklaard.