ECLI:NL:RBOVE:2022:2301

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 augustus 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
84/118307-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van werkgever bij bedrijfsongeval door nalatigheid in veiligheidsmaatregelen

Op 8 augustus 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een bedrijf dat werd beschuldigd van het overtreden van de Arbeidsomstandighedenwet. De rechtbank oordeelde dat het bedrijf nalatig was in het waarborgen van de veiligheid van zijn werknemers, wat leidde tot een dodelijk ongeval op 12 juli 2019. Een werknemer kwam om het leven toen hij bekneld raakte tussen een bewegend deel van een inpakmachine en een vast metalen frame. De rechtbank stelde vast dat de risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) van het bedrijf onvolledig was en niet adequaat was afgestemd op de risico's van de inpakmachine. Bovendien ontbraken noodzakelijke veiligheidsvoorzieningen, zoals afschermingen voor bewegende delen van de machine. De rechtbank veroordeelde het bedrijf tot een geldboete van € 60.000, waarvan € 20.000 voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank benadrukte dat de werkgever verantwoordelijk is voor de veiligheid van zijn werknemers en dat de nalatigheid van het bedrijf heeft geleid tot onherstelbaar leed voor de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer : 84/118307-20 (P)
Datum vonnis : 8 augustus 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdacht bedrijf] B.V.,
gevestigd aan de [adres] .
De besloten vennootschap is ter terechtzitting vertegenwoordigd door haar bestuurders
[bestuurder 1] en [bestuurder 2] (hierna: [bestuurder 2] ).

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 juli 2022 en 8 augustus 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.L. van Kooten en van wat, namens verdachte, door [bestuurder 1] en [bestuurder 2] en verdachtes raadsman mr. F.E.J. Janzing, advocaat in Wijchen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte, als werkgeefster, in strijd heeft gehandeld met bepalingen van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet), waardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemer [slachtoffer] ontstond of te verwachten was.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij, op of omstreeks 12 juli 2019 te Emmen, in elk geval in Nederland,
als werkgeefster in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet,
al dan niet opzettelijk,
handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met voormelde wet en/of de daarop berustende bepalingen, immers heeft zij, verdachte,
toen daar in een bedrijfspand op/aan de [adres] , zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid onder g van voornoemde wet, door [slachtoffer] , zijnde een werknemer van verdachte in de zin van voornoemde wet, arbeid doen of laten verrichten als operator, bestaande uit – zakelijk weergegeven – het bedienen en/of gebruiken en/of onderhouden van de inpakmachine ( [fabrikant] IS43, bouwjaar 2008) en/of het (al dan niet met die
geautomatiseerde machine) verpakken van gevulde pallets met zakken zand en/of grind,
terwijl niet was/werd voldaan aan
- artikel 5 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, immers heeft zij, verdachte bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet voldaan aan de verplichting in een risico-inventarisatie en –evaluatie schriftelijk vast te leggen welke (specifieke) risico’s het bedienen en/of het gebruik en/of het onderhoud van de inpakmachine ( [fabrikant] IS43) met zich brengen en/of had zij, verdachte, bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid nagelaten in die risico-inventarisatie en –evaluatie schriftelijk een beschrijving van de gevaren en de risico-beperkende maatregelen van die inpakmachine vast te leggen, en/of
- artikel 7.7 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers heeft zij, verdachte, er niet voor gezorgd dat bewegende de(e)l(en) van de inpakmachine (te weten een folieheffer), zijnde een arbeidsmiddel, welke gevaar opleverden, van zodanige schermen of beveiligingsinrichtingen was/waren voorzien dat het gevaar zoveel mogelijk werd voorkomen,
terwijl daardoor, naar verdachte wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [slachtoffer] ontstond of te verwachten was.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Aanleiding onderzoek
Op 12 juli 2019 kwam [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) bij [verdacht bedrijf] B.V. met zijn hals bekneld te zitten tussen de beweegbare folieheffer en het vaste metalen frame van een inpakmachine. [2] Twee collega’s van [slachtoffer] , [getuige] (hierna: [getuige] ) en [naam 2] (hierna: [naam 2] ), probeerden om de folieheffer, waar [slachtoffer] onder bekneld zat, in de handmodus naar boven te krijgen. Toen dat niet lukte, hebben ze met een vorkheftruck de onderdelen, waartussen [slachtoffer] bekneld zat, van elkaar gehaald en [slachtoffer] op de grond gelegd. [slachtoffer] werd gereanimeerd en vervolgens in de ambulance vervoerd naar het ziekenhuis in Emmen. [3] Hier overleed hij op 30 juli 2019. [4]
Op 31 juli 2019 startte de Inspectie SZW een strafrechtelijk onderzoek.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit.
Hij heeft daartoe allereerst aangevoerd dat verdachte weliswaar erkent in gebreke te zijn geweest om te beschikken over een actuele RI&E met plan van aanpak, maar niet wist of redelijkerwijs moest weten dat door het ontbreken van een op de inpakmachine toegesneden RI&E (eerste gedachtestreepje van de tenlastelegging) levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [slachtoffer] zou ontstaan of te verwachten was. In dit verband heeft de raadsman aangehaald dat [slachtoffer] de machine vanaf 2017 dagelijks bediende.
Met betrekking tot het tweede ten laste gelegde gedachtestreepje heeft de raadsman naar voren gebracht dat de enige zinvolle afscherming van de folieheffer, zijnde het bewegende deel van de inpakmachine, een op maat gemaakt hek is, wat verdachte na het ongeval heeft laten aanbrengen, terwijl deze of een andere manier van beveiligen van de folieheffer niet wordt beschreven in de gebruiks- en veiligheidsinstructie van de inpakmachine of in documentatie van fabrikant [fabrikant] of [bedrijf 1] . Verdachte zou wel zijn gewezen op het ontbreken van de (gedemonteerde) hekken die geplaatst hadden moeten zijn ter afscherming van de traverse maar niet op de noodzaak tot afscherming van de achterkant van de inpakmachine, waar de folieheffer zich bevond. Dit betekent dat verdachte niet wist of redelijkerwijs moest weten dat door het ontbreken van beveiliging van de folieheffer levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [slachtoffer] zou ontstaan of te verwachten was, aldus de raadsman.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Het bedrijf van verdachte
Op 13 maart 1989 is verdachte, gevestigd aan de [adres] in Emmen, opgericht, met [bestuurder 1] en [naam 1] als toenmalige bestuurders/ algemeen directeur. [5] Tijdens de zitting van 21 juli 2022 heeft [bestuurder 2] verklaard dat verdachte in maart 2022 is overgenomen door [bedrijf 2] , van welk bedrijf hij mededirecteur is.
[bestuurder 1] heeft verklaard dat verdachte zich bezighoudt met het verpakken van zand en grind in bigbags, welk product in binnen- en buitenland wordt geleverd aan de bouwhandel.
De arbeidsverhouding tussen verdachte en het slachtoffer [slachtoffer]
Op 16 oktober 2016 trad [slachtoffer] op basis van een arbeidsovereenkomst als operator in vaste dienst bij verdachte. [6] Die arbeidsverhouding brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat verdachte moet worden aangemerkt als een werkgever en [slachtoffer] als een werknemer in de zin van de Arbowet.
[bestuurder 1] heeft over de werkzaamheden van [slachtoffer] verklaard dat hij moest zorgen dat de opdrachten voor verpakt zand en grind geproduceerd werden. Hiervoor moest hij zorgen dat de folie in de inpakmachine zit, de pallets aanwezig zijn en de verpakking goed sluit. Hij moest hiervoor de machine juist instellen en klein onderhoud aan de machine verrichten, aldus [bestuurder 1] . [7]
De rechtbank is van oordeel dat de plaats waar [slachtoffer] zijn werkzaamheden uitvoerde, waar ook het arbeidsongeval plaatsvond, kan worden aangemerkt als een arbeidsplaats in de zin van de Arbowet.
De inpakmachine
De machine (model [fabrikant] IS43, bouwjaar 2008) is een automatische machine en voorziet gestapelde zakken met zand en grind op pallets van krimpfolie. Aan de achterzijde van de machine is een rollenbaan aanwezig, waarover pallets met zakken zand naar de machine worden getransporteerd. De machine is aan de voorzijde voorzien van een rol met daarop plasticzakken. De zakken worden geopend door de hoeken van de zak in een vierkant te houden. Dit wordt gedaan door een viertal armen in de machine. De zak wordt aan de hoeken vastgehouden en overgenomen door een ander machinedeel, welke de zak over de met zandzakken gevulde pallet schuift. Tijdens dit proces schuift een aantal machinedelen naar beneden. [8]
De rechtbank is van oordeel dat de inpakmachine kan worden aangemerkt als een arbeidsmiddel in de zin van de Arbowet.
De overtreden bepalingen
In de Arbowet en het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit) staan bepalingen voor werkgevers en werknemers om de gezondheid, veiligheid en welzijn van werknemers te bevorderen. Verdachte wordt verweten in strijd te hebben gehandeld met een tweetal bepalingen.
- geen vastlegging risico in RI&E
Artikel 5 lid 1 van de Arbowet legt de verplichting op aan de werkgever bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast te leggen welke risico’s de arbeid voor de werknemers met zich brengt. De risico-inventarisatie en
-evaluatie (hierna: RI&E) moet ook een beschrijving bevatten van de gevaren en de risico’s voor bijzondere categorieën van werknemers.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Verdachte heeft een RI&E laten opstellen door [bedrijf 3] . De RI&E dateert van december 2014. [9]
In januari 2017 nam verdachte de betreffende machine over van [bedrijf 1] . [10]
[bestuurder 1] heeft verklaard dat de RI&E na de aankoop van de machine ge-update had
moeten worden, maar dat dat niet is gebeurd. In de RI&E staan de risico’s van de werkzaamheden van de inpakmachine dan ook niet beschreven. [11] Eveneens ontbrak een plan van aanpak om de geïdentificeerde risico’s aan te pakken.
Daarmee heeft verdachte zich niet gehouden aan het bepaalde in artikel 5 lid 1 van de
Arbowet.
- niet treffen van veiligheidsvoorzieningen in verband met bewegende delen van
arbeidsmiddelen
Ingevolge artikel 7.7 lid 1 van het Arbobesluit moeten bewegende delen van een arbeidsmiddel, indien deze gevaar opleveren, van zodanige schermen of beveiligingsinrichtingen worden voorzien, dat gevaar zoveel mogelijk wordt voorkomen.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Arbeidsinspecteurs M.H. van der Bent en R.S. Korfmaker hebben de inpakmachine op 12 juli 2019, na het ongeval, en op 16 juli 2019 geïnspecteerd. Zij hebben hierover gerapporteerd dat [slachtoffer] was aangetroffen met zijn hals of hoofd tussen een vaste metalen balk en een bewegend deel van deze machine. De vaste metalen balk is onderdeel van het metalen chassis van de machine en wordt de chassisbalk genoemd. Het bewegend deel van de machine wordt de folieheffer genoemd. De arbeidsinspecteurs zagen dat de folieheffer, bij de machine in werking, direct achter de chassisbalk op en neer bewoog. Ze zagen dat de folieheffer in de neergaande beweging in circa twee seconden over een afstand van 45 centimeter bewoog. Dit betrof een zichtbaar niet afgeschermde opening. Er was op 12 juli 2019 niet voorzien in enige beveiliging van deze opening, bijvoorbeeld in de vorm van een hekwerk of lichtscherm. Hierdoor was zichtbaar knelgevaar aanwezig, aldus de arbeidsinspecteurs. Tijdens de inspectie op 16 juli 2019 zagen de arbeidsinspecteurs dat voor de chassisbalk een hekwerk was aangebracht, zodat een beknelling vergelijkbaar met die van [slachtoffer] niet meer kon plaatsvinden. Dit hekwerk was ten tijde van het ongeval niet aanbracht. [12]
Het voorgaande brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat verdachte de op haar uit hoofde van artikel 7.7 lid 1 van het Arbobesluit rustende zorgplicht heeft geschonden.
Toerekening aan verdachte
De rechtbank overweegt dat het door haar werknemers laten gebruiken van de inpakmachine past binnen de normale bedrijfsvoering van verdachte en haar dienstig is. Verdachte heeft er onvoldoende voor gezorgd dat haar werknemers onder veilige omstandigheden met de inpakmachine konden werken, terwijl het in haar macht lag om afdoende veiligheidsmaatregelen te treffen. De rechtbank is van oordeel dat het hiervoor beschreven nalaten plaatsvond in de sfeer van de rechtspersoon en kan worden toegerekend aan verdachte.
Opzet
In het economisch strafrecht moet de term opzet worden uitgelegd als kleurloos opzet. Dit betekent dat het opzet alleen gericht moet zijn op de verweten gedraging, in dit geval telkens een nalaten, en niet op de wederrechtelijk daarvan.
Uit het bovenstaande volgt dat verdachte niet heeft voldaan aan de zorgplichten, zoals die voortvloeien uit de Arbowet en het Arbobesluit, en aldus op het gebied van het treffen van maatregelen met het oog op de gezondheid en veiligheid van de werknemers tekort is geschoten. In het nalaten van het treffen van benodigde maatregelen, ligt het opzet op dat nalaten besloten. De rechtbank is aldus van oordeel dat verdachte het ten laste gelegde feit opzettelijk heeft begaan.
Levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid
De rechtbank overweegt dat het werken met de betreffende inpakmachine evident gevaar met zich brengt. Zoals hierboven beschreven beweegt de folieheffer van de machine in korte tijd op en neer, waardoor een niet afgeschermde opening met een hoogte van ongeveer 45 centimeter ontstaat, welke opening met een lichaamsdeel bereikbaar is. In geval van beknelling is het, vanwege het gewicht van de folieheffer, niet mogelijk om deze handmatig weer naar boven te geleiden om vervolgens het beknelde lichaamsdeel te bevrijden. In het onderhavige geval moest daarvoor zelfs een vorkheftruck aan te pas komen. Om voornoemd gevaar te voorkomen dienen er maatregelen te worden getroffen ter waarborging van de veiligheid en de gezondheid van werknemers. Dat heeft verdachte onvoldoende gedaan, nu zij de risico’s van het werken met de inpakmachine niet had beschreven in haar RI&E en zij de opening tussen de beweegbare folieheffer en het vaste metalen frame van de inpakmachine niet had beveiligd.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat er een CE-markering op de inpakmachine zat toen zij hem kocht van [bedrijf 1] en dat zij er dus vanuit mocht gaan dat de inpakmachine veilig was. Daarnaast heeft de raadsman naar voren gebracht dat [slachtoffer] al jaren, probleemloos, met de inpakmachine werkte en dat hij nooit is gewaarschuwd voor het ontbreken van veiligheidsvoorzieningen bij de opening tussen de beweegbare folieheffer en het vaste metalen frame. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze omstandigheden verdachte niet disculperen, maar het maakt wel dat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte
wistdat dat haar werknemers, in het bijzonder [slachtoffer] , gevaar liepen. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte vertrouwde op een goede afloop, zij het ten onrechte. Op 12 juli 2019 ging het immers gruwelijk mis.
Naar het oordeel van de rechtbank maken de genoemde omstandigheden dat naar objectieve maatstaven levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [slachtoffer] ontstond of te verwachten was, en dat verdachte dit
redelijkerwijs moest weten.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 12 juli 2019 in Nederland,
als werkgeefster in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet,
opzettelijk,
handelingen heeft nagelaten in strijd met voormelde wet en de daarop berustende bepalingen, immers heeft zij, verdachte,
toen daar in een bedrijfspand aan de [adres] , zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid onder g van voornoemde wet, door [slachtoffer] , zijnde een werknemer van verdachte in de zin van voornoemde wet, arbeid laten verrichten als operator, bestaande uit – zakelijk weergegeven – het bedienen en gebruiken en onderhouden van de inpakmachine ( [fabrikant] IS43, bouwjaar 2008) en het (met die geautomatiseerde machine) verpakken van gevulde pallets met zakken zand en grind,
terwijl niet was voldaan aan
- artikel 5 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, immers heeft zij, verdachte bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet voldaan aan de verplichting in een risico-inventarisatie en -evaluatie schriftelijk vast te leggen welke (specifieke) risico’s het bedienen en het gebruik en het onderhoud van de inpakmachine ( [fabrikant] IS43) met zich brengen en had zij, verdachte, bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid nagelaten in die risico-inventarisatie en -evaluatie schriftelijk een beschrijving van de gevaren en de risico-beperkende maatregelen van die inpakmachine vast te leggen, en
- artikel 7.7 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers heeft zij, verdachte, er niet voor gezorgd dat een bewegend deel van de inpakmachine (te weten een folieheffer), zijnde een arbeidsmiddel, welke gevaar opleverde, van zodanige schermen of beveiligingsinrichtingen was voorzien dat het gevaar zoveel mogelijk werd voorkomen,
terwijl daardoor, naar verdachte redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [slachtoffer] ontstond of te verwachten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete
van € 100.000,00, waarvan € 30.000,00 voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de bepaling van de straf rekening moet worden gehouden met de impact van het ongeval op het bedrijf, de goede verstandhouding tussen (de vertegenwoordigers van) verdachte en de nabestaanden van het slachtoffer en de inmiddels verbeterde veiligheid. Met betrekking tot laatstgenoemd punt is naar voren gebracht dat de RI&E een update heeft gehad en dat € 50.000,00 tot € 70.000,00 is uitgegeven aan hekwerken en andere veiligheidsmaatregelen. Verder heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met de omstandigheden dat verdachte een first offender is en dat de redelijke termijn met acht maanden is overschreden. Vanwege deze omstandigheden kan volgens de raadsman worden volstaan met de oplegging van een geldboete van € 40.000,00.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de bedrijfszakelijke omstandigheden van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte is als werkgeefster de eerst verantwoordelijke voor de veiligheid van haar werknemers. Zij heeft verzuimd om ervoor te zorgen dat haar werknemers in een veilige omgeving en op een veilige manier hun werk konden verrichten. Zo was de RI&E van verdachte onvolledig, want niet toegespitst op de risico’s die zijn verbonden aan het werken met de inpakmachine, en had zij de opening tussen een vast en een bewegend deel van de inpakmachine niet beveiligd. Het is deze nalatigheid die ertoe heeft geleid dat het bewezen verklaarde bedrijfsongeval heeft kunnen plaatsvinden, als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank realiseert zich dat aan de nabestaanden onherstelbaar leed is toegebracht, doordat verdachte niet de verantwoordelijkheid heeft genomen die zij ten opzichte van haar werknemers had, en dat een strafoplegging dit leed niet kan wegnemen.
Bij de keuze voor de op te leggen straf en het bepalen van de hoogte ervan heeft de rechtbank acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte. Hieruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld wegens een soortgelijk feit. Uit het strafdossier volgt evenwel dat op 28 november 2017 ook een arbeidsongeval plaatsvond bij verdachte als gevolg waarvan een werknemer (licht) gewond raakte. Verdachte heeft hiervoor een bestuursrechtelijke boete van € 2.700,00 opgelegd gekregen. In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat dit haar er vervolgens niet toe heeft bewogen om van de veiligheid van haar werknemers een prioriteit te maken.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de ouderdom van de zaak.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met rechterlijke uitspraken die in vergelijkbare zaken zijn gedaan.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat een geldboete van € 60.000,00, waarvan € 20.000,00 voorwaardelijk, passend en geboden is. Het voorwaardelijk strafdeel heeft als doel om verdachte ertoe te bewegen om de veiligheid van haar werknemers tot prioriteit te verheffen. De rechtbank koppelt aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van drie jaren.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a,14b, 14c, 23, 24c, 51 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de Economische delicten.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 60.000,00 (zegge: zestigduizend euro);
- bepaalt dat van deze geldboete een gedeelte van
€ 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. M. Melaard en
mr. F.M.A. ‘t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Mulder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2022.
Buiten staat
Mr. J. Wentink en mr. F.M.A. ’t Hart zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te
ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Inspectie SZW met proces-verbaalnummer 1909907 (onderzoek Larimar). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Algemeen dossier, pagina 8.
3.Een geschrift, zijnde een verklaring getuige [getuige] , van 12 juli 2019, pagina 54 (G-01-01) en het proces-verbaal van bevindingen van 20 augustus 2019, pagina 210 (DOC-011-01).
4.Een geschrift, zijnde een door forensisch arts drs. M. Hau opgesteld schouwverslag, van 30 juli 2019, pagina 159 (DOC-08-01).
5.Een geschrift, zijnde een uittreksel van de Kamer van Koophandel, van 27 augustus 2019, pagina’s 170-171 (DOC-09-01).
6.Een geschrift, zijnde een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, van 29 september 2016 , pagina’s 119-120 (DOC-02-02).
7.Proces-verbaal van verhoor vertegenwoordiger verdachte rechtspersoon van 22 november 2019, pagina 48 (V-01-02).
8.Proces-verbaal onderzoek bedrijfsongeval van 4 september 2019, pagina’s 214-216 (DOC-011-02).
9.Een geschrift, zijnde een RI&E [verdacht bedrijf] , met bijlagen, van december 2014, pagina’s 142-157 (DOC-07-01).
10.Een geschrift, zijnde een factuur van [bedrijf 1] , van 30 januari 2017, pagina 127 (DOC-05-01).
11.Proces-verbaal van de terechtzitting van 21 juli 2022.
12.Proces-verbaal van bevindingen van 17 februari 2020, pagina’s 79-81 (AMB-01-01).